ECLI:NL:RBNHO:2022:10863

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
6 december 2022
Zaaknummer
9572684 \ CV EXPL 21-8172
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten na vertraging van vlucht

In deze zaak hebben de passagiers, eisers in het geding, een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Deutsche Lufthansa AG, naar aanleiding van een vertraagde vlucht van Denver naar Frankfurt op 29 december 2019. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst met de vervoerder en zouden aansluitend op 30 december 2019 van Frankfurt naar Amsterdam-Schiphol vliegen. Door de vertraging van de vlucht LH447 hebben zij de aansluitende vlucht gemist en zijn zij met een vertraging van 8 uur en 23 minuten op hun eindbestemming aangekomen. De passagiers hebben compensatie gevorderd voor de vertraging, maar de vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan, met als argument dat er sprake was van een buitengewone omstandigheid.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vordering kennis te nemen. De passagiers hebben erkend dat zij geen compensatie toekomt op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, maar vorderen nog wel de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De vervoerder heeft betwist dat de passagiers recht hebben op deze kosten, en heeft aangevoerd dat hij hen tijdig heeft geïnformeerd over de reden van de vertraging.

De kantonrechter oordeelt dat de passagiers niet in redelijkheid de gevorderde buitengerechtelijke kosten kunnen vorderen, omdat de vervoerder zijn verweer reeds in de buitengerechtelijke fase heeft gecommuniceerd. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, en de proceskosten komen voor rekening van de passagiers, die ongelijk krijgen in deze procedure. De kantonrechter wijst de vordering af en veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten aan de vervoerder.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9572684 \ CV EXPL 21-8172 (RH)
Uitspraakdatum: 16 november 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1],

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [plaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R. Bos (Probe-ASP B.V. h.o.d.n. Aviclaim)
tegen
de rechtspersoon naar Duits recht
Deutsche Lufthansa AG
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigden: mr. E.A. Pluijm en mr. L.E. Schalk (Russell Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 25 november 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers op 29 december 2019 diende te vervoeren van Denver (Verenigde Staten) naar Frankfurt Airport (Duitsland), waarna de passagiers op 30 december 2019 middels een aansluitende vlucht naar Amsterdam-Schiphol Airport zouden worden vervoerd.
2.2.
De vlucht van Denver naar Frankfurt, met vluchtnummer LH447 (hierna: de vlucht), is vertraagd uitgevoerd, waardoor de passagiers de aansluitende vlucht naar Schiphol hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt naar een alternatieve vlucht en met een vertraging van 8 uur en 23 minuten aangekomen op de eindbestemming.
2.3.
De passagiers hebben bij dagvaarding compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen, na vermindering van eis, veroordeling van de vervoerder tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten tot een bedrag van € 180,00 en de proceskosten. De passagiers hebben bij conclusie van repliek erkend dat sprake is van een buitengewone omstandigheid zodat de vervoerder hen geen compensatie is verschuldigd. Omdat de vervoerder pas in deze procedure de buitengewone omstandigheid kenbaar heeft gemaakt, heeft hij de passagiers, althans hun gemachtigde, niet volledig geïnformeerd. De vervoerder heeft daarmee gehandeld in strijd met de op de vervoerder rustende verplichting om bewijs te leveren conform artikel 5 lid 3 van de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening). De passagiers hadden deze procedure niet in gang gezet als de vervoerder hen eerder hadden geïnformeerd over de toedracht van de vertraging van de vlucht.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. De vervoerder voert aan dat de stel- en bewijsverdeling conform artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) geen rol speelt in het minnelijke traject, waardoor de vervoerder niet gehouden is de gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten te voldoen. Hij voert daartoe aan dat hij op alle sommatiebrieven van de passagiers heeft gereageerd, waarbij hij hen heeft geïnformeerd dat de vertraging het gevolg was van door een derde partij opgelegde beperkingen (“
delayed due to third party restrictions”). De passagiers konden verwachten dat de vervoerder in een gerechtelijke procedure hetzelfde verweer zou voeren (en dus een beroep op de buitengewone omstandigheden zou doen), aldus de vervoerder.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De passagiers hebben bij conclusie van repliek erkend dat hen geen compensatie toekomt als bedoeld in artikel 7 van de Verordening en hebben de eis met betrekking tot de hoofdsom en wettelijke rente daarover ingetrokken. De passagiers vorderen nog wel buitengerechtelijke kosten en proceskosten, omdat de vervoerder de passagiers nodeloos heeft gedwongen tot een procedure doordat de passagiers voorafgaand aan de procedure geen informatie over deze buitengewone omstandigheid van de vervoerder hebben ontvangen. Volgens de passagiers ligt het op de weg van de vervoerder om de passagiers te informeren over de oorzaak van de vetraging. De vervoerder heeft dan ook niet, ondanks de vele verzoeken van de passagiers daartoe, aan zijn bewijsplicht voldaan, aldus de passagiers.
5.3.
De vervoerder heeft betwist dat de passagiers op grond van de uitgevoerde werkzaamheden recht zouden hebben op de buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter oordeelt dat de vordering geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn getoetst worden aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt.
5.4.
Ten aanzien van de redelijkheid van de gemaakte kosten wordt het volgende overwogen. Uit de e-mailcorrespondentie tussen de passagiers en de vervoerder (d.d. 8 januari 2020, 4 februari 2020, 7 februari 2020 en 19 februari 2020) volgt onder meer dat de vervoerder reeds in de correspondentiefase verweer heeft gevoerd door aan te geven dat de vertraging van de vlucht is veroorzaakt door “
third party restrictions”. De passagiers hebben gesteld dat zij niet tot dagvaarden over zouden zijn gegaan als zij voorafgaand aan de procedure door de vervoerder in kennis zouden zijn gesteld van de feiten en omstandigheden die pas in deze procedure bij de passagiers bekend zijn geworden. Zij verwijzen in dit verband naar een vonnis van deze rechtbank van 11 oktober 2017 (zaaknummer 5648841 CV EXPL 17-431). De kantonrechter is echter inmiddels van oordeel dat de enkele omstandigheid dat de vervoerder zijn verweer niet reeds in de buitengerechtelijke fase met stukken onderbouwt, er niet per definitie toe leidt dat de passagiers daardoor nodeloos worden gedwongen een procedure te starten. De kantonrechter is van oordeel dat de passagiers gelet op het gevoerde verweer de in het geding zijnde kosten in redelijkheid niet van de vervoerder kunnen vorderen. De vervoerder heeft immers verweer gevoerd en uitleg gegeven over de reden van de vertraging. In de conclusie van antwoord heeft de vervoerder aangevoerd dat sprake was van “
third party restrictions”, meer specifiek een verplichte vliegveiligheidscontrole door een externe partij, te weten de luchthavenautoriteiten en dat het toestel niet mocht vertrekken nadat de luchtverkeersleiding groen licht heeft gegeven voor vertrek. Voorts heeft de vervoerder aangevoerd dat sprake was van een uitzonderlijk lange taxitijd. Tijdens het taxiën is het vliegtuig volgens de vervoerder in handen van de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelt dat dit verweer reeds - weliswaar in een zeer korte bewoordingen - is gecommuniceerd in het minnelijk traject. De passagiers konden verwachten dat de vervoerder in een gerechtelijke procedure eenzelfde verweer zou aanvoeren en onderbouwen met stukken. Er was dan ook geen grond voor de passagier om de procedure te starten. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
5.5.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat deze ongelijk krijgen. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagiers, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 374,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt de passagiers tot betaling van € 93,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening.
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter