ECLI:NL:RBNHO:2022:11113

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
10159752 \ VV EXPL 22-140
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht geschil tussen ex-partners over gebruik van huurwoning en belangenafweging

In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Noord-Holland, heeft eiseres [eiseres] op 24 oktober 2022 gedaagde [gedaagde] gedagvaard in een kort geding. De mondelinge behandeling vond plaats op 1 november 2022. De partijen, die een affectieve relatie hebben gehad en gezamenlijk huurder zijn van een woning, zijn in een geschil verwikkeld over het gebruik van deze huurwoning na het beëindigen van hun relatie op 5 augustus 2022. Eiseres vordert dat de kantonrechter haar met uitsluiting van gedaagde het gebruik van de woning toekent, omdat de huidige situatie van afwisselend verblijf leidt tot spanningen en onrust. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat eiseres geen spoedeisend belang heeft en niet in staat is de huurprijs te betalen.

De kantonrechter oordeelt dat eiseres een spoedeisend belang heeft bij haar vordering, omdat het niet langer houdbaar is dat partijen samen in de woning verblijven. De rechter wijst erop dat de vordering alleen kan worden toegewezen als de feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn. Op basis van artikel 7:267 lid 7 BW, dat huurders de mogelijkheid biedt om de rechter te verzoeken om het gebruiksrecht van de woning toe te wijzen, komt de kantonrechter tot de conclusie dat eiseres onder de huidige omstandigheden een groter belang heeft bij het gebruik van de woning dan gedaagde. De kantonrechter wijst de vordering van eiseres toe, met de bepaling dat gedaagde de woning binnen 24 uur na betekening van het vonnis moet verlaten. De vordering tot het opleggen van een dwangsom wordt afgewezen, evenals de machtiging voor gedwongen ontruiming, omdat de wettelijke mogelijkheden hiervoor al voldoende zijn.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10159752 \ VV EXPL 22-140
Uitspraakdatum: 8 november 2022
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [woonplaats]
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. F.D. van Damme
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. N.H. Fridsma

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft [gedaagde] op 24 oktober 2022 gedagvaard.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 november 2022. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [gedaagde] heeft gebruik gemaakt van spreekaantekeningen die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting hebben beide partijen bij brieven van 31 oktober 2022 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Deze relatie is op 5 augustus 2022 tot een einde gekomen.
2.2.
Partijen hebben twee kinderen, [minderjarige 1] , geboren [in 2017] en [minderjarige 2] , geboren [in 2019] . Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.
2.3.
Partijen zijn samen huurder van de woning aan [adres] te [woonplaats] .
2.4.
[eiseres] heeft na het einde van de relatie [gedaagde] meermaals verzocht de woning (blijvend) te verlaten. [gedaagde] heeft dit geweigerd. Het is partijen ook niet gelukt om een regeling te treffen ten aanzien van het gebruik van de woning.
2.5.
[eiseres] heeft [gedaagde] gedagvaard in een bodemprocedure waarin zij op grond van artikel 7:267 lid 7 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) de exclusief toekenning van het huurrecht van de woning vordert.

3.De vordering

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening bepaalt dat [eiseres] met ingang van 24 uur na betekening van dit vonnis met uitsluiting van [gedaagde] gerechtigd is tot het gebruik van de woning en de zich daarin bevindende inboedel, en dat [gedaagde] wordt veroordeeld de woning te verlaten en niet meer te betreden zonder uitdrukkelijke toestemming van [eiseres] . Ook dient [gedaagde] alle sleutels aan [eiseres] af te geven, een en ander voor de duur van de bodemprocedure. Daarnaast wil [eiseres] primair dat zij wordt gemachtigd om met behulp van de sterke arm van Justitie en Politie de tenuitvoerlegging van dit vonnis te bewerkstelligen, indien [gedaagde] daaraan niet vrijwillig voldoet. Subsidiair wil [eiseres] dat [gedaagde] een dwangsom wordt opgelegd van € 500,00, met een maximum van € 20.000,00, voor iedere dag of dagdeel dat [gedaagde] na betekening van dit vonnis weigert aan dit vonnis uitvoering te geven.
3.2.
[eiseres] legt aan de vordering – kort weergegeven – ten grondslag dat de huidige situatie waarin [eiseres] en [gedaagde] afwisselend in de woning verblijven tot grote spanningen en onrust leidt. Aan deze situatie moet op zeer korte termijn een einde komen, aldus [eiseres] . Volgens [eiseres] heeft zij een groter belang bij het verblijf in de woning dan [gedaagde] en moet het gebruiksrecht van de woning daarom alleen aan haar worden toegewezen.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat [eiseres] geen spoedeisend belang bij haar vordering heeft omdat zij een voorstel van [gedaagde] om de woning per 1 november 2022 te kunnen betrekken heeft afgewezen. Verder voert [gedaagde] aan dat [eiseres] niet in staat is de huurprijs te betalen zodat het zeer wel aannemelijk is dat in een bodemprocedure het huurrecht niet aan [eiseres] maar aan [gedaagde] zal worden toegewezen.

5.De beoordeling

5.1.
De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als [eiseres] daarbij een spoedeisend belang heeft. Dat is het geval. Voldoende aannemelijk is dat partijen niet samen in de woning kunnen verblijven en dat ook de situatie waarin partijen afwisselend in de woning verblijven niet (langer) houdbaar is. Dat [eiseres] een in de ogen van [gedaagde] passend aanbod heeft afgewezen maakt dit niet anders.
5.2.
Verder is voor toewijzing van de vordering in dit kort geding vereist dat de aan die vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering in de nog te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in de bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
5.3.
Op grond van artikel 7:267 lid 7 BW kunnen huurders en medehuurders vorderen dat de rechter zal bepalen dat een of meer van deze personen met ingang van een in het vonnis te bepalen tijdstip niet langer zullen voortzetten. Uit dit artikel volgt dat de rechter de vordering alleen toewijst, als dit naar billijkheid, met in achtneming van de omstandigheden van het geval, geboden is. Dit artikel kan ook worden toegepast in deze zaak, waar [eiseres] en [gedaagde] gezamenlijk huurder zijn van de woning. Het gaat in deze procedure echter slechts om een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen. De beslissing geldt tot het moment dat in de bodemprocedure uitspraak is gedaan (of partijen iets anders overeenkomen). De kantonrechter zal de vordering van [eiseres] dan ook als zodanig lezen.
5.4.
De kantonrechter stelt voorop dat het bij de vraag aan wie het gebruiksrecht van de woning moet worden toegewezen op grond van artikel 7:267 lid 7 BW om een belangenafweging gaat, waarbij alle omstandigheden van het geval worden meegewogen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiseres] onder de huidige omstandigheden een groter belang bij uitsluitend gebruik van de woning dan [gedaagde] . Daarvoor is het volgende van belang.
5.5.
De kantonrechter stelt voorop dat het voor beide partijen niet eenvoudig zal zijn om andere woonruimte te vinden. Gelet op het inkomen van partijen heeft [gedaagde] daartoe echter meer mogelijkheden dan [eiseres] . Recente loonspecificaties van [gedaagde] vermelden een nettoloon van respectievelijk € 2.352,06 en € 2.985,41 per vier weken, terwijl [eiseres] een netto maandloon van rond de € 1.500,00 heeft. Aldus is het aannemelijk dat [eiseres] is aangewezen op de sociale sector, terwijl voor [gedaagde] ook een woning in de particuliere sector tot de mogelijkheden behoort. Uit de stukken die [eiseres] heeft overgelegd blijkt dat zij ook tevergeefs heeft gereageerd op diverse huurwoningen van Woonservice. Gelet op de vermelde posities in de wachtrij is het op voorhand niet aannemelijk dat [eiseres] op korte termijn wel andere huurwoning vindt.
5.6.
[eiseres] heeft verder diverse verklaringen overgelegd waaruit blijkt dat zij niet (langdurig) bij familie of vrienden kan verblijven. Daarbij speelt ook een belangrijke rol dat partijen twee jonge kinderen hebben, voor wie het van groot belang is dat zij in de woning kunnen blijven wonen. [eiseres] heeft – mede aan de hand van haar werktijden – voldoende aannemelijk gemaakt dat zij hoofdverzorgster van de kinderen is. Ook in het kader van de zorg en de stabiliteit voor de kinderen heeft [eiseres] een groter belang bij het uitsluitend gebruik van de woning dan [gedaagde] .
5.7.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat [eiseres] gelet op haar inkomen niet in staat zal zijn om de huur te voldoen terwijl zij gelet op de hoogte van de huurprijs niet in aanmerking komt voor huurtoeslag. Deze stellingen treffen geen doel. De gemachtigde van [eiseres] heeft aan de hand van stukken uit de online-omgeving van verhuurder Pré Wonen toegelicht dat sprake is van subsidiabele huurprijs en dat [eiseres] dus wel aanspraak kan maken op huurtoeslag. Daarnaast heeft [eiseres] onbetwist gesteld dat zij indien nodig kan rekenen op financiële hulp van familie.
5.8.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiseres] zal toewijzen, in die zin dat [eiseres] - voor de duur van de bodemprocedure - met uitsluiting van [gedaagde] wordt gerechtigd tot het gebruik van de woning. Daarbij zal de kantonrechter [gedaagde] bevelen de woning niet meer te betreden zonder uitdrukkelijke toestemming van [eiseres] . Het voorgaande zal, zoals gevorderd, ingaan 24 uur na betekening van dit vonnis.
5.9.
De door [eiseres] gevorderde machtiging wordt afgewezen. Indien [gedaagde] de woning niet vrijwillig verlaat kan [eiseres] dit vonnis ten uitvoer (laten) leggen met toepassing van de artikelen 555 en 556 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarbij de gedwongen ontruiming geschiedt door een deurwaarder. Een machtiging is daarvoor niet nodig. Ook de gevorderde dwangsom wordt afgewezen. [eiseres] heeft niet gesteld waarom zij naast de genoemde wettelijke mogelijkheden nog belang heeft bij het opleggen van een dwangsom.
5.10.
Omdat de zaak speelt tussen ex-partners, zal de kantonrechter bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
bepaalt dat [eiseres] met ingang van 24 uur na betekening van dit vonnis voor de duur van de bodemprocedure met uitsluiting van [gedaagde] gerechtigd is tot het gebruik van de huurwoning aan [adres] te [woonplaats] en de zich daarin bevindende inboedel;
6.2.
bepaalt en beveelt dat [gedaagde] de huurwoning aan [adres] te [woonplaats] binnen 24 uur na betekening van dit vonnis verlaat, met afgifte van de sleutels aan [eiseres] , en de huurwoning voor de duur van de bodemprocedure niet meer betreedt zonder uitdrukkelijke toestemming van [eiseres] ;
6.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter