ECLI:NL:RBNHO:2022:11022

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
9 december 2022
Zaaknummer
9391279 \ CV EXPL 21-5571
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten na annulering van vlucht

In deze zaak heeft de passagier, wonende in Argentinië, een vordering ingesteld tegen de Duitse luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa A.G. naar aanleiding van de annulering van haar vlucht van Amsterdam naar Buenos Aires op 12 augustus 2019. De passagier heeft compensatie geëist voor de annulering, maar de vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan, met als argument dat er sprake was van een buitengewone omstandigheid. De passagier heeft vervolgens een procedure aangespannen om de vervoerder te dwingen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de passagier geen recht heeft op compensatie zoals bedoeld in de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De passagier heeft erkend dat de vervoerder geen compensatie verschuldigd is, maar vordert nog wel de buitengerechtelijke kosten en proceskosten, omdat de vervoerder haar niet tijdig heeft geïnformeerd over de reden van de vertraging.

De kantonrechter oordeelt dat de passagier recht heeft op de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, omdat de vervoerder niet aan zijn informatieplicht heeft voldaan. De rechter wijst de vordering tot betaling van € 90,00 aan buitengerechtelijke kosten toe, evenals de proceskosten, omdat de vervoerder ongelijk heeft gekregen in deze procedure. De proceskosten worden begroot op een totaalbedrag van € 607,21, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9391279 \ CV EXPL 21-5571 (RH)
Uitspraakdatum: 23 november 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats] (Argentinië)
eiseres
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. R. Bos (ProBe-ASP B.V. h.o.d.n. Aviclaim)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa A.G.
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.A. Pluijm en mr. L.E. Schalk (Russell Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 11 augustus 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. Vervolgens heeft de passagier de gelegenheid gekregen om zich bij akte uit te laten over hetgeen de vervoerder bij zijn laatste schriftelijke reactie heeft aangevoerd, wat zij heeft gedaan.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier op 12 augustus 2019 diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport, via Frankfurt Airport, Frankfurt (Duitsland), naar Buenos Aires Airport, Buenos Aires (Argentinië).
2.2.
De vluchten zijn geannuleerd.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert, na vermindering van eis, veroordeling van de vervoerder tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten tot een bedrag van € 90,00 en de proceskosten, beide te vermeerderen met de wettelijke rente. De passagier heeft bij conclusie van repliek erkend dat sprake is van een buitengewone omstandigheid, zodat de vervoerder haar geen compensatie is verschuldigd. Omdat de vervoerder pas in deze procedure de buitengewone omstandigheid kenbaar heeft gemaakt, heeft hij de passagier, althans haar gemachtigde, niet volledig geïnformeerd. De vervoerder heeft daarmee gehandeld in strijd met de op de vervoerder rustende verplichting om bewijs te leveren conform artikel 5 lid 3 van de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening). De passagier had deze procedure niet in gang gezet als de vervoerder haar eerder had geïnformeerd over de toedracht van de vertraging van de vlucht.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat hij de passagier ruim voor betekening van de inleidende dagvaarding heeft geïnformeerd over de oorzaak van de vertraging, te weten ATFM SLOT restricties van het luchtverkeersbeheer.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De passagier heeft bij conclusie van repliek erkend dat haar geen compensatie toekomt als bedoeld in artikel 7 van de Verordening en heeft de eis met betrekking tot de hoofdsom en de wettelijke rente daarover ingetrokken. De passagier vordert nog wel de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten, omdat de vervoerder de passagier nodeloos heeft gedwongen tot een procedure doordat de passagier voorafgaand aan de procedure geen informatie over de buitengewone omstandigheid van de vervoerder heeft ontvangen. Volgens de passagier ligt het op de weg van de vervoerder om de passagier te informeren over de oorzaak van de vertraging. De vervoerder heeft dan ook niet, ondanks de vele verzoeken van de passagier daartoe, aan zijn bewijsplicht voldaan, aldus de passagier.
5.3.
De vervoerder heeft betwist dat de passagier op grond van de uitgevoerde werkzaamheden recht zou hebben op de buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter oordeelt dat de vordering geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn getoetst worden aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagier buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt.
5.4.
Ten aanzien van de redelijkheid van de gemaakte kosten wordt het volgende overwogen. Uit het e-mailbericht d.d. 28 januari 2020 volgt volgens de vervoerder dat de vervoerder reeds in de correspondentiefase verweer heeft gevoerd door aan te geven dat de vertraging van de vlucht is veroorzaakt door “
restrictions by the air traffic control authorities”. De kantonrechter is echter van oordeel dat niet is komen vast te staan dat (de gemachtigde van) de passagier dit e-mailbericht heeft ontvangen, waardoor tevens niet is komen vast te staan dat de passagier reeds in de buitengerechtelijke procedure bekend is geworden met het verweer van de vervoerder. De passagier heeft gesteld dat zij niet tot dagvaarden over zou zijn gegaan als zij voorafgaand aan de procedure door de vervoerder in kennis zou zijn gesteld van de feiten en omstandigheden die pas in deze procedure bij de passagier bekend zijn geworden. De kantonrechter is van oordeel dat de passagier gelet op het gevoerde verweer de in het geding zijnde kosten in redelijkheid van de vervoerder kan vorderen. Er is, gelet op het bovenstaande, voldoende grond voor de stelling dat deze procedure voorkomen had kunnen worden als de vervoerder in een eerder stadium meer informatie zou hebben gegeven. Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
5.5.
De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagier in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kan maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
5.6.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 90,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 augustus 2021 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 119,21;
griffierecht € 240,00;
salaris gemachtigde € 248,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter