ECLI:NL:RBNHO:2022:10869

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
6 december 2022
Zaaknummer
9506074 \ CV EXPL 21-7184
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatievergoeding voor vertraging van vlucht door buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 23 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa A.G. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van zijn vlucht van Manchester naar Amsterdam, die op 13 december 2019 plaatsvond. De passagier arriveerde met een vertraging van meer dan drie uur op zijn eindbestemming en vorderde compensatie van € 250,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals slotrestricties van de luchtverkeersleiding.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagier recht heeft op compensatie, omdat de vervoerder niet voldoende heeft aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De rechter oordeelde dat de vertraging van de voorafgaande vlucht, die de aansluitende vlucht beïnvloedde, niet als een buitengewone omstandigheid kon worden aangemerkt. De kantonrechter heeft de vordering van de passagier toegewezen en de vervoerder veroordeeld tot betaling van de gevorderde compensatie, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat de passagier onvoldoende bewijs had geleverd van de gemaakte kosten. De uitspraak benadrukt de rechten van passagiers bij vertragingen en de verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen onder de Europese regelgeving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9506074 \ CV EXPL 21-7184 (RH)
Uitspraakdatum: 23 november 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats]
eiser
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: K.R. Bottema (Yource B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa A.G.
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigden: mr. E.A. Pluijm en mr. L.E. Schalk

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 20 oktober 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier op 13 december 2019 diende te vervoeren van Manchester International Airport, Manchester, via Franz Josef Strauss Airport, München, naar Amsterdam Schiphol Airport.
2.2.
De vlucht van Manchester naar München, met vluchtnummer LH2507 (hierna: de vlucht) heeft vertraging opgelopen, waardoor de passagier de aansluitende vlucht naar Amsterdam heeft gemist. De passagier is met een vertraging van ruim vier uur op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 44,77 dan wel (subsidiair) € 40,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Voorts verzoekt de passagier de kantonrechter om een certificaat af te geven zoals bedoeld in artikel 53 herziene EEX-Verordening 1215/2012 (Brussel I bis-Verordening).
3.3.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat de vertraging het gevolg was van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming te Amsterdam, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Dit artikel dient volgens het Hof restrictief te worden uitgelegd omdat het gaat om een afwijking van het beginsel dat passagiers recht hebben op compensatie (Walletin-Hermann C-549/07).
5.3.
De vraag die thans voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de langdurige vertraging van de passagier op de eindbestemming het gevolg is geweest van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden.
5.4.
De vervoerder heeft in dit verband aangevoerd dat de onderhavige vlucht onderdeel was van de rotatievlucht München – Manchester – München (vluchten LH2506 en LH2507). Deze vluchten zijn met hetzelfde toestel uitgevoerd. Volgens de vervoerder is de voorafgaande vlucht (vlucht LH2506) met een vertrekvertraging van 1 uur 24 minuten uitgevoerd wegens opgelegde slotrestricties van de luchtverkeersleiding en had dit vervolgens impact op de vlucht. Ter onderbouwing van zijn verweer heeft de vervoerder de “
Slot Allocation Message” (SAM) en de “
Slot Revision Messages” (SRM) overgelegd van vlucht LH2506. Uit de SAM en SRM van de vlucht LH2506 volgt dat de vertraging het gevolg is van meerdere oorzaken, waardoor meerdere codes aan de vertraging zijn gekoppeld. De vertraging is volgens de vervoerder ontstaan wegens vertragingscode 82, hetgeen staat voor: “
ATFM due to ATC STAFF/ EQUIPMENT EN-ROUTE, reduced capacity caused by industrial action or staff shortage, equipment failure, military exercise or extraordinary demand due to capacity reduction in neighboring area”, en vertragingscode 81, hetgeen staat voor: “
ATFM due to ATC EN-ROUTE DEMAND/CAPACITY, standard demand / capacity problems”. Beide vertragingscodes vallen volgens de vervoerder onder “
ATFM + AIRPORT + GOVERNMENTAL AUTHORITIES”, meer specifiek onder het kopje “
AIR TRAFFIC FLOW MANAGEMENT RESTRICTIONS”.
5.5.
De passagier is van mening dat de vertraging van vlucht LH2506 wegens code 81 niet per definitie een buitengewone omstandigheid oplevert. Volgens de passagier moet de vervoerder aantonen waar op de route sprake was van een knelpunt en op welke manier hij hierop heeft geanticipeerd, evenals het moment waarop hij dit heeft gedaan. De vervoerder had kunnen omvliegen of een andere route kunnen kiezen om zo de vertraging te beperken, aldus de passagier. Ten aanzien van de vertraging van vlucht LH2506 wegens code 82 stelt de passagier dat de vertraging is ontstaan omdat er onvoldoende personeel beschikbaar was. De beschikbaarheid van voldoende crew personeel is een omstandigheid die inherent is aan de normale uitoefening van de activiteiten van de vervoerder, nu de vervoerder hier daadwerkelijk invloed op kan uitoefenen, aldus de passagier. De vervoerder heeft de oorzaak van de vertraging wegens vertragingscode 82 echter volgens de passagier niet nader onderbouwd. Nu deze twee vertragingsoorzaken volgens de passagier geen buitengewone omstandigheden kunnen opleveren, kunnen ze ook niet doorwerken naar de onderhavige vlucht.
5.6.
In tegenstelling tot hetgeen de passagier heeft aangevoerd is de kantonrechter ten aanzien van de opgelegde “
Calculated Take Off Time” (hierna: CTOT) wegens code 81 en code 82 van oordeel dat de vertraging die is ontstaan door deze slotrestrictie aangemerkt kan worden als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Wanneer een vlucht een CTOT krijgt opgelegd, heeft deze vlucht niet de mogelijkheid om toch eerder te vertrekken. Een CTOT moet immers altijd worden opgevolgd en is niet inherent aan de normale bedrijfsuitvoering van een luchtvaartmaatschappij. Gesteld noch gebleken is dat de luchtverkeersleiding de CTOT wegens code 81 en code 82 heeft opgelegd door toedoen van de vervoerder. De vervoerder heeft gelet op het voorgaande voldoende gemotiveerd aangevoerd dat de vertraging van vlucht LH2506 van 1 uur en 24 minuten is veroorzaakt door een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.7.
Voorts voert de vervoerder voor het eerst bij conclusie van dupliek aan dat de vertraging tevens is veroorzaakt door een (buitensporig) lange taxi-tijd ten aanzien van vlucht LH2506, meer specifiek een taxi-tijd van 45 minuten, hetgeen tevens als een buitengewone omstandigheid moet worden aangemerkt. De vervoerder heeft echter niet toegelicht waarom hij dit standpunt eerst in dupliek heeft ingenomen en gesteld noch gebleken is dat hij dit niet al bij conclusie van antwoord naar voren heeft kunnen brengen. Hiertoe is hij op grond van de in artikel 128 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering neergelegde vereiste concentratie van verweer gehouden. Nu hij dat heeft nagelaten, is dit verweer tardief. De kantonrechter zal dan ook aan dit verweer voorbij gaan.
5.8.
De vraag die vervolgens voorligt is of voornoemde buitengewone omstandigheid van 1 uur en 24 minuten doorwerkt naar de vlucht in kwestie. Uit het vluchtrapport van de vlucht volgt dat de vertrekvertraging van 1 uur en 47 minuten is ontstaan wegens ‘
Aircraft Rotation, late Arrival of Aircraft From Another Flight or Previous Sector’ (vertragingscode 93). Naar het oordeel van de kantonrechter is hiermee voldoende gebleken dat de vertraging van vlucht LH2506 direct effect heeft gehad op de uitvoering van onderhavige vlucht. De buitengewone omstandigheid die zich heeft voorgedaan tijdens de uitvoering van vlucht LH2506 en heeft geresulteerd in een vertraging van 1 uur en 24 minuten, werkt in dit geval dan ook door naar de onderhavige vlucht.
5.9.
Uit het vluchtrapport van de vlucht volgt voorts dat de vlucht in totaal 6 minuten vertraging had wegens code 66, hetgeen staat voor: “
LATE CABIN CREW BOARDING OR DEPARTURE PROCEDURES, other than connection and standby”. Ten aanzien van de verlate aankomst van vlucht wegens code 66 doet de vervoerder geen beroep op een buitengewone omstandigheid.
5.10.
Nu sprake is van een vertraging die gedeeltelijk, voor de duur van 1 uur en 24 minuten, is veroorzaakt door buitengewone omstandigheden, dient te worden vastgesteld in hoeverre de passagier de aansluitende vlucht zou hebben gehaald zonder de buitengewone omstandigheid. De geplande aankomsttijd te München was 16:55 uur (lokale tijd). De passagier is feitelijk om 18:41 uur (lokale tijd) aangekomen te München en de aansluitende vlucht naar Amsterdam is om 17:35 uur (lokale tijd) vertrokken. Zonder de buitengewone omstandigheid van 1 uur en 24 minuten zou de onderhavige vlucht om 17:17 uur (lokale tijd), dus met een vertraging van 22 minuten, te München arriveren. De minimum overstaptijd te München bedraagt 40 minuten. Indien er geen buitengewone omstandigheden waren opgetreden, dan zou de passagier de aansluitende vlucht evengoed hebben gemist. Hieruit volgt dan ook dat de uiteindelijke vertraging van de passagier niet het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
5.11.
De kantonrechter komt gelet op het bovenstaande niet toe aan de beantwoording van de vraag of de vervoerder voldoende redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te voorkomen.
5.12.
De conclusie is dat de vordering van de passagiers tot betaling van de compensatievergoeding zal worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.13.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De passagier heeft hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten (met de daarover gevorderde rente) moet daarom worden afgewezen.
5.14.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt.
5.15.
De gevorderde afgifte van het certificaat ex artikel 53 Brussel I bis-Verordening wordt vooralsnog bij gebrek aan belang afgewezen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 december 2019 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 119,21;
griffierecht € 85,00;
salaris gemachtigde € 150,00;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 37,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter