In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 7 februari 2022 uitspraak gedaan in een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen de omzetting van een taakstraf naar vervangende hechtenis. De veroordeelde had eerder een taakstraf van 70 uren opgelegd gekregen, met de voorwaarde dat bij niet-naleving vervangende hechtenis van 35 dagen zou worden toegepast. Het Openbaar Ministerie besloot op 27 september 2021 om vervangende hechtenis voor 17 dagen toe te passen, wat op 21 januari 2022 aan de veroordeelde werd betekend. De veroordeelde diende op 17 januari 2022 een bezwaarschrift in, waarin hij verzocht om de beslissing van het Openbaar Ministerie te wijzigen en hem de kans te geven de resterende taakstraf alsnog uit te voeren.
Tijdens de zitting op 7 februari 2022 werd de veroordeelde vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. T.H. Kapinga, maar de veroordeelde zelf verscheen niet. De rechtbank hoorde de argumenten van de verdediging, die aanvoerde dat de veroordeelde al 34 uren van de taakstraf had uitgevoerd en dat hij graag de kans wilde krijgen om de resterende uren te voltooien. De reclassering had echter in een rapport aangegeven dat de veroordeelde niet in staat was geweest om de gemaakte afspraken na te komen en dat hij al meerdere kansen had gekregen.
De rechtbank oordeelde dat het bezwaar ontvankelijk was, ondanks dat het prematuur was ingediend, omdat de veroordeelde inmiddels de vervangende hechtenis had ondergaan. De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde verwijtbaar de taakstraf niet volledig had verricht en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een herkansing rechtvaardigden. Daarom werd het bezwaarschrift ongegrond verklaard.