Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
2.De feiten
Ter aanvulling van het bepaalde in art 14 lid 1 t/m 7 van de algemene bepalingen komen partijen overeen dat alleen de gebruikskosten van energie en water leveringen, de bijbehorende belastingen en evt. internet/tv signaal jaarlijks verrekend kunnen worden. Deze afrekening wordt alleen door de beheerder opgesteld indien huurder en/of verhuurder binnen 6 maanden na afloop van een kalenderjaar hierom verzoekt.De beheerder is dan gerechtigd om voor het vervaardigen van deze afrekening een vergoeding te vragen groot 5% excl. BTW van het totaal van de betaalde en de te verrekenen energiekosten in de afrekening. Voor alle overige leveringen en diensten komen partijen een vaste afkoopsom overeen die gelijk geacht wordt te zijn aan de werkelijk gemaakte kosten voor: afschrijvingen, vergoedingen, retributies, belastingen, onderhoud, schoonmaak e.d.
M.b.t. de afrekening van de energievoorschotten is huurder ermee bekend dat het aandeel van de te huren woning in de kosten bedraagt: 12,5%.
GegevensverstrekkingDe Huurcommissie heeft op 14 december 2018 bij de verhuurder de gegevens over de servicekosten opgevraagd. De verhuurder heeft deze gegevens niet verstrekt. De Huurcommissie gaat voor gas, elektra en water uit van de wettelijk vastgestelde verbruiken en de gemiddelde tarieven zoals deze door het Nibud gehanteerd worden. (…) Bij stoffering en meubilering houdt de rapporteur de gebruiksvergoeding op basis van een geschatte verkoopwaarde aan. Voor alle overige kostenposten wordt een bedrag van € 0,00 aangehouden.
Beoordeling HuurcommissieHet rapport is opgemaakt zonder gegevens. De kosten voor gas, elektriciteit en water zijn daarom berekend op basis van de wettelijk vastgestelde verbruiken. De kosten voor “internet en tv/radio” en “afkoop vaste servicekosten” zijn op € 0,00 gesteld.Bij de verhuurder zijn op 14 december 2018 gegevens opgevraagd. In deze brief is aangegeven dat de stukken binnen een termijn van twee weken geleverd dienen te worden. Uit het dossier blijkt dat hier geen reactie op is ontvangen. Tijdens het onderzoek in de woonruimte, op 5 juli 2019, heeft de verhuurder aangegeven stukken te leveren. Uit navraag bij de rapporteur blijkt dat tijdens het onderzoek is aangegeven dat de stukken zo snel mogelijk opgestuurd kunnen worden, zodat ze eventueel nog in de beoordeling betrokken zouden kunnen worden. Het rapport is twee weken na het onderzoek, op 19 juli 2019, opgesteld. Op dat moment waren nog geen stukken van de verhuurder ontvangen. Kort daarna, op 22 juli 2019, heeft de verhuurder alsnog stukken gestuurd.De commissie is van oordeel dat de stukken te laat zijn ingebracht. Op het oorspronkelijke verzoek van 14 december 2018 is in het geheel geen reactie gekomen. Pas een halfjaar later, tijdens het onderzoek in de woonruimte, is aangegeven dat stukken geleverd konden worden. Deze stukken zijn vervolgens niet binnen een termijn van twee weken opgestuurd. Van een afspraak met de rapporteur, dat de stukken ingebracht konden worden zodat ze ná diens vakantie in een rapport verwerkt konden worden, is niet gebleken.Dit houdt in dat de stukken die de verhuurder op 22 juli 2019 en nogmaals op 19 augustus 2019 heeft opgestuurd, niet in de behandeling betrokken worden. Ten overvloede merkt de commissie op dat áls deze stukken al in de beoordeling betrokken zouden worden, hiermee de werkelijke kosten niet zijn aangetoond. De werkelijke kosten voor gas, elektriciteit en water dienen immers aangetoond te worden door het verstrekken van de facturen van het energie- en waterbedrijf. De verstrekte eigen afrekening van deze kosten is hiervoor niet voldoende. Daarnaast zijn in het geheel geen facturen voor de signaallevering verstrekt. Ook de aankoopbonnen van de aanwezige roerende zaken zijn niet verstrekt, wel is een inventarislijst met een – geschatte – waarde per onderdeel overgelegd. De redelijkheid van deze lijst is niet beoordeeld, omdat geen onderzoek in de woonruimte plaats heeft kunnen vinden. Naar de verklaring van de verhuurder was dit niet mogelijk omdat de nieuwe huurder op het afgesproken tijdstip niet thuis was. De commissie oordeelt dat dit voor rekening en risico van de verhuurder dient te blijven.
GegevensverstrekkingDe Huurcommissie heeft op 27 augustus 2019 bij de verhuurder gegevens opgevraagd. In deze brief is gevraagd om de facturen over de servicekosten en het verplichte formulier “Specificatie servicekosten” op te sturen. Als reactie heeft de verhuurder op 30 oktober 2019 wel diverse facturen maar geen specificatie van de kosten verstrekt. Nu de specificatie ontbreekt, houdt de rapporteur de wettelijk vastgestelde verbruiken voor gas, elektra en water aan. Voor de overige betwiste posten wordt € 12,00 per kostenpost aangehouden.
EindafrekeningDe huurder heeft gedurende 01/01/2018 – 30/06/2018 de woonruimte gehuurd. De verhuurder heeft over deze periode een bedrag van € 1410,00 in rekening gebracht. Deze kosten zijn volgens de huurovereenkomst tussen de huurder en de verhuurder overeengekomen. De verhuurder heeft geen overzicht van de in die periode gemaakte kosten verstrekt.De verhuurder heeft voor de overige servicekosten het voorgeschreven formulier aan de huurder en huurcommissie niet verstrekt.RapportageDe rapporteur adviseert de Huurcommissie het bedrag voor de servicekosten over 01/01/2018 – 30/06/2018 vast te stellen op € 275,90.Beoordeling HuurcommissieIn wat de huurder of de verhuurder ter zitting heeft verklaard, ziet de Huurcommissie geen aanleiding om van het rapport af te wijken.Het rapport bevat voor zover bekend geen onjuistheden. Het is voor risico van de verhuurder als hij niet de facturen bewaard.De Huurcommissie gaat daarom akkoord met het rapport en stelt de betalingsverplichting van de huurder conform het rapport vast op € 275,90.
3.De vordering
Ten aanzien van de uitspraak van de Huurcommissie van 21 januari 2022 voert [eiser] aan dat deze moet worden herroepen omdat deze is gewezen zonder raadpleging van de door hem ingestuurde stukken en met de onjuiste bewering dat niet het juiste formulier zou zijn bijgevoegd.
De vordering bestaat uit de servicekosten over de periode 17 maart 2017 tot en met 31 december 2017 ad € 1.460,47 plus de servicekosten over de periode 1 januari 2018 tot en met 30 januari 2018 ad € 1.311,96 minus de in 2018 door [gedaagde] betaalde voorschotten ad € 1.410,-.
4.Het verweer
Voor wat betreft de servicekosten over 2018 voert [gedaagde] aan dat [eiser] de procedurele fouten die hij in de procedure bij de Huurcommissie heeft gemaakt, te weten het niet gebruiken van het verplichte formulier voor het over leggen van specificaties, in de procedure bij de kantonrechter niet meer goed kan maken. Voor zover dat nog wel zou kunnen, voert [gedaagde] specifiek verweer voor de in de afrekening opgenomen posten.
5.De tegenvordering
I. voor recht verklaart dat partijen wederzijds gebonden zijn aan de uitspraak van de Huurcommissie met kenmerk [kenmerk] waarin de servicekosten voor de periode 17 maart 2017 tot 1 januari 2018 op € 299,63 worden vastgesteld;
II. de betalingsverplichting van [gedaagde] voor de kosten voor gas, water en elektra en de overige servicekosten voor de periode 1 januari 2018 tot 1 juli 2018 vaststelt op € 275,90 of op € 405,06 of op € 434,22;
III. [eiser] veroordeelt om aan [gedaagde] te betalen € 1.134,10 of € 1.004,94 of € 975,78 vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf veertien dagen na dit vonnis;
IV. [eiser] veroordeelt in de proceskosten inclusief de nakosten en de wettelijke rente.
6.De beoordeling
Verder heeft hij bij de op de afrekening opgenomen posten de volgende verweren gevoerd.
- Meubilering en stoffering: bij aanschaf was, blijkens de niet met facturen onderbouwde specificatie, de waarde fl. 5.320,- (= € 2.414,11). Inmiddels heeft de meubilering en stoffering geen waarde meer.
Verder heeft [eiser] de vermeende waarde niet op de juiste wijze aan [gedaagde] doorberekend.
- PWN: ten onrechte rekent [eiser] € 849,14 aan waterkosten voor het jaar 2018, terwijl uit de facturen volgt dat de kosten € 754,57 incl. btw waren. Dit leidt tot en bedrag aan kosten per huurder van € 7,86 per maand.
- Ziggo: op basis van één factuur van € 50,01 kan, anders dan [eiser] kennelijk betoogt, niet worden vastgesteld dat de kosten voor het hele jaar € 600,12 waren. Uitgaande van die ene factuur bedragen de kosten per huurder per maand € 0,52.
- Stoffering trappenhuis: deze post is niet met enige factuur onderbouwd. Verder heeft [eiser] de gestelde waarde niet op de juiste wijze aan [gedaagde] doorberekend.
- Apparaten: voor de wasdroger is [eiser] ten onrechte uitgegaan van een afschrijvingstermijn van vijf jaar, waar dit tien jaar zou moeten zijn, zodat de kosten per huurder per maand € 2,34 bedragen.
- Onderhoud CV: de cv-ketel moet als een onroerende zaak worden beschouwd, zodat de kosten van het onderhoud hiervan niet aan [gedaagde] in rekening kunnen worden gebracht.
- Schoonmaken trappenhuis: de gestelde kosten hiervoor zijn niet met facturen onderbouwd.
- Administratiekosten: [eiser] mag alleen administratiekosten in rekening brengen als hij zelfstandig is overgegaan tot afrekening van de servicekosten, hetgeen hier niet het geval is geweest.
Volgens [gedaagde] kan gelet op het voorgaande de betalingsverplichting per maand in 2018 slechts een bedrag van € 67,51 per maand bedragen, en dus € 405,06 over de periode 1 januari 2018 tot 1 juli 2018.
De betalingsverplichting over 2018 wordt bepaald op € 405,06. De daarop in reconventie gevorderde verklaring voor recht zal eveneens worden toegewezen. Gelet op de door [gedaagde] betaalde voorschotten is hij niets meer aan [eiser] verschuldigd, maar moet [eiser] hem een bedrag van € 1.004,94 terugbetalen. [eiser] zal daartoe worden veroordeeld.