Uitspraak
RECHTBANK Noord-Holland
1.[gedaagde 1],
2.
[gedaagde 2] QQ IN HOEDANIGHEID VAN VEREFFENAAR ZOWEL ALS PRO SE,
3.
[gedaagde 3],
4.
[gedaagde 4],
5.
[gedaagde 5],
1.De zaak in het kort
De regeling dat [gedaagde 1] aan deze transactie mocht deelnemen, zou volgens [eiser] bij bekendheid met de werkelijke waarde van die panden niet zijn getroffen omdat [gedaagde 1] dan méér kreeg dan haar op basis van haar legitieme portie toekwam. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van dwaling, zodat de vordering zal worden afgewezen. De vordering tot nakoming door [gedaagde 1] van bepaalde afspraken wordt eveneens afgewezen, alleen al omdat uit het betoog van [eiser] volgt dat de precieze aard en inhoud van de afspraken met [gedaagde 1] onduidelijk is. Het beroep op ongerechtvaardigde verrijking slaagt evenmin, omdat de verrijking van [gedaagde 1] niet ongerechtvaardigd is. Voor zover [eiser] zijn vorderingen namens de nalatenschap of een eenvoudige gemeenschap heeft ingesteld, is de rechtbank van oordeel dat hij daartoe niet bevoegd is. De vordering op grond van onrechtmatige daad jegens [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zal ook worden afgewezen, omdat zij uit hoofde van hun functie als vereffenaar niet meer aansprakelijk kunnen zijn. Evenmin is gebleken van een onzorgvuldige taakuitoefening van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] als vereffenaars. De vordering tot reële proceskosten vergoeding van [gedaagde 2] c.s. wordt afgewezen gelet op de familie relatie tussen partijen en omdat niet is gebleken van misbruik van (proces)recht.
2.De procedure
- een B8 formulier van [eiser] met producties 53 tot en met 57;
3.De feiten
(…)
Vereffening [gedaagde 2].V.: kan geschieden na verkoop panden door bestuurder ([gedaagde 4])
[gedaagde 2] probeert tevoren problematiek nog eens met [gedaagde 1] te bespreken
voorstel vereffenaar: Erven + [gedaagde 1] krijgen ieder deel van vordering uitgekeerd. Met dat deel kopen ze allen 1/6 van de panden van [bedrijf]. Dan blijven erven + [gedaagde 1] nog poos gezamenlijk eigenaar. Over een paar jaar kan verkocht worden. In tussenliggende periode mag [gedaagde 1] op geen enkele wijze betrokken worden met beheer panden. Met name [gedaagde 4] en [eiser] spreken dat uitdrukkelijk uit.
Vragen: [gedaagde 5]: Wat is precieze positie [gedaagde 1]?
Ik maak concepten van:
Akte van levering
Regeling mede-eigendom (Beheersregeling)
4.Minnelijke waardering panden [bedrijf] Vastgoed BV per 1 maart 2014
5.Verkoop deel panden na minnelijke waardering en uitdelingslijst Rechtbank
Na 15 augustus 2015
1.Panden
3.Gevolgen [bedrijf]
4.Gevolgen kopers/ huuropbrengsten
3.Minnelijke waardering panden in [bedrijf] BV per 1 maart 2014
De Vaststellingsovereenkomst liet op zich wachten. De (…) belastingdienst had kennelijk meer tijd nodig om e.e.a. te controleren. Op 2 juni 2015 is het rapport afgegeven. (…)
4.[bedrijf]
4.Het geschil
Primair: te verklaren voor recht dat [eiser] rechtsgeldig de schikking(en) met [gedaagde 1] (met betrekking tot de wijze waarop de legitieme van [gedaagde 1] is voldaan en de met de uitvoering verband houdende rechtshandelingen) buitengerechtelijk heeft vernietigd.
Primair: [gedaagde 1] te veroordelen om een bedrag ad € 519.050,09 te voldoen aan [eiser], te vermeerderen met rente per 11 december 2021 en de buitengerechtelijke incassokosten conform de staffel ad € 4.250,35.
Subsidiair: [gedaagde 1] te veroordelen om een bedrag ad € 366.656,83 te voldoen aan [eiser] op grond van nakoming, te vermeerderen met rente per 25 augustus 2020 en de buitengerechtelijke incassokosten ad € 4.250,35.
Meer subsidiair: voor zover de vorderingen van [eiser] vorderingen van de nalatenschap c.q. de eenvoudige gemeenschap betreffen: [gedaagde 1] te veroordelen tot betaling van een bedrag ad € 2.475.349,11 (ten gevolge van vernietiging), subsidiair een bedrag ad € 1.666.666,67 (op grond van nakoming), te vermeerderen met het aandeel van [gedaagde 1] in de (advocaat)kosten ad € 11.752.89 dan wel een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag; te vermeerderen met de wettelijke rente per 23 juli 2019 te voldoen aan de nalatenschap, dan wel aan de eenvoudige gemeenschap die wordt gevormd door de erfgenamen gezamenlijk als deelgenoten, ten gevolge van de verdeling van de nalatenschap van erflaatster.
Meer subsidiair: voor zover [gedaagde 1] niet gehouden is tot voldoening van het waardeverschil: [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag ad € 361.232,27 aan [eiser] op grond van onrechtmatige daad te vermeerderen met de wettelijke rente per 11 december 2021 over een bedrag ad € 345.086,22. [gedaagde 2] en [gedaagde 3] voorts hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eiser] van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 3.500,43, althans te verwijzen naar de schadestaat procedure om de omvang van de schade vast te laten stellen.
Primair: de nalatenschap van erflaatster gelijkelijk onder de erfgenamen te verdelen, voor zover de nalatenschap nog niet volledig is verdeeld.
Primair: de eenvoudige gemeenschap gelijkelijk onder de deelgenoten te verdelen, voor zover de eenvoudige gemeenschap nog niet volledige verdeeld is.
Subsidiair: de procedure aan te houden totdat tot verdeling van de nalatenschap of de eenvoudige gemeenschap kan worden overgegaan.
5.De beoordeling
De erfgenamen in privé hadden uiteraard belang bij een lage koopsom. Voor de vennootschap was een lage koopsom in die zin ook niet ongunstig omdat zij met de belastingdienst zou moeten afrekenen over de boekwinst en de panden voor circa € 1,3 miljoen in de boeken stonden. De erfgenamen hadden er ook belang bij dat de overdracht niet al te lang op zich zou laten wachten: zij konden deze financieren met een dividenduitkering die alleen in de twee jaar na het overlijden van erflaatster belastingvrij was. Verder zou bij een snelle overdracht uitgegaan kunnen worden van de waardering van de panden per 1 maart 2014. Hoe verder weg de datum van overdracht van 1 maart 2014 zou liggen, des te groter het risico dat de belastingdienst (of [gedaagde 1]) bezwaar zou maken tegen de waardering.
Dat de regeling niet (apart) op schrift is gesteld maakt, anders dan [eiser] betoogt, niet dat geen sprake kan zijn van een vaststellingsovereenkomst. De wet vereist immers niet dat een dergelijke overeenkomst schriftelijk wordt aangegaan. Daarbij komt dat uit de akte van levering van de GOG-panden en uit de schriftelijke stukken die daaraan vooraf zijn gegaan, voldoende blijkt wat partijen hebben willen regelen.
€ 1 miljoen. [eiser] had voor zich zelf berekend dat [gedaagde 1] op basis van de regeling, waarbij zij in ruil voor haar legitieme en betaling van een extra bedrag, mede-eigenaar werd, ongeveer dat bedrag van € 1 miljoen uit de nalatenschap ontving. Zijn betoog dat voor de andere erfgenamen en [gedaagde 1] ook kenbaar was dat hij de regeling niet had gesloten als hij had geweten dat de panden veel meer waard waren dan de verkoopprijs in 2015, onderbouwt [eiser] uitsluitend met een verwijzing naar een e-mail uit 2014 waarin hij aangeeft dat van [gedaagde 1], die hij een querulant noemt, afscheid genomen moet worden. De rechtbank is van oordeel dat hiermee niet is voldaan aan het kenbaarheidsvereiste van artikel 6:228 BW. Nog daargelaten dat de e-mail niet aan [gedaagde 1], de eigenlijke wederpartij van [eiser], gericht was, geldt dat deze dateert van ruim een jaar voor het treffen van de regeling. Daarna is de nieuwe situatie ontstaan waarin de erfgenamen bedachten en besloten om het onroerend goed uit de vennootschap over te hevelen naar privé, in welke regeling ook [gedaagde 1] werd betrokken. Daarbij is [eiser] er op gewezen dat [gedaagde 1] ook zou meedelen in een eventuele waardestijging, hetgeen hij heeft geaccepteerd. Daarmee heeft hij ook geaccepteerd dat [gedaagde 1] uiteindelijk méér zou ontvangen dan erflaters blijkens hun onterving van [gedaagde 1] hadden gewild.
1 februari 2018. Bovendien gaf [gedaagde 1] blijkens die zelfde akte onherroepelijke volmacht aan [gedaagde 2] om alle beheers- en beschikkingsdaden ter zake het eigendom namens haar te verrichten. Kortom, of [gedaagde 1] op enig moment het bedrag van de legitieme in handen zou krijgen, was ten tijde van het treffen van de regeling nog ongewis. Verdeling of verkoop aan derden kon pas na 1 februari 2018 plaatsvinden en [gedaagde 1] kon dat zelf niet bepalen. Ten tijde van de verdeling of doorverkoop zou vermoedelijk sprake zijn van gestegen prijzen, maar deze konden ook gedaald zijn. De notaris heeft [eiser] er uitdrukkelijk op gewezen dat [gedaagde 1] zou mee profiteren van prijsstijgingen, maar ook meedeelde in het risico van prijsverlagingen. [eiser] wist dus dat er een mogelijkheid was dat [gedaagde 1] uiteindelijk (veel) méér zou kunnen ontvangen dan waarop zij op basis van de legitieme recht had, hetgeen in 2018 ook het geval bleek te zijn.
[gedaagde 2] c.s. hebben betoogd dat zij zich van het bovenstaande bewust waren en desalniettemin de regeling getroffen hebben. Zij hebben geaccepteerd dat [gedaagde 1] mogelijk méér zou ontvangen dan waar zij uit hoofde van de legitieme recht op had, omdat zij zelf belang hadden bij een snelle regeling met [gedaagde 1]. Ook [eiser] heeft op basis van dezelfde informatie waarover [gedaagde 2] c.s. beschikten, ingestemd met de regeling. [gedaagde 2] c.s. betwisten dat zij hebben gedwaald en de rechtbank is van oordeel dat het beroep van [eiser] op dwaling gelet op het voorgaande niet kan slagen.
Ten tweede kan uit de door [eiser] aangehaalde stukken niet worden afgeleid dat [gedaagde 1] heeft erkend dat zij zou moeten afrekenen op basis van de werkelijke economische waarde. Zij heeft, zoals [gedaagde 2] c.s. ook hebben aangevoerd, zich uitsluitend bereid verklaard om bij te dragen in de nadere afrekening van de belastingdienst die uitging van een waarde van circa € 10 miljoen. Enige verplichting daartoe had zij niet: zij was immers geen aandeelhouder van de vennootschap (die voor de naheffing werd aangeslagen) en bij de verkoop van het 1/6e deel van de GOG-panden aan haar, waren geen nadere afspraken met [gedaagde 1] gemaakt over de afrekening van eventuele naheffingen door de belastingdienst.
Ten derde is, anders dan [eiser] beweert, van een depotovereenkomst geen sprake. [gedaagde 2] heeft uitsluitend een deel van de door Metroprop betaalde koopsom achter gehouden zodat de belastingdienst betaald zou kunnen worden en [gedaagde 1] heeft dat goed gevonden.
De enkele omstandigheid dat [gedaagde 1] uiteindelijk (veel) méér heeft gekregen dan haar op grond van de legitieme zou zijn toegekomen, is hiervoor onvoldoende. Die mogelijkheid was de erfgenamen bekend en die hebben zij ook aanvaard.
[gedaagde 2] c.s. hebben betwist dat er enig verband is tussen de GOG-transactie en de hoogte van het uitkeringspercentage. Verder hebben [gedaagde 2] c.s. gemotiveerd toegelicht dat het uitkeringspercentage aan de schuldeisers door de regeling met de belastingdienst juist is gestegen naar 84,18% omdat de portefeuille korting moet worden teruggebracht naar 5%, hetgeen leidt tot een verhoging van de waarde van de nalatenschap. De schikking met de belastingdienst kan ook om die reden niet tot enige verplichting van [gedaagde 1] tot betaling van enig bedrag leiden.
Dat betekent dat er alleen al om die reden geen grond is om de door [eiser] gevorderde nabetaling toe te wijzen. Daarbij komt dat de overeenkomst met [gedaagde 1] uitsluitend ziet op de naheffing van de belastingdienst in verband met de verkoop van de GOG-panden door de vennootschap aan de erfgenamen en [gedaagde 1] in privé en niet op de uitkering van de legitieme of de afhandeling van de nalatenschap. Ook om die reden kan de vordering van [eiser] niet slagen.
Bovendien geldt voor de eenvoudige gemeenschap die na de GOG-transactie ontstond, dat op grond van artikel 3:171 BW laatste zin de bevoegdheid tot het instellen van rechtsvorderingen is uitgesloten voor de andere deelgenoten in geval van een regeling die het beheer toekent aan één of meer van de deelgenoten. Dat laatste is het geval omdat het beheer in de akte mede-eigendom aan [gedaagde 2] en [gedaagde 3] is toegekend.
NJ2007/353). Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM.