In deze zaak heeft de stichting Woonopmaat Borgstaete B.V. gedagvaard in een kort geding met betrekking tot de ontruiming van een woning. De huurovereenkomst tussen Woonopmaat en de onderbewindgestelde is aangegaan voor de duur van twee jaar of korter, zoals bedoeld in artikel 7:271 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. Woonopmaat heeft de onderbewindgestelde op 19 mei 2022 geïnformeerd dat de huurovereenkomst per 13 augustus 2022 zou eindigen, maar de onderbewindgestelde weigerde de woning te ontruimen en veroorzaakte ernstige overlast. Borgstaete, als bewindvoerder, is niet verschenen op de zitting, waardoor verstek is verleend.
De kantonrechter heeft de vordering van Woonopmaat toegewezen, omdat er sprake was van een spoedeisend belang en de vordering niet onrechtmatig of ongegrond was. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst op 13 augustus 2022 is geëindigd en dat de schriftelijke aanzegging tijdig is gedaan. Borgstaete en de onderbewindgestelde hebben geen recht meer op de woning, die binnen veertien dagen na betekening van het vonnis ontruimd moet worden. Borgstaete is ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten en eventuele nakosten.
Het vonnis is uitgesproken door mr. J.J. Dijk op 31 oktober 2022 en is uitvoerbaar bij voorraad. De beslissing houdt in dat Borgstaete de woning moet ontruimen en de kosten van de ontruiming moet vergoeden indien deze door Woonopmaat zelf wordt uitgevoerd.