ECLI:NL:RBNHO:2022:10873

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
6 december 2022
Zaaknummer
7929709 \ CV EXPL 19-10589
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben een groep passagiers een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa A.G. wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht LH997 van Amsterdam naar Frankfurt op 19 juli 2017. De passagiers claimen compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. De passagiers hebben de vervoerder aangeklaagd omdat zij door de vertraging van meer dan drie uur hun aansluitende vluchten hebben gemist. De vervoerder heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden en restricties opgelegd door de luchtverkeersleiding.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op hun eindbestemmingen, wat in beginsel recht geeft op compensatie. Echter, de vervoerder heeft aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals weersomstandigheden die de luchtverkeersleiding dwongen om slotrestricties op te leggen. De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder voldoende maatregelen heeft getroffen om de vertraging te beperken en dat de passagiers sub 2, sub 3, sub 4, sub 8 en sub 9 geen recht hebben op compensatie, omdat zij tijdig op hun eindbestemming zijn aangekomen.

De passagiers sub 5, sub 6 en sub 7 hebben echter met meer dan 24 uur vertraging hun eindbestemming bereikt. De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder niet voldoende heeft aangetoond dat hij alle redelijke maatregelen heeft getroffen om deze vertraging te voorkomen. Daarom wordt de vervoerder veroordeeld tot betaling van compensatie aan deze passagiers. De kantonrechter wijst ook de gevorderde wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten toe, evenals de proceskosten, omdat de vervoerder gedeeltelijk ongelijk heeft gekregen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7929709 \ CV EXPL 19-10589 (RH)
Uitspraakdatum: 30 november 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1], wonende te [plaats 1],

2. [eiser 2]wonende te [plaats 2],
3. [eiser 3],
4. [eiser 4]pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor haar minderjarige kind
[minderjarige 1],
allen wonende te [plaats 3],
5. [eiser 5],
6. [eiser 6],
7. [eiser 7],
allen wonende te [plaats 4],
8. [eiser 8]wonende te [plaats 5],
9. [eiser 9]pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor haar minderjarige kinderen
[minderjarige 2]en
[minderjarige 3],
allen wonende te [plaats 6],
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthana A.G.
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigden: mr. E.A. Pluijm en mr. L.E. Schalk (Russell Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 26 maart 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers op 19 juli 2017 diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport naar Frankfurt International Airport, Frankfurt (Duitsland), met vluchtnummer LH997 (hierna: de vlucht). Vanuit Frankfurt zouden de passagiers met aansluitende vluchten hun weg vervolgen naar verschillende eindbestemmingen.
2.2.
De vlucht is vertraagd uitgevoerd, waardoor de passagiers de aansluitende vluchten naar hun eindbestemmingen hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt naar alternatieve vluchten, waarna zij met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemmingen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.
2.5.
De passagiers sub 4 en sub 9 zijn door de kantonrechter gemachtigd de onderhavige procedure namens hun minderjarige kind(eren) te voeren.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 6.650,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 juli 2017, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van deze dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 847,00 dan wel € 856,08 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat de vertraging is veroorzaakt door (doorwerking van) buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemmingen, zodat de vervoerder op grond van de Verordening en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat hij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien hij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee hij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
5.3.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de vlucht het gevolg is geweest van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden.
5.4.
De vervoerder voert aan dat de vlucht onderdeel uitmaakt van de rotatievluchten Frankfurt – Amsterdam – Frankfurt. Deze rotatievluchten worden met hetzelfde toestel uitgevoerd. De vertraging van de vlucht is het gevolg van de vertraagde uitvoering van de voorgaande vlucht (met vluchtnummer LH996). De voorgaande vlucht is volgens de vervoerder vertraagd uitgevoerd omdat de luchtverkeersleiding meerdere restricties aan deze vlucht heeft opgelegd.
5.5.
Ter onderbouwing van zijn verweer heeft de vervoerder het vluchtrapport en de “slot history” van vlucht LH996 overgelegd. Uit de “slot history” volgt dat deze vlucht is vertraagd door oplegging van verschillende ‘slots’ door de luchtverkeersleiding. De vervoerder doet een beroep op de vertraging die tijdens de uitvoering van deze vlucht is ontstaan wegens vertragingscode 77, hetgeen volgens de vervoerder inhoudt dat de (grond)afhandeling vertraagd is uitgevoerd dan wel opgeschort wegens de slechte weersomstandigheden. Door slechte weersomstandigheden kan de veiligheid van het grondafhandelingspersoneel in het geding komen, waardoor de luchthavenautoriteiten ertoe kunnen beslissen dat de grondafhandeling tijdelijk wordt gereduceerd, aldus de vervoerder. Daarnaast is een deel van de vertraging ontstaan wegens vertragingscode 81, hetgeen volgens de vervoerder inhoudt dat de luchtverkeersleiding in verband met de weersomstandigheden beperkingen heeft opgelegd. De vertraging die door deze twee vertragingscodes is ontstaan bedraagt 1 uur en 54 minuten en is volgens de vervoerder het gevolg van buitengewone omstandigheden. Deze gewijzigde slots in verband met deze vertragingscodes zijn immers niet door toedoen van de vervoerder aan vlucht LH996 opgelegd, aldus de vervoerder. De vervoerder doet geen beroep op buitengewone omstandigheden ten aanzien van de vertraging die tijdens de uitvoering van vlucht LH996 is ontstaan wegens vertragingscodes 96 en 93.
5.6.
De kantonrechter gaat voorbij aan de discussie tussen partijen of sprake was van slechte weersomstandigheden, aangezien de vervoerder aan de hand van de “slot history” voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het luchtverkeersbeheer het oorspronkelijk slot van de vlucht LH996 heeft ingetrokken en meerdere malen een nieuw slot heeft opgelegd, vanwege de weersomstandigheden. De door de luchtverkeersleiding opgelegde slottijden wegens code 81 en code 77 vormen naar het oordeel van de kantonrechter een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Wanneer een vlucht een gewijzigd slot krijgt opgelegd, heeft deze vlucht niet de mogelijkheid om toch eerder te vertrekken. Een slot moet immers altijd worden opgevolgd en is niet inherent aan de normale bedrijfsuitvoering van een luchtvaartmaatschappij. Gesteld noch gebleken is dat de luchtverkeersleiding de gewijzigde slots wegens code 81 en code 77 heeft opgelegd door toedoen van de vervoerder. De vervoerder heeft gelet op het voorgaande voldoende onderbouwd dat de vertraging van de vlucht van 1 uur en 54 minuten is veroorzaakt door buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Het betoog van de passagiers dat de vertraging van de vlucht wegens vertragingscode 77 en 81 niet zou zijn ontstaan indien vlucht LH996 op tijd was vertrokken, kan gelet op het voorgaande niet slagen.
5.7.
De vervoerder voert verder voor het eerst bij conclusie van dupliek aan dat de vertraging van vlucht LH996 voor de duur van 17 minuten is veroorzaakt door de lange taxi-tijden, hetgeen is aan te merken als een bijzondere omstandigheid. De vervoerder heeft niet toegelicht waarom hij dit standpunt eerst in dupliek heeft ingenomen en gesteld noch gebleken is dat hij dit niet al bij conclusie van antwoord naar voren heeft kunnen brengen. Hiertoe is hij op grond van de in artikel 128 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering neergelegde vereiste concentratie van verweer gehouden. Nu hij dat heeft nagelaten, is dit verweer tardief. De kantonrechter zal dan ook aan dit verweer voorbij gaan.
5.8.
De vraag die vervolgens voorligt is of voornoemde buitengewone omstandigheden doorwerken naar de vlucht in kwestie. De vervoerder voert aan dat de vertraging van vlucht LH996 doorwerkt naar de onderhavige vlucht, nu uit het vluchtrapport blijkt dat de vertraging voor de duur van 2 uur en 30 minuten is veroorzaakt wegens vertragingscode 93, hetgeen volgens de vervoerder staat voor de vertraging die is ontstaan wegens de aankomstvertraging van de vorige vlucht. Naar het oordeel van de kantonrechter is hiermee voldoende gebleken dat de vertraging van vlucht LH996 direct effect heeft gehad op de uitvoering van onderhavige vlucht. De vertragingsduur wegens vertragingscode 93 bedraagt blijkens het vluchtrapport van de vlucht 2 uur en 30 minuten. In deze stand van zaken werkt de vertraging van de voorgaande vlucht voor 1 uur en 54 minuten door op de vlucht.
5.9.
Daarnaast is de vertraging van de onderhavige vlucht voor de duur van 16 minuten veroorzaakt door afgegeven slotrestricties van de luchtverkeerleiding wegens vertragingscode 89, hetgeen volgens de door de vervoerder overgelegde “Standard IATA Delay Codes” staat voor: “
RESTRICTIONS AT AIRPORT OF DEPARTURE WITH OR WITHOUT ATFM RESTRICTIONS”. Volgens de vervoerder werd deze vertraging veroorzaakt door overige startvertragingen die afkomstig zijn van de lokale verkeersleiding, waardoor de vlucht langer aan de gate werd gehouden. De passagiers betwisten dat de vertraging wegens code 89 als buitengewone omstandigheid kan worden aangemerkt, nu dit door de vervoerder onvoldoende is onderbouwd en geven voorts aan dat de vertraging ontstaan wegens code 89 vele oorzaken kan hebben. De kantonrechter volgt deze betwisting van de passagiers niet en is van oordeel dat de opgelegde slotrestricties aan vlucht LH997 als buitengewone omstandigheden kunnen worden aangemerkt. Daarbij wordt verwezen naar hetgeen hierover onder 5.6 is overwogen. Niet is gebleken dat de vervoerder zelf om een nieuwe slot heeft verzocht. De vertrekvertraging van de vlucht is dan ook in totaal voor de duur van 2 uur 10 minuten aan te merken als een buitengewone omstandigheid.
5.10.
Vast staat dat vlucht gepland stond om 19:35 uur lokale tijd te Frankfurt aan te komen en dat de passagiers met een vertraging van 2 uur en 44 minuten om 22:19 uur (lokale tijd) zijn aangekomen te Frankfurt. Voorts staat vast dat de aansluitende vluchten naar de eindbestemming volgens planning zijn vertrokken, te weten van passagier sub 1 om 20:45 uur lokale tijd, van passagier sub 2 om 21:30 uur (lokale tijd), van de passagiers sub 3, sub 4 en sub 9 om 22:00 uur (lokale tijd), van de passagiers sub 5, sub 6 en sub 7 om 22:10 uur (lokale tijd) en van passagier sub 8 om 22:15 uur (lokale tijd). Zonder de buitengewone omstandigheden van 2 uur en 10 minuten zou de onderhavige vlucht om 20:09 uur (lokale tijd), dus met een vertraging van 34 minuten, te Frankfurt arriveren. De vervoerder heeft aangevoerd dat de minimum overstaptijd te Frankfurt 45 minuten bedraagt. De passagiers hebben dit niet betwist. Indien er geen buitengewone omstandigheden waren opgetreden, dan hadden de passagiers 2 tot en met 9 de aansluitende vluchten kunnen halen. Hieruit volgt dan ook dat de uiteindelijke vertraging van de passagiers 2 tot en met 9 op de eindbestemming het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden. Passagier sub 1 had echter zijn/haar aansluitende vlucht evengoed gemist. Dit betekent dat het missen van de aansluitende vlucht ten aanzien van passagier sub 1 niet is veroorzaakt ten gevolge van de buitengewone omstandigheden, maar ten gevolge van de vertraging die niet is toe te schrijven aan buitengewone omstandigheden.
5.11.
De vordering tot betaling van de compensatie van passagier sub 1 op grond van artikel 7 van de Verordening zal om die reden worden toegewezen tot een bedrag van € 600,00.
5.12.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of de vervoerder ten aanzien van de overige passagiers alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging als gevolg van de buitengewone omstandigheid ten aanzien van de passagiers te voorkomen dan wel te beperken. De kantonrechter overweegt ten aanzien van de passagiers sub 2, sub 3, sub 4, sub 8 en sub 9 als volgt. Zoals hiervoor is overwogen, bedraagt de minimale overstaptijd op de luchthaven van Frankfurt 45 minuten. De kantonrechter acht een buffer van 20 minuten noodzakelijk, hetgeen de vervoerder in acht heeft genomen. Daarnaast zijn de passagiers volgens de vervoerder omgeboekt naar de eerst mogelijke alternatieve vluchten van Frankfurt naar de verschillende eindbestemmingen. In het onderhavige geval zijn de passagiers sub 2, sub 3, sub 4, sub 8 en sub 9 dezelfde dag op de eindbestemming aangekomen. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat de vervoerder de aan deze passagiers geen redelijk alternatief heeft geboden. De vordering van de passagiers 2, sub 3, sub 4, sub 8 en sub 9 tot betaling van compensatie wegens vertraging van de vlucht zal dan ook worden afgewezen.
5.13.
Daarnaast is het de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging als gevolg van de buitengewone omstandigheden ten aanzien van de passagiers sub 5, sub 6 en sub 7 te voorkomen dan wel te beperken. Niet in geschil is dat de passagiers sub 5, sub 6 en sub 7 ten opzichte van de oorspronkelijke aankomsttijd met 24 uur vertraging zijn aangekomen op de eindbestemmingen. Uit het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) volgt dat het in beginsel geen redelijke maatregel is, indien de passagiers met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomen. Dit is anders indien er geen enkele andere mogelijkheid voor een rechtstreekse of indirecte alternatieve vlucht bestond met een door hemzelf of door een andere luchtvaartmaatschappij uitgevoerde vlucht die op een minder laat tijdstip aankwam dan de volgende vlucht van de betrokken luchtvaartmaatschappij, of dat het organiseren van een dergelijke alternatieve vlucht voor die laatste een onaanvaardbaar offer betekende gelet op de mogelijkheden van zijn onderneming op het relevante tijdstip. Hierbij gaat de kantonrechter, voor de interpretatie van het hiervoor genoemde woord ‘dag’, uit van een tijdruimte en voor de uitleg ervan wordt aangesloten bij de algemeen geaccepteerde uitleg, zijnde een tijdsduur van 24 uur. Gesteld noch gebleken is dat zich één van deze uitzonderingssituaties voordeed. De passagiers sub 5, sub 6 en sub 7 hebben gesteld dat zij met KL1799 en NH218, alsmede KL1799 en LH730 eerder op hun eindbestemmingen zouden zijn aangekomen. De vervoerder heeft de stelling van deze passagiers onvoldoende gemotiveerd weersproken. De vervoerder heeft aangevoerd dat de passagiers sub 5, sub 6 en sub 7 niet hebben gesteld dat op deze vlucht ook voldoende beschikbare plaatsen waren. Gelet op het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) had het op de weg van de vervoerder gelegen om te onderbouwen waarom hij deze passagiers niet op deze vluchten heeft omgeboekt. De vervoerder heeft dan ook ten aanzien van de passagiers sub 5, sub 6 en sub 7 onvoldoende onderbouwd dat hij alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van deze passagiers te voorkomen dan wel te beperken. De vervoerder is dan ook gehouden de passagiers sub 5, sub 6 en sub 7 te compenseren in verband met de vertraging van meer dan 24 uur op de eindbestemming tot een bedrag van € 1.800,00.
5.14.
De gevorderde wettelijke rente over de toe te wijzen hoofdsom van in totaal € 2.400,00 is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.15.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Overeenkomstig deze tarieven zal een bedrag aan incassokosten worden toegewezen van € 435,60 (inclusief btw), berekend over de toegewezen hoofdsom van € 2.400,00. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kan maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
5.16.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze gedeeltelijk ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers sub 1, sub 5, sub 6 en sub 7 worden gemaakt. De gevorderde rente over de proceskosten en de nakosten is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers sub 1, sub 5, sub 6 en sub 7 van € 2.835,60, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.400,00 vanaf 20 juli 2017, en over € 435,60 vanaf 26 maart 2019, tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers sub 1, sub 5, sub 6 en sub 7 tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 99,01;
griffierecht € 231,00;
salaris gemachtigde € 436,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 109,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers sub 1, sub 5, sub 6 en sub 7 worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter