ECLI:NL:RBNHO:2022:10851

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
6 december 2022
Zaaknummer
8095255 \ CV EXPL 19-15200
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door Corendon Dutch Airlines B.V. en de toepassing van de Verordening (EG) nr. 261/2004

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door EUclaim B.V., een vordering ingesteld tegen Corendon Dutch Airlines B.V. wegens compensatie voor een vertraagde vlucht op 17 oktober 2018 van Amsterdam Schiphol naar Diagoras Airport, Rhodos. De passagiers vorderden een bedrag van € 800,00 plus rente en buitengerechtelijke incassokosten, gebaseerd op de Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij vertragingen. De vervoerder betwistte de vordering en stelde dat de vertraging minder dan drie uur was en dat er sprake was van buitengewone omstandigheden door blikseminslag op een voorgaande vlucht.

De kantonrechter oordeelde dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming waren aangekomen, en dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De rechter stelde vast dat de vertraging in totaal 4 uur en 5 minuten bedroeg, wat recht gaf op compensatie volgens de Verordening. De vordering tot betaling van de hoofdsom werd toegewezen, evenals de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten, terwijl de proceskosten voor rekening van de vervoerder kwamen.

De kantonrechter concludeerde dat de vervoerder niet had aangetoond dat de vertraging was veroorzaakt door omstandigheden die niet konden worden voorkomen, en dat de passagiers recht hadden op de gevorderde compensatie. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8095255 \ CV EXPL 19-15200 (RH)
Uitspraakdatum: 30 november 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1],

2. [eiser 2],beiden wonende te [plaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: EUclaim B.V.
tegen
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijk
Corendon Dutch Airlines B.V.
gevestigd te Lijnden (Haarlemmermeer)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: M. Nijenhuis LL.M.

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 14 mei 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben zich vervolgens bij akte uitgelaten over de producties bij de schriftelijke reactie van de vervoerder.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers op 17 oktober 2018 diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport naar Diagoras Airport, Rhodos (Griekenland), met vluchtnummer CND315, hierna: de vlucht. Volgens de boekingsbescheiden van de passagiers zou de vlucht om 13:00 uur lokale tijd vertrekken en om 17:55 uur lokale tijd te Rhodos aankomen.
2.2.
De vlucht is vertraagd uitgevoerd.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 800,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 oktober 2018, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van deze dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 dan wel € 145,20 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat er geen sprake is van een vertraging van meer dan drie uur, waardoor hij geen compensatie op basis van de Verordening is verschuldigd. Subsidiair voert de vervoerder aan dat de vertraging is ontstaan door buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet hadden kunnen worden voorkomen.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De kern van het geschil is of de passagiers met een vertraging van 3 uur of meer op de eindbestemming zijn aangekomen.
5.3.
De vervoerder voert primair aan dat geen sprake is van een vertraging van meer dan drie uur. De vervoerder voert daartoe aan dat hij op 2 oktober 2018 de tickets met daarop de definitieve vluchttijden aan de passagiers heeft verstuurd. Volgens de vervoerder heeft hij de tickets tijdig verstuurd, te weten meer dan 2 weken voor de vertrekdatum. Daarom moet volgens de vervoerder van de geplande aankomsttijd op het ticket worden uitgegaan en niet van de tijd die op de boekingsbevestiging van de passagiers staat vermeld. De nieuwe geplande vertrektijd was 14:00 uur lokale tijd en de geplande aankomsttijd was 19:05 uur lokale tijd, aldus de vervoerder. Volgens de vervoerder is het toestel om 22:00 uur lokale tijd op Rhodos gearriveerd. De vertraging bedroeg dus volgens de vervoerder 2 uur en 55 minuten.
5.4.
De kantonrechter overweegt als volgt. Artikel 5 van de Verordening is hier niet van toepassing. Dat artikel ziet alleen op annuleringen. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. In dit verband wordt verwezen naar het arrest van het Hof van 21 december 2021 ECLI:EU:C:2021:1041 (C‑395/20). In dat arrest is bepaald dat een vlucht niet wordt geacht te zijn geannuleerd in de zin van artikel 2, onder l en artikel 5, lid 1 van de Verordening, wanneer de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert de vertrektijd van deze vlucht met minder dan drie uur uitstelt, zonder de vlucht anderszins te wijzigen. Voorts is in voormeld arrest overwogen dat de Verordening in twee duidelijk onderscheiden categorieën van vluchten voorziet, te weten enerzijds de geannuleerde vluchten in de zin van artikel 5 van deze verordening en anderzijds de vertraagde vluchten, waarbij de Verordening de indeling van de ene of de andere categorie niet afhankelijk maakt van de enkele omstandigheid dat de latere vertrektijd van de vlucht vooraf is aangekondigd. Vast staat dat de geplande vertrektijd met een uur is uitgesteld en de geplande aankomsttijd ongeveer iets meer dan een uur en dat de vlucht voor het overige niet is gewijzigd. De kantonrechter oordeelt dat gelet op het voormelde arrest de omstandigheid dat de vervoerder dit uitstel van de vlucht voorafgaand aan de vlucht aan de passagiers zou hebben meegedeeld - hetgeen de passagiers overigens hebben betwist - niet met zich brengt dat van die nieuwe vertrek- en aankomsttijd moet worden uitgegaan, maar dat de vlucht door dit uitstel in ieder geval een vertraging had van 1 uur en 10 minuten. Tijdens de vlucht is daar echter nog een vertraging van 2 uur en 55 minuten bijgekomen, zodat er in totaal sprake was van een vertraging van 4 uur en 5 minuten.
5.5.
Gelet op het voorgaande hebben de passagiers in beginsel recht op compensatie. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Dit artikel dient volgens het Hof restrictief te worden uitgelegd omdat het gaat om een afwijking van het beginsel dat passagiers recht hebben op compensatie (Walletin-Hermann C-549/07).
5.6.
De vervoerder voert subsidiair aan dat sprake was van een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening, nu het toestel dat gepland stond om de vlucht uit te voeren voorafgaand aan de vlucht geraakt is door blikseminslag. Als gevolg daarvan diende er volgens de vervoerder een verplichte inspectie te worden uitgevoerd aan het toestel. Ter onderbouwing hiervan heeft de vervoerder verwezen naar de toelichting op de Aircraft Flight Log (AFL) van vlucht CND216. Volgens de vervoeder is er tijdens de inspectie schade aangetroffen en diende deze schade te worden hersteld voordat het toestel de vlucht kon uitvoeren. Uiteindelijk is de schade volgens de vervoerder hersteld op 17 oktober 2018 om 19:30 uur UTC.
5.7.
De kantonrechter stelt vast dat de vervoerder als productie 3 bij de conclusie van antwoord gegevens heeft verstrekt van vlucht CND216. Volgens de vervoerder is het juist dat de onderhavige vlucht met een ander toestel (TC-MKS) is uitgevoerd. Door de blikseminslag moest het toestel (TC-COR) gerepareerd worden en is er een ander toestel (TC-MKS) ingezet om de vlucht uit te voeren, aldus de vervoerder. Door deze rotatie in het schema liep de onderhavige vlucht vertraging op, aldus nog steeds de vervoerder. De passagiers betwisten dat vlucht CND216 de voorafgaande vlucht van de onderhavige vlucht betrof. Zij betwisten voorts dat het toestel (TC-COR) gepland stond de vlucht in kwestie uit te voeren. Indien de vervoerder niet met toestellen was gaan schuiven, zou de vlucht in kwestie nimmer met een langdurige vertraging zijn uitgevoerd, aldus de passagiers. De kantonrechter overweegt als volgt.
5.8.
Naar het oordeel van de kantonrechter volgt uit de door de vervoerder overgelegde AFL van de vlucht (CND315) niet dat de vertraging van de vlucht is veroorzaakt door blikseminslag op de voorgaande vlucht, nu het blokje met ‘delays’ (de tijden en de codes) zwart is gemaakt. Uit de omschrijving op de AFL van vlucht CND216 volgt wel dat een blikseminslag op die vlucht heeft plaatsgevonden, maar de vervoerder heeft tegenover gemotiveerde betwisting door de passagiers, niet onderbouwd dat vlucht CND216 de vlucht betrof die gepland stond voorafgaand aan de onderhavige vlucht te worden uitgevoerd en dat de onderhavige vlucht gepland stond met toestel TC-COR te vliegen. De passagiers hebben er onder andere op gewezen dat vlucht CND216 is geland te Maastricht (MST), terwijl de vlucht vertrok vanaf Amsterdam (AMS). De vervoerder heeft dit niet weersproken. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de vervoerder onvoldoende onderbouwd dat sprake was van rotatievluchten waarbij de vertraging van de vlucht in kwestie is veroorzaakt door de blikseminslag op het toestel TC-COR bij de uitvoering van vlucht CND216. Het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden slaagt dan ook niet.
5.9.
Gelet op het bovenstaande komt de kantonrechter komt daarom niet toe aan de beantwoording van de vraag of de vertraging ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet kon worden voorkomen.
5.10.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom worden toegewezen
5.11.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het subsidiair gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de subsidiair gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
5.12.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente over de proceskosten en de nakosten is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 945,20, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 800,00 vanaf 17 oktober 2018, en over € 145,20 vanaf 14 mei 2021, tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 99,01;
griffierecht € 231,00;
salaris gemachtigde € 248,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 62,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter