ECLI:NL:RBNHO:2022:11233

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
9629902 \ CV EXPL 22-159
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afrekening tussen onderaannemer en aannemer met gedeeltelijke toewijzing van vorderingen en verrekening

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, heeft de kantonrechter op 21 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een onderaannemer, aangeduid als [eiser], en een aannemer, aangeduid als [gedaagde 3]. De zaak betreft een vordering van [eiser] tot betaling van openstaande facturen, die door [gedaagde 3] gedeeltelijk zijn erkend. [eiser] vordert een bedrag van € 20.614,45, bestaande uit hoofdsom, rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. [gedaagde 3] heeft de vordering betwist en een tegenvordering ingesteld, waarbij zij zich beroept op verrekening van haar vorderingen op [eiser]. De kantonrechter heeft de vorderingen van [eiser] gedeeltelijk toegewezen, tot een totaalbedrag van € 11.895,69, en de tegenvordering van [gedaagde 3] tot een bedrag van € 15.023,20 eveneens toegewezen. Na verrekening resteert een bedrag van € 3.127,51 dat [eiser] aan [gedaagde 3] moet betalen. De kantonrechter heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten van € 893,96 toegewezen aan [eiser]. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9629902 \ CV EXPL 22-159
Uitspraakdatum: 21 december 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
handelende onder de naam [eiser]
wonende [plaats 1]
eiser in conventie
verweerder in reconventie
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: Van Swier c.s. Gerechtsdeurwaarders
tegen

1.de vennootschap onder firma

[gedaagde 3]
gevestigd en kantoor houdende te [plaats 1]

2. [gedaagde 1]

vennoot van gedaagde sub 1
wonende te [plaats 2] ,

3. [gedaagde 2]

vennoot van gedaagde sub 1
wonende te [plaats 1]
gedaagden in conventie
eisers in reconventie
verder te noemen: [gedaagde 3]
gemachtigde: mr. M.N. Mense.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 31 december 2021 een vordering tegen [gedaagde 3] ingesteld. [gedaagde 3] heeft schriftelijk geantwoord en een tegenvordering ingesteld.
1.2.
[eiser] heeft verweer gevoerd tegen de tegenvordering. Ook heeft hij een conclusie van repliek genomen in conventie en daarbij zijn eis verminderd.
1.3.
[gedaagde 3] heeft een conclusie van dupliek in conventie genomen en een conclusie van repliek in reconventie. Zij heeft daarbij haar eis gewijzigd en vermeerderd.
1.4.
[eiser] heeft een conclusie van dupliek in reconventie genomen.
1.5.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft vanaf 2014 als onderaannemer op diverse werken van aannemingsbedrijf [gedaagde 3] (installatie)werkzaamheden verricht in opdracht en voor rekening van [gedaagde 3] .
2.2.
Een groot aantal facturen van [eiser] over de periode 2020 en 2021 heeft [gedaagde 3] ondanks sommaties onbetaald gelaten.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert – na vermindering van eis - dat de kantonrechter [gedaagde 3] veroordeelt tot betaling van € 20.614,45. Dit bedrag bestaat uit een hoofdsom voor openstaande facturen van € 18.520,09, te vermeerderen met rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde 3] haar verplichtingen uit de overeenkomst tussen partijen niet nakomt en stelt dat [gedaagde 3] de toegezonden facturen voor door [eiser] in haar opdracht verrichte werkzaamheden niet heeft voldaan.
3.3.
[gedaagde 3] betwist de vordering (gedeeltelijk). Zij erkent dat zij al vele jaren samenwerkt met [eiser] en dat [eiser] telkens verwijst naar de toepasselijkheid van de door hem gebruikte algemene voorwaarden ALIB2007, maar stelt dat voor de werken waarop de facturen zien waarvan [eiser] betaling vordert deze algemene voorwaarden niet aan haar ter hand zijn gesteld en dat zij geen redelijke mogelijkheid heeft gehad om kennis te kunnen nemen van de inhoud van die algemene voorwaarden omdat de link op de website van [eiser] die verwijst naar die algemene voorwaarden niet werkt. Daarom doet zij een beroep op de vernietiging van de algemene voorwaarden. Verder voert zij aan dat tussen partijen in het verleden is afgesproken dat [eiser] op rekening van [gedaagde 3] de benodigde materialen kon bestellen en dat de daaraan verbonden kosten zouden worden verrekend met facturen van [eiser] .
[gedaagde 3] stelt daarnaast dat [eiser] de hem opgedragen werken veelal niet naar behoren en niet tijdig uitvoert en verklaart dat zij al meermalen aansprakelijk is gesteld door hoofdopdrachtgevers voor schade die het gevolg is van gebrekkige werkzaamheden door [eiser] . Zij stelt dat zij als gevolg daarvan vorderingen op [eiser] heeft die het door [eiser] gevorderde bedrag overstijgen en beroept zich op verrekening van haar vorderingen met het deel van de facturen van [eiser] dat zij erkent. Van de overige facturen betwist zij de verschuldigdheid.

4.De tegenvordering

4.1.
[gedaagde 3] vordert na wijziging van eis dat de kantonrechter - als haar beroep op verrekening in conventie slaagt - [eiser] veroordeelt tot betaling van € 17.757,221 en
- als haar beroep op verrekening in conventie niet slaagt - [eiser] veroordeelt tot betaling van € 26.069,60. Verder vordert zij dat de kantonrechter [eiser] veroordeelt tot schadevergoeding op te maken bij staat en tot veroordeling van de proceskosten, te vermeerderen met rente en nakosten.
4.2.
Zij legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [eiser] toerekenbaar tekort schiet in het nakomen van zijn verplichtingen uit de overeenkomsten van aanneming van werk. Zij stelt dat [eiser] de opgedragen werkzaamheden niet naar behoren heeft uitgevoerd en gehouden is de daaruit voortvloeiende schade te herstellen en/of de herstelkosten aan [gedaagde 3] te voldoen.
4.3.
[eiser] voert verweer op dezelfde gronden als hij aan zijn vordering in conventie ten grondslag heeft gelegd.

5.De beoordeling

5.1.
Gelet op de samenhang tussen de vordering en de tegenvorderingen zullen deze vorderingen gezamenlijk worden beoordeeld en beslist.
Algemene voorwaarden
5.2.
Een van de grootste struikelblokken tussen partijen is de vraag of de door [gedaagde 3] ingeroepen vernietiging van de algemene voorwaarden succesvol is en [eiser] daarom geen beroep meer kan doen op deze voorwaarden.
5.3.
De kantonrechter overweegt het volgende. [gedaagde 3] erkent in beginsel de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden, maar stelt dat nergens uit blijkt dat de algemene voorwaarden door [eiser] aan [gedaagde 3] ter hand gesteld zijn en dat zij ook geen redelijke mogelijkheid heeft gehad om kennis te kunnen nemen van de inhoud van de algemene voorwaarden omdat de link via de website van [eiser] niet werkt.
Tussen partijen staat vast dat zij al vele jaren (tenminste vanaf 2014) samen zaken doen. [gedaagde 3] heeft niet betwist dat daarbij door [eiser] steeds is verwezen naar de toepasselijkheid van de door hem gebruikte algemene voorwaarden, terwijl niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde 3] tegen de toepasselijkheid van die algemene voorwaarden eerder heeft geprotesteerd. [eiser] heeft ook aangevoerd dat deze algemene voorwaarden in het verleden ook wel zijn meegestuurd aan [gedaagde 3] en dit is door [gedaagde 3] niet met zoveel woorden weersproken. Zij heeft alleen aangevoerd dat dit nergens uit blijkt.
5.4.
Beide partijen zijn professionals en deze algemene voorwaarden zijn zeer gebruikelijk in de branche. [gedaagde 3] erkent in beginsel dat de algemene voorwaarden toepasselijk zijn. De hiervoor geschetste gang van zaken maakt dat wordt geoordeeld dat [gedaagde 3] de toepasselijkheid van de ALIB 2007 op de overeenkomsten tussen partijen (stilzwijgend) heeft aanvaard, althans dat [eiser] daarop gerechtvaardigd mocht vertrouwen. Dit betekent dat de door [gedaagde 3] ingeroepen vernietiging geen doel treft.
Opdrachten
5.5.
[eiser] stelt dat hij de werkzaamheden waarop de facturen betrekking hebben in opdracht en voor rekening van [gedaagde 3] heeft uitgevoerd. Hij verklaart dat sprake was van een jarenlange samenwerking en dat die opdrachten hem soms schriftelijk, maar vaak ook mondeling of telefonisch werden gegeven.
5.6.
[gedaagde 3] betwist bij een groot aantal van deze werkzaamheden dat zij daarvoor opdracht heeft gegeven, althans voert aan dat zij zich niet kan herinneren dat zij daarvoor opdracht heeft gegeven en dat [eiser] dat eerst maar moet bewijzen.
5.7.
Partijen zijn professionals en uit de stukken blijkt dat zij al vele jaren intensief hebben samengewerkt. Uit de overgelegde stukken blijkt ook dat [gedaagde 3] op regelmatige basis op minder formele wijze - en dus ook vaak mondeling - opdrachten heeft gegeven aan [eiser] . Zij kan zich in deze procedure daarom niet met succes verschuilen achter die gang van zaken. Om die reden zal de kantonrechter – behalve bij een onderbouwd verweer van [gedaagde 3] waaruit het tegendeel volgt - aannemen dat [gedaagde 3] [eiser] opdracht heeft gegeven voor de werkzaamheden waarvan thans betaling wordt gevorderd en niet afzonderlijk ingaan op het verweer van [gedaagde 3] dat zij voor die werkzaamheden geen opdracht heeft gegeven.
De facturen
5.8.
[eiser] vordert betaling door [gedaagde 3] van 21 openstaande facturen tot een totaalbedrag van € 18.520,09.
De erkende facturen
5.9.
Van een aantal van de facturen heeft [gedaagde 3] de juistheid erkend. Dit betreft de facturen met de nummers:
* 20210010 ( [straat 1] [plaats 1] ad € 1.280,00),
* 20210027 ( [straat 1] parkeerkosten ad € 418,84)
* 20210037 ( [straat 1] arbeidsloon 3 uur en voorrijkosten ad € 182,00),
* 20210057 ( [straat 2] [plaats 1] , lekkage dag arbeidsloon 2 uur en
voorrijkosten ad € 133,00),
* 20210103 ( [straat 3] [plaats 1] lood en zink werkzaamheden voorzijde dag + materiaal ad
€ 1.995,00),
* 20210120 ( [straat 4] ) arbeidsloon diverse werkzaamheden monteur en hulpmonteur
ad € 336,00),
* 20210124 ( [straat 2] arbeidsloon monteur en hulpmonteur € 3.114,50),
* 20210134 ( [straat 2] arbeidsloon monteur en hulpmonteur ad € 1.597,06).
5.10.
In beginsel dient [gedaagde 3] deze facturen, tot een totaalbedrag van € 9 .056,40, aan [eiser] te voldoen.
5.11.
[gedaagde 3] beroept zich ter zake van deze facturen op verrekening. Over de vraag of dit beroep op verrekening doel treft zal de kantonrechter verderop in dit vonnis nader ingaan.
De niet erkende facturen
5.12.
[gedaagde 3] heeft de verschuldigdheid van de overige facturen waarvan [eiser] betaling vordert betwist. Deze facturen zullen hierna afzonderlijk worden beoordeeld.
Factuurnummer 20200044
5.13.
Dit betreft een factuur van € 95,00 voor werkzaamheden uitgevoerd aan een pand aan de [straat 5] en ziet op arbeidsloon voor het herplaatsen van zinken bekleding.
5.14.
[eiser] voert aan dat [gedaagde 3] de verschuldigdheid van deze factuur eerder heeft betwist met de stelling dat deze factuur tezamen met factuur 20200211 dubbel betaald zou zijn op 28 februari 2020, waarna zij die facturen heeft verrekend met de betaling van andere facturen van [eiser] , maar dat die verrekening ten onrechte heeft plaatsgevonden. Hij verwijst ter onderbouwing van zijn stelling naar een e-mail van zijn administratiekantoor Cordaro (hierna: Cordaro) van 25 mei 2021 waarin is uitgelegd dat uit onderzoek is gebleken dat die facturen niet dubbel betaald waren maar slechts eenmaal, zodat de verrekening ten onrechte heeft plaatsgevonden en [gedaagde 3] gehouden is de verrekende bedragen alsnog te voldoen. [eiser] wijst er op dat [gedaagde 3] nu nieuwe argumenten opwerpt, namelijk dat de werkzaamheden zien op herstel van een eerdere fout die hij zou hebben gemaakt. [eiser] betwist dat de werkzaamheden nodig waren geworden door een eerdere fout van hem en stelt dat hij in verband daarmee door [gedaagde 3] ook niet in gebreke is gesteld. Hij verklaart dat hij zink heeft aangebracht in opdracht van [gedaagde 3] omdat er een lekkage hersteld moest worden.
5.15.
[gedaagde 3] stelt dat zij deze factuur niet verschuldigd is omdat het ging om noodzakelijk herstel in verband met een eerder door [eiser] gemaakte fout, zodat [eiser] voor deze werkzaamheden geen vergoeding kan rekenen. Verder voert zij aan dat zij geen schadevergoeding vordert maar stelt dat zij geen opdracht heeft gegeven. Zij stelt dat een ingebrekestelling niet nodig was omdat uit het feit dat [eiser] de werkzaamheden heeft uitgevoerd blijkt dat hij is gewezen op het gebrek, zodat zij daarmee ook aan haar klachtplicht heeft voldaan. Tot slot voert zij aan dat deze factuur wel degelijk is verrekend heeft zodat [eiser] ook om die reden geen aanspraak kan maken op betaling van deze factuur.
5.16.
De kantonrechter overweegt als volgt. [gedaagde 3] heeft haar stelling dat deze factuur betrekking heeft op herstelwerkzaamheden in verband met eerder door [eiser] niet correct uitgevoerde werkzaamheden niet met stukken onderbouwd. Daarom wordt aan dit verweer als onvoldoende onderbouwd voorbij gegaan. Daarnaast volgt uit de door [eiser] overgelegde e-mail van Cordaro dat [gedaagde 3] eerder ten onrechte een beroep heeft gedaan op verrekening van deze factuur omdat deze dubbel betaald zou zijn. Ook in deze procedure heeft zij deze stelling herhaald, maar die stelling niet nader onderbouwd, wat gelet op de betwisting door [eiser] wel op haar weg had gelegen, zodat ook aan dat verweer voorbij gegaan wordt. [gedaagde 3] dient deze factuur tot een bedrag van € 95,00 te betalen.
Factuurnummer 20200054
5.17.
Dit betreft een factuur van € 95,00 voor werkzaamheden aan een pand aan het [straat 6] te [plaats 1] en ziet op arbeidsloon voor het nazien van een lekkage, in overleg met [gedaagde 2] ( kantonrechter: een vennoot van [gedaagde 3] ) nazien van de achtergevel 1e etage metselwerk en voegen.
5.18.
[gedaagde 3] stelt dat deze factuur ziet op herstelwerkzaamheden in verband met een lekkage aan een dak dat door [eiser] was aangebracht, zodat de herstelkosten voor rekening van [eiser] moeten blijven.
5.19.
[eiser] verklaart dat hij in 2017 en 2019 in opdracht van [gedaagde 3] werkzaamheden heeft verricht aan dit pand aan het [straat 6] en dat hij in 2020 in overleg met [gedaagde 3] een lekkage waarover was geklaagd heeft nagezien. Hij wijst er op dat [gedaagde 3] niet onderbouwt dat de lekkage het gevolg was van een fout van hem en dat zij hem hiervoor ook niet in gebreke heeft gesteld.
5.20.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde 3] deze factuur dient te voldoen. [gedaagde 3] heeft haar stelling dat deze werkzaamheden zien op herstel van eerdere werkzaamheden van [eiser] niet nader onderbouwd, terwijl [eiser] deze stelling heeft weersproken. Daarom wordt aan dit verweer voorbij gegaan. Bovendien valt uit de omschrijving ‘nazien achtergevel 1e etage metselwerk en voegen’ zonder nadere toelichting die ontbreekt niet af te leiden dat het hier ging om herstelwerkzaamheden die nodig geworden waren door een eerdere fout van [eiser] bij het aanbrengen van dakbedekking.
Factuurnummer 20200211
5.21.
Het betreft een factuur van € 160,00 voor werkzaamheden op het adres [straat 7] te [plaats 1] en ziet op arbeidsloon voor het aansluiten van een wasmeubel.
5.22.
Van deze factuur heeft [gedaagde 3] in eerste instantie de verschuldigdheid erkend. Bij dupliek in conventie heeft zij echter aangevoerd dat deze factuur al eerder verrekend is met materiaalkosten en dat de creditfactuur met nummer 20210112 daarop in mindering strekt.
5.23.
[eiser] heeft in reactie daarop verklaard dat de creditfactuur met nummer 20210112 al in mindering is gebracht op het totaal door hem gevorderde en dat die factuur niet nogmaals in mindering gebracht kan worden.
5.24.
[gedaagde 3] heeft niet aangetoond dat die stelling van [eiser] niet juist is. De kantonrechter begrijpt hieruit dat deze factuur van [eiser] nog openstaat. [gedaagde 3] dient deze factuur te voldoen.
Factuurnummer 20200222
5.25.
Het betreft een factuur van € 90,00 voor werkzaamheden aan een pand aan de [straat 8] te [plaats 1] en ziet voor € 55,- op arbeidsloon en voor € 35,- op voorrijkosten in verband met het vervangen van een keukenmengkraan.
5.26.
[gedaagde 3] stelt dat [eiser] geen voorrijkosten in rekening kan brengen omdat hij op dit project al aan het werk was. Zij voert aan dat onduidelijk is of het vervangen van de mengkraan onder meerwerk valt omdat [eiser] hiervoor onvoldoende heeft gesteld. Verder voert zij aan dat het opvoeren van 1 uur arbeid ook niet redelijk is, omdat [eiser] in de factuur met nummer 20210005 al meerkosten voor arbeid heeft opgevoerd. [gedaagde 3] betwist dat zij onjuiste onderdelen heeft geleverd en stelt dat [eiser] dit ook niet onderbouwt. Tot slot betwist zij dat vergoeding van voorrijkosten vooraf overeengekomen is en wijst er op dat voorrijkosten ook in andere gevallen niet in rekening gebracht werden.
5.27.
[eiser] stelt dat hij de voorrijkosten in rekening heeft gebracht omdat hij meerdere keren heen en weer moest rijden omdat [gedaagde 3] de verkeerde kraan had geleverd.
5.28.
De kantonrechter overweegt dat [eiser] zijn stelling dat [gedaagde 3] verkeerde materialen had geleverd niet heeft onderbouwd, zodat aan die stelling voorbij gegaan wordt. Om die reden kunnen ook de gevorderde voorrijkosten niet worden toegewezen. [eiser] heeft in reactie op het verweer van [gedaagde 3] over het arbeidsloon, niet nader gereageerd, zodat van de juistheid van dat verweer wordt uitgegaan. Uit het vorenstaande volgt dat [gedaagde 3] deze factuur niet hoeft te voldoen.
Factuurnummer 20200224
5.29.
Het betreft een factuur van € 1.246,51 voor werkzaamheden op het adres [straat 9] [plaats 3] en ziet op arbeidsloon voor het plaatsen en afmonteren twee radiatoren. Hierbij is gebruik gemaakt van materiaal van [eiser] zelf en van door [gedaagde 3] geleverd materiaal.
5.30.
[gedaagde 3] betwist van deze factuur de verschuldigdheid van een post van € 170,- voor ‘geleverd materiaal [eiser] ’. Zij stelt dat zij alle materialen heeft geleverd.
5.31.
[eiser] stelt dat [gedaagde 3] de meeste materialen heeft geleverd, maar dat hij ook eigen materialen heeft gebruikt en dat was afgesproken dat [gedaagde 3] die aan hem zou betalen.
5.32.
De kantonrechter overweegt als volgt. Gelet op de betwisting door [gedaagde 3] had [eiser] nader moeten onderbouwen op welke eigen materialen de post van € 170,- betrekking heeft. Dit heeft hij niet gedaan. Dit betekent dat de juistheid van deze post ad
€ 170,- niet is komen vast te staan. De factuur zal daarom worden meegenomen voor een bedrag van € 1.076,51 (€ 1.246,51 minus 170,00).
De post die in deze factuur is opgenomen voor de materialen die door [gedaagde 3] zijn geleverd is met de creditfactuur met nummer 20210112 al aan [gedaagde 3] teruggeboekt, maar zij dient deze factuur, voorzover nog niet gedaan, uiteraard nog wel te betalen.
5.33.
Factuurnummer 20210005
5.34.
Dit betreft een factuur van € 4 .780,00 voor werkzaamheden aan een pand aan de [straat 8] [plaats 1] en ziet op de eindfacturatie meerkosten qua arbeid, exclusief parkeerkosten 2021.
5.35.
[gedaagde 3] stelt dat [eiser] dit project heeft aangenomen voor een aanneemsom c.q. richtprijs van € 15.000 en dat hij het gestelde meerwerk niet heeft toegelicht. Zij verklaart dat als [eiser] niet wilde vastzitten aan een vaste vergoeding of richtprijs, hij geen bedrag had moeten noemen in de offerte, maar dat zij er nu op mocht vertrouwen dat de kosten voor dit werk op het genoemde bedrag van € 15.000,- zouden uitkomen. Subsidiair voert zij aan dat voor zover [eiser] stelt dat sprake was van een richtprijs geldt dat die niet met meer dan 10% mag worden overschreden, tenzij de aannemer de opdrachtgever zo tijdig mogelijk waarschuwt, om de opdrachtgever de kans te geven het werk te beperken of te vereenvoudigen. Zij stelt dat [eiser] niet (tijdig) heeft gewaarschuwd en dat de e-mail waarnaar [eiser] verwijst ter onderbouwing van zijn stelling dat hij wel tijdig heeft gewaarschuwd voor het overstijgen van de prijs hem niet kan helpen omdat deze e-mail dateert van 11 maart 2021 terwijl de laatste werkzaamheden op dit project zijn uitgevoerd op 24 of 25 februari 2021. Zij verklaart dat de werkbonnen pas op 30 mei 2021 aan haar zijn toegezonden zodat ook daaruit geen tijdige waarschuwing voortvloeit.
5.36.
[gedaagde 3] stelt verder dat [eiser] het verschil tussen de schatting en de later opgevoerde vergoeding niet heeft toegelicht en dat zij [eiser] al tegemoet gekomen is door ruim € 11.000 aan materiaalkosten op zich te nemen en een bedrag van € 16.140,28 aan [eiser] te betalen alleen aan arbeidsloon, dus meer dan de richtprijs. Zij stelt zich op het standpunt dat de urenoverschrijding ook niet zozeer komt door de hoeveelheid werk maar door de inefficiënte manier van werken van [eiser] , te weten te laat beginnen en te vroeg vertrekken. Ook voert zij aan dat [eiser] beschonken op het werk verscheen en wijst ter onderbouwing van die stelling op een schriftelijke verklaring van de opdrachtgever. [gedaagde 3] stelt zich verder op het standpunt dat het werk duidelijk was en dat er niets gewijzigd is en dat zij feitelijk al teveel heeft betaald ook aan materiaalkosten, terwijl de materiaalkosten in de door [eiser] opgegeven prijs inbegrepen waren.
5.37.
[eiser] stelt dat hij voor dit project geen vaste aanneemsom overeengekomen is maar juist meermalen heeft meegedeeld dat het bedrag van € 15.000 slechts een voorlopige prijsopgave was omdat de omvang van het werk nog niet duidelijk was. Hij stelt dat hij ook tussendoor meerdere keren, zowel mondeling als schriftelijk, heeft gewaarschuwd dat de voorlopige richtprijs zou worden overschreden. Hij wijst er verder op dat er wijzigingen in de opdracht werden doorgevoerd tijdens het werk, hetgeen niet ongebruikelijk is, maar dat [gedaagde 3] dat nu ineens betwist, maar dat hij in totaal 473 uur heeft gewerkt op dit project en dat alle werkbonnen daarvan zijn gedeeld met [gedaagde 3] , ook die voor extra werkzaamheden zoals vermeld in deze factuur.
5.38.
Subsidiair stelt [eiser] dat hij, als geoordeeld wordt dat hij niet tijdig heeft gewaarschuwd, op basis van de richtprijs nog altijd aanspraak heeft op een bedrag van
€ 1.500,- zijnde 10% van de richtprijs. Hij verklaart dat het meerwerk vaak mondeling / telefonisch werd opgedragen en wijst ter onderbouwing van het meerwerk en/of doorgevoerde wijzigingen naar de e-mailcorrespondentie die hij heeft overgelegd als producties B7A, B7B en B7C. Hij stelt dat hij [gedaagde 3] tijdig heeft gewaarschuwd, maar dat zij los daarvan ook zelf op basis van alle wijzigingen had moeten begrijpen dat de richtprijs zou worden overschreden, terwijl zij niet heeft onderbouwd waarom deze factuur geen redelijke prijs inhoudt. Tot slot stelt [eiser] dat als wordt geoordeeld dat geen sprake was van een richtprijs hij met een beroep op artikel 7:755 BW aanspraak kan maken op vergoeding voor het meerwerk.
5.39.
De kantonrechter overweegt als volgt. In de offerte van 26 juni 2020 aan [gedaagde 3] heeft [eiser] het volgende vermeld:
Prijsopgaaf [straat 8] :15.000 15.000
Op basis van de aangeleverde tekeningen en de bezichtiging op locatie, kan ik hier alleen een voorlopige prijsopgaaf voor maken.
Op basis hiervan kan in ieder geval worden vastgesteld dat het voor [eiser] zeer moeilijk was om een inschatting te maken van de kosten voor dit project en dat het hier in ieder geval niet gaat om een vaste aanneemsom. Uit de als onderdeel van productie 15 overgelegde
e-mailcorrespondentie tussen partijen uit maart 2021 over deze factuur blijkt dat [gedaagde 3] zelf ook uitgaat van een richtprijs die door [eiser] is genoemd. Verder blijkt uit die e-mails dat [eiser] [gedaagde 3] er meerdere keren er op wijst dat hij heeft gewaarschuwd dat ze met dat bedrag niet uitkwamen voor alle werkzaamheden en dat dit in die e-mailcorrespondentie door [gedaagde 3] niet wordt weersproken.
Dat [gedaagde 3] zelf ook wel begreep dat het bedrag van € 15.000 onvoldoende was voor dit project blijkt ook uit het feit dat zij al een bedrag van € 16.140,28 aan arbeidsloon heeft voldaan en daarnaast nog een bedrag van circa € 11.000,- aan materiaalkosten, terwijl niet is gesteld of gebleken dat dat onder protest was gebeurd. Uit de eerder genoemde
e-mailcorrespondentie blijkt dat [gedaagde 3] pas begint te protesteren in verband met de factuur waar het hier om gaat, maar dan met name omdat haar opdrachtgever begint te protesteren.
5.40.
Hier staat echter tegenover dat de producties waarop [eiser] een beroep doet ter onderbouwing van zijn stelling dat er veel wijzigingen werden doorgevoerd, geen steun bieden aan zijn stelling dat deze factuur voor arbeidsloon terecht is. Uit productie B7A blijkt wel dat er over een extra of een gewijzigde opdracht wordt gesproken, maar hieruit blijkt niet zonder meer dat de onderhavige factuur voor arbeidsloon betrekking heeft op die werkzaamheden, zeker niet in het licht van de omstandigheid dat voor arbeidsloon al een bedrag van € 16.140,28 is betaald. De factuur houdt geen specificatie in van de werkzaamheden waarop ze betrekking zou hebben. Omdat [eiser] in eerste instantie wel een richtprijs heeft genoemd van € 15.000,- voor de werkzaamheden en tussen partijen niet in geschil is dat [gedaagde 3] al een bedrag van € 16.140,28 aan arbeidsloon en een bedrag van circa € 11.000,- heeft voldaan voor materiaalkosten waarmee de genoemde prijs dus al ruimschoots is overschreden, had van [eiser] verwacht mogen worden dat hij deze factuur nader zou specificeren, zeker nu tegen de verschuldigdheid van deze factuur werd geprotesteerd. Ook voor een geslaagd beroep op artikel 7:752 BW (overschrijding richtprijs) en een beroep op artikel 7:755 BW (meerwerk) had het op de weg van [eiser] gelegen om de door hem verrichte werkzaamheden nader te specificeren, vooral omdat de richtprijs al ruimschoots overschreden is. Dit heeft hij niet gedaan. [eiser] heeft nog aangevoerd dat hij de betreffende werkbonnen heeft overgelegd aan [gedaagde 3] , maar zonder nadere toelichting die ontbreekt valt voor de kantonrechter niet te beoordelen op welke werkzaamheden deze factuur ziet en of van deze factuur terecht betaling wordt gevorderd. Om die reden wordt betaling van deze factuur afgewezen.
Factuurnummer 20210099
5.41.
Het betreft een factuur van € 2.234,00 voor diverse werkzaamheden verricht op het adres [straat 1] [plaats 1] .
5.42.
[gedaagde 3] betwist voor de radiatoren iets aan [eiser] verschuldigd te zijn. Zij voert aan dat [eiser] in zijn offerte een stelpost had opgenomen van € 2.000,- voor de radiatoren maar dat hij die uiteindelijk niet heeft geleverd, omdat de opdrachtgever zelf voor levering van de radiatoren heeft gezorgd. [gedaagde 3] stelt dat [eiser] daarom in ieder geval € 2.000,- teveel in rekening heeft gebracht. Verder wijst zij er op dat in haar eigen factuur 2021/033 een bedrag was opgenomen van € 321,68 voor de radiatoren en dat als zij de radiatoren zou hebben geleverd dat bedrag op die stelpost had moeten worden ingevuld en niet een bedrag van € 720,15. [gedaagde 3] stelt dat een en ander onnavolgbaar is. Daarnaast benadrukt zij dat haar factuur is verrekend, zoals blijkt uit het overzicht van 13 mei 2021 dat door haar als productie G10 is overgelegd en dat zij dus terzake niets aan [eiser] verschuldigd is.
5.43.
[eiser] stelt dat [gedaagde 3] de door haar geleverde radiatoren aan hem in rekening heeft gebracht, omdat zijn facturen zagen op werkzaamheden en materiaalkosten, maar dat [gedaagde 3] dit bedrag moet voldoen.
5.44.
De kantonrechter overweegt als volgt. In de betreffende offerte en in de factuur is een post
‘verekenbare post radiatoren 2.000,00’opgenomen.
[eiser] heeft de stelling van [gedaagde 3] dat de radiatoren door de opdrachtgever zelf zijn geleverd niet weersproken. Om die reden wordt geoordeeld dat de stelpost van € 2.000,- ten onrechte is opgenomen in deze factuur. De factuur zal voor het restant van € 234,- worden meegenomen.
Factuurnummer 20210106 en factuurnummer 20210116
5.45.
Deze twee facturen hebben betrekking op parkeerkosten. De factuur met nummer 20210106 ziet op een bedrag van € 810,00 voor parkeerkosten voor het project [straat 1] en de factuur met nummer 20210116 ziet op een bedrag van € 368,78 voor parkeerkosten voor het project [straat 8] .
5.46.
[eiser] stelt dat parkeerkosten tussen partijen altijd werden vergoed op basis van regie en dat tegen de declaratie van parkeerkosten nooit werd geprotesteerd. Hij stelt dat hij de werkbonnen en de parkeerkosten al bekend gemaakt heeft aan [gedaagde 3] maar dat zij weigert te betalen. Hij voert aan dat de parkeerkosten niet onredelijk zijn en wijst er op dat er 473 uur is gewerkt op het project aan de [straat 8] en dat parkeren in het centrum van [plaats 1] prijzig is. Hij voert aan dat [gedaagde 3] pas bezwaar is gaan maken tegen deze parkeerkosten toen er een incassotraject voor de facturen was opgestart.
5.47.
[gedaagde 3] voert aan dat niet overeengekomen is dat zij deze parkeerkosten zou vergoeden. Zij erkent dat parkeerkosten in de regel uit coulance wel werden vergoed voor zover ze redelijk waren en in redelijkheid gemaakt waren. Zij stelt dat deze kosten echter hoger zijn dan die van alle onderaannemers bij elkaar opgeteld en dat deze kosten dus niet redelijk zijn. Ze zijn bovendien niet onderbouwd of nader toegelicht. De vermelding in de offerte van ‘parkeerkosten op basis van regie’ betekent dat de kosten vergoed worden op basis van werkelijk gemaakte kosten. [eiser] moet dus aantonen dat hij € 810,- aan parkeerkosten heeft gemaakt. In de factuur voor de werkzaamheden aan het project [straat 1] is geen bedrag voor parkeerkosten opgenomen. Ook zijn in de offerte voor het project [straat 8] geen parkeerkosten opgenomen, zodat deze kosten ook om die reden niet voor vergoeding in aanmerking komen, aldus [gedaagde 3] .
5.48.
De kantonrechter overweegt als volgt. [gedaagde 3] erkent dat parkeerkosten in de regel wel werden vergoed, zodat wordt aangenomen dat dit de staande praktijk was tussen partijen. Dit betekent dat [gedaagde 3] in beginsel ook nu gehouden is om de parkeerkosten te vergoeden. Dat, zoals door [gedaagde 3] is aangevoerd, in de offerte voor het project [straat 8] geen parkeerkosten zijn vermeld komt omdat dit feitelijk geen uitgewerkte offerte betreft maar slechts een voorlopige prijsopgave (zie ook r.o. 5.39). De omstandigheid dat in de offerte voor de [straat 1] geen bedrag is genoemd voor parkeerkosten komt omdat deze kosten op regiebasis werden vergoed. Een en ander maakt de beslissing over de parkeerkosten dan ook niet anders.
5.49.
Door [gedaagde 3] is niet betwist dat [eiser] op dit project 473 uur heeft gewerkt. Zij voert aan dat dit mede zou zijn veroorzaakt omdat [eiser] te laat kwam en te vroeg wegging en beschonken op het werk verscheen. Ter onderbouwing van dat laatste verwijst [gedaagde 3] naar een schriftelijke verklaring van een opdrachtgever, maar uit die verklaring blijkt alleen dat [eiser] éénmaal zwaar beschonken was verschenen om een situatie over een klacht te bespreken. Hoewel dit zeker niet valt goed te praten en niet professioneel is van [eiser] , kan hieruit niet worden afgeleid dat het hoge aantal arbeidsuren het gevolg is van de omstandigheid dat [eiser] beschonken op het werk kwam, zodat aan die stelling voorbij gegaan wordt. Haar stelling dat [eiser] te laat kwam en te vroeg wegging heeft [gedaagde 3] niet gemotiveerd onderbouwd, zodat daaraan eveneens voorbij gegaan wordt. Om die reden wordt geoordeeld dat moet worden uitgegaan van 473 gewerkte uren. In dat licht komen parkeerkosten tot een bedrag van € 368,78 voor een locatie in het centrum van [plaats 1] niet onrechtmatig of ongegrond voor. Dit deel van de vordering wordt toegewezen.
5.50.
Ten aanzien van de parkeerkosten van € 810,- voor de [straat 1] heeft [gedaagde 3] aangevoerd dat [eiser] niet heeft toegelicht waarom zijn parkeerkosten hoger zijn dan de parkeerkosten van alle andere onderaannemers bij elkaar. Zij heeft gesteld dat deze kosten haar daarom onredelijk voorkomen. [gedaagde 3] heeft deze stelling niet onderbouwd met bewijsstukken, terwijl zij de stelling van [eiser] dat de betreffende werkbonnen en bonnen van parkeerkosten aan haar zijn overhandigd niet heeft betwist, zodat aan dit verweer voorbij gegaan wordt.
Ook de omstandigheid dat op de factuur 20210099 alleen maar vermeld is ‘parkeerkosten op basis van regie’ zonder vermelding van enig bedrag maakt niet dat [eiser] die kosten niet afzonderlijk aan [gedaagde 3] kon doorberekenen zoals hij heeft gedaan. Deze facturen dienen derhalve te worden voldaan.
Conclusie
5.51.
Dit betekent dat de erkende facturen tot een bedrag van € 9 .056,40 toewijsbaar zijn en dat de betwiste facturen tot een bedrag van:
€ 95,- (r.o. 5.16)
€ 95,- (r.o. 5.20)
€ 160,- (r.o. 5.24)
€ 1.076,51 (r.o. 5.32)
€ 324,- (r.o. 5.44)
€ 368,78 (r.o. 5.49)
€ 810,- (r.o. 5.50)
in totaal € 2.839,29 toewijsbaar zijn. In totaal is een bedrag van € 11.895,69 toewijsbaar.
De vorderingen van [gedaagde 3]
5.52.
[gedaagde 3] stelt dat zij nog openstaande facturen heeft voor materiaalkosten en daarnaast vorderingen heeft uit hoofde van schadevergoeding voor herstelwerkzaamheden aan werken van [eiser] aan de [straat 10] en de [straat 1] . Deze vorderingen zullen hierna afzonderlijk worden beoordeeld.
De materiaalkosten
5.53.
[gedaagde 3] stelt dat [eiser] de facturen met nummer 2020/083, 2021/131, 2021/141, 2021/156, 2021/183, 2021/202, 2021/211 en 2021/270 tot op heden niet heeft betwist maar dat hij deze facturen, tot een totaalbedrag van € 1.859,73, niet heeft voldaan.
5.54.
[eiser] heeft de verschuldigdheid van deze facturen erkend. [eiser] dient deze facturen dan ook te betalen. Omdat het hier gaat om een opeisbare vordering van [gedaagde 3] en partijen over en weer elkaars schuldeiser/schuldenaar zijn gaat het beroep op verrekening van [gedaagde 3] voor deze facturen op.
Schadevergoeding
5.55.
[gedaagde 3] stelt dat zij nog vorderingen op [eiser] heeft uit hoofde van herstelkosten als gevolg van door [eiser] niet naar behoren uitgevoerde werkzaamheden. Deze vorderingen zien op verschillende projecten die hierna afzonderlijk zullen worden besproken en beoordeeld.
[straat 10] [nummer 1] te [plaats 1]
5.56.
[gedaagde 3] stelt dat zij na aansprakelijkstelling door de opdrachtgever in totaal een schadevergoeding heeft betaald van € 3.191,06, namelijk een bedrag van € 2.737,31 voor herstel van de vloer en een vergoeding van € 453,75 voor lekdetectie. Zij stelt dat [eiser] aansprakelijk is voor deze schade en de schade niet, althans onvoldoende kenbaar, heeft betwist. Zij wijst er op dat [eiser] zelf het betreffende schadeformulier heeft ingevuld.
5.57.
[eiser] betwist dat hij aansprakelijk is voor deze schade. Hij stelt dat deze schade zou zien op werkzaamheden die in 2018 zijn opgeleverd. Hij wijst er op dat hij op grond van artikel 16 lid 3 juncto lid 2 van zijn algemene voorwaarden niet aansprakelijk gesteld kan worden voor gevolgschade, zodat hij niet aansprakelijk is voor de gevolgschade van het schilderwerk en de lekdetectie. Hij wijst er op dat de lekkage indertijd al door hem hersteld is zodat geen sprake meer is van een tekortkoming. Verder wijst hij er op dat uit artikel 16 lid 10 van zijn algemene voorwaarden volgt dat zijn aansprakelijkheid vervalt, voor zover niet iets anders is overeengekomen, door verloop van zes maanden vanaf het tijdstip van oplevering. Hij voert verder aan dat in 2018/2019 sprake is geweest van lekkage die hij heeft verholpen en dat [gedaagde 3] ten tijde van de oplevering of tijdens de destijds uitgevoerde herstelwerkzaamheden de losliggende dakbedekking redelijkerwijs had moeten ontdekken. Hij stelt dat de omstandigheid dat [gedaagde 3] pas in een laat stadium, namelijk pas in januari 2021, de dakbedekking in zijn geheel heeft gecontroleerd maakt dat deze nadere kosten voor rekening en risico van [gedaagde 3] moeten blijven.
5.58.
Subsidiair voert hij aan dat [gedaagde 3] niet binnen bekwame tijd geklaagd heeft en ook om die reden geen beroep meer kan doen op vergoeding van deze schadepost. Hij wijst er op dat [gedaagde 3] pas bij de ingebrekestelling van 24 november 2021 heeft geklaagd en hij voert verder aan dat het gaat om een totaalbedrag van € 2.737,31 (€ 2.283,56 aan schilderwerk en € 453,75 aan kosten lekdetectie) terwijl hij uitsluitend voor het bedrag van
€ 2.737,31 in november 2021 in gebreke is gesteld.
5.59.
[gedaagde 3] heeft in reactie op het verweer dat zij niet tijdig zou hebben geklaagd aangevoerd dat [eiser] in 2018 al in kennis is gesteld van de gebrekkigheid van zijn werk zodat hij op de hoogte was van die gebrekkigheid.
5.60.
Dit verweer van [gedaagde 3] gaat niet op. Op grond van het bepaalde in artikel 6:89 BW kan de schuldeiser geen beroep meer doen op een gebrek in de prestatie als hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken bij de schuldenaar daarover heeft geprotesteerd. Niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde 3] tijdig geklaagd heeft bij [eiser] over de nieuwe lekkage uit januari 2021.
Het feit dat zich eerder in 2018 al een lekkage had voorgedaan die vervolgens door [eiser] is hersteld, maakt niet dat [gedaagde 3] in januari 2021 niet meer gehouden was over de nieuw gemelde lekkage tijdig te klagen bij [eiser] . Om die reden wordt geoordeeld dat [gedaagde 3] niet tijdig heeft geklaagd en geen beroep meer kan doen op schadevergoeding voor deze lekkage bij [eiser] .
[straat 1] [nummer 2] te [plaats 1]
5.61.
[gedaagde 3] stelt dat zij een vordering van € 11.303,74 op [eiser] heeft voor herstelkosten die zijn gemaakt op het werk aan het pand aan de [straat 1] te [plaats 1] . Zij stelt dat deze schade het gevolg was van meerdere gebreken in de werkzaamheden van [eiser] .
5.62.
[gedaagde 3] stelt dat na uitvoering van de werkzaamheden is gebleken dat een door [eiser] aangelegde cv-leiding lekte, maar dat dit gebrek pas werd ontdekt nadat de afwerkvloer al was gestort en een parketvloer was aangebracht. Zij stelt dat [eiser] deze schade had kunnen voorkomen door de leiding na aanleg daarvan onder druk te zetten (af te persen) wat een gebruikelijke controle is na het leggen van dergelijke leidingen. Verder voert zij aan dat partijen het werk op 14 september 2021 hebben onderzocht en dat daarbij de vloer is opengebroken waarna werd vastgesteld dat het gebrek een gevolg was van een uitvoeringsfout van [eiser] . [eiser] heeft de betreffende leiding vervolgens alsnog deugdelijk gemonteerd. [gedaagde 3] voert aan dat de herstelkosten bestaande uit het aanhelen van de afwerkvloer en de parketvloer door derden zijn uitgevoerd voor een bedrag van € 2.516,72 en dat deze kosten door [eiser] aan haar moeten worden vergoed.
5.63.
[eiser] wijst er op dat hij op grond van zijn algemene voorwaarden niet aansprakelijk gesteld kan worden voor gevolgschade, zodat om die reden deze vordering van [gedaagde 3] al niet toewijsbaar is. Verder wijst hij er op dat hij nooit in gebreke is gesteld voor deze kosten en dat de ingebrekestelling van 24 november 2021 voor dit werk alleen zag op de buitenkranen, zodat er ter zake van deze herstelkosten geen sprake is van verzuim.
5.64.
De kantonrechter is van oordeel dat het beroep van [eiser] op de bepaling uit zijn algemene voorwaarden dat hij niet aansprakelijk gesteld kan worden voor gevolgschade slaagt. Partijen zijn het er over eens dat deze kosten gevolgschade zijn. Dit deel van de vordering van [gedaagde 3] is dan ook niet toewijsbaar.
5.65.
Daarnaast stelt [gedaagde 3] dat [eiser] in strijd met de offerte niet twee vorstvrije buitenkranen had aangebracht, waardoor dit later alsnog moest gebeuren. Zij voert aan dat haar gemachtigde op 24 november 2021 [eiser] schriftelijk heeft verzocht de kranen alsnog te plaatsen, maar dat hij daarop niet heeft gereageerd, waarna zij de kranen alsnog door een derde heeft laten aanbrengen. Zij verklaart dat die kranen alleen niet meer van binnenuit konden worden aangesloten omdat de woning inmiddels was afgebouwd en dat daarom de aansluitingen van buitenaf zijn gemaakt en de leidingen om de woning heen gelegd moesten worden. Zij stelt dat de kosten hiervoor € 11.303,74 hebben bedragen en dat [eiser] deze kosten aan haar moet vergoeden.
5.66.
[eiser] erkent dat hij de vorstvrije buitenkranen niet heeft aangebracht. Hij verklaart dat hij de eerste buitenkraan wel heeft geplaatst, maar dat de beveiligde aansluiting ontbrak zodat hij zijn werkzaamheden niet kon voortzetten. Hij stelt dat onduidelijk is hoe het bedrag van € 11.303,74 tot stand gekomen is omdat hiervoor een bedrag van € 4.462,- was opgenomen in de offerte.
wijst op artikel 16 lid 2 en 3 van zijn algemene voorwaarden waarin is opgenomen dat hij slechts gehouden is tot vergoeding van directe materiële schade geleden door de klant, niet zijnde gevolgschade of bedragen die in de uitvoeringskosten zouden zijn begrepen als de werkzaamheden van aanvang af goed zouden zijn uitgevoerd. [eiser] stelt dat het alsnog aan brengen van de buitenkranen door een derde niet ziet op directe materiële schade. [eiser] verklaart dat hem in de e-mail van 24 november 2021 alleen maar is verzocht om de buitenkranen alsnog te plaatsen, maar dat er geen ingebrekestelling is geweest en hij ook niet in de gelegenheid is gesteld het werk op eigen rekening door een derde te laten uitvoeren. Hij stelt dat [gedaagde 3] door deze gang van zaken de nakoming c.q. het herstel zelf heeft gefrustreerd.
5.67.
Verder benadrukt hij dat er al sprake was van schuldeisersverzuim van [gedaagde 3] omdat zij al maanden achterbleef met het betalen van de facturen en hij in een e-mail van 30 mei 2021 al had gedreigd zijn werkzaamheden op te schorten als betaling zou uitblijven. Hij benadrukt dat uit zijn algemene voorwaarden blijkt dat hij niet aansprakelijk is voor gevolgschade en wijst er op dat hij ook in de e-mail van 5 oktober 2021 nogmaals heeft gezegd dat hij voor de buitenkranen zou zorgen als [gedaagde 3] al de openstaande facturen zou voldoen, hetgeen niet is gebeurd. Hij benadrukt dat hij hierdoor niet in verzuim is gekomen.
5.68.
De kantonrechter overweegt als volgt. Voor zover [eiser] er een beroep op doet dat hij niet aansprakelijk gehouden kan worden voor gevolgschade gaat dat hier niet op. Het aanbrengen van de vorstvrije buitenkranen was onderdeel was van de offerte van [eiser] en tussen partijen is niet in geschil dat deze kranen met beveiligde aansluiting niet door [eiser] zijn aangebracht. [eiser] heeft niet onderbouwd gesteld dat dit hem niet kan worden aangerekend. Het ging hier dan ook niet om gevolgschade maar om directe schade als gevolg van het alsnog uitvoeren van aangenomen werkzaamheden. De omstandigheid dat het van binnenuit niet meer mogelijk was om de aansluiting te maken en de aansluiting buitenom moest plaatsvinden waardoor de kosten zijn opgelopen, maakt dit niet anders.
5.69.
Ook het beroep op opschorting gaat niet op. [eiser] heeft in zijn e-mail van 30 mei 2021 aan [gedaagde 3] wel gedreigd met het opschorten van zijn werkzaamheden maar hij heeft hieraan geen gevolg gegeven. Ook in de e-mail van 5 oktober 2021 heeft hij erkend dat deze werkzaamheden nog voor hem zouden zijn. Dat hij daarbij vermeld ‘als [gedaagde 3] de openstaande facturen zou betalen maakt dit niet anders. In de e-mail van 24 november 2021 is [eiser] dringend verzocht de werkzaamheden alsnog voor 3 december 2021 uit te voeren. Op deze e-mail heeft hij in het geheel niet gereageerd, zodat sprake is van verzuim. [gedaagde 3] was gerechtigd om de werkzaamheden zoals door haar aangekondigd door een derde te laten uitvoeren.
5.70.
Omdat [eiser] in beginsel gehouden was deze werkzaamheden uit te voeren, dient hij de hogere kosten die [gedaagde 3] heeft moeten maken om dit alsnog in orde te laten maken aan haar te vergoeden.
Bloemendaalseweg
5.71.
[gedaagde 3] voert aan dat in februari 2022 werd geklaagd over lekkage ontstaan aan het pand aan de [adres] . Zij verklaart dat zij [eiser] in een e-mail van 1 maart 2022 heeft verzocht om tot herstel over te gaan maar dat hij de aansprakelijkheid voor deze lekkage betwistte, waarna zij deze lekkage heeft laten herstellen. Zij stelt dat de lekkage het gevolg was van ondeugdelijk uitgevoerd werk door [eiser] , omdat er geen deugdelijke aansluiting was gemaakt tussen de afvoer en de dakbedekking. Zij benadrukt dat dit probleem bij de oplevering van het werk niet kon worden ontdekt, omdat dit meestal pas na enige tijd duidelijk wordt.
5.72.
[eiser] betwist dat hij aansprakelijk gehouden kan worden voor deze schade. Hij wijst er op dat de werkzaamheden in 2018, dus ruim vier jaar geleden, zijn uitgevoerd en opgeleverd en dat de klant het dak- en zinkwerk bij oplevering heeft goedgekeurd. Hij stelt dat hij ook op basis van de toepasselijke algemene voorwaarden niet meer aansprakelijk gehouden kan worden.
5.73.
De kantonrechter overweegt als volgt. In artikel 16.13 van de toepasselijke algemene voorwaarden is bepaald dat de rechtsvordering uit hoofde van een gebrek waarvoor de aannemer aansprakelijk was op grond van artikel 16.1 niet-ontvankelijk is als zij wordt ingesteld meer dan zes maanden na de dag waarop de overeenkomst door oplevering is geëindigd. Aangezien de werkzaamheden al in 2018 zijn uitgevoerd, doet die situatie zich hier voor. Daarom is de kantonrechter van oordeel dat het beroep van [eiser] op de algemene voorwaarden slaagt. Dit deel van de vordering van [gedaagde 3] wordt afgewezen.
Toekomstige schade
5.74.
[gedaagde 3] voert verder aan dat zij verwacht aansprakelijk te zullen worden gehouden voor de herstelkosten in verband met gevolgschade aan het project aan de [straat 11] . Zij verklaart dat zij bij brief van 24 maart 2022 aansprakelijk is gesteld voor de door de opdrachtgever geleden schade. Zij vordert voor de te verwachten schade een verwijzing naar de schadestaatprocedure. Zij stelt dat de lekkage het gevolg is van in 2019/2020 door [eiser] onjuist gemonteerde douchekranen en wijst er op dat zij [eiser] ook heeft aangemaand om tot herstel over te gaan maar dat [eiser] dit heeft geweigerd.
5.75.
[eiser] wijst er op dat deze werkzaamheden begin 2020 zijn opgeleverd en dat hij op grond van zijn algemene voorwaarden niet meer aansprakelijk te stellen is. Daarnaast voert hij aan dat de schadeoorzaak zou zijn dat er sprake was van slecht kitwerk waardoor er water achter de tegels kon komen en hij benadrukt dat de tegels door een andere onderaannemer zijn aangebracht en gekit, zodat niet zonder meer vaststaat dat de schade aan hem valt toe te rekenen. Subsidiair voert hij aan dat er meerdere schadeposten genoemd worden zonder dat daaruit duidelijk blijkt welke werkzaamheden daaruit voortvloeien.
5.76.
De kantonrechter overweegt als volgt. In het in opdracht van de klant opgemaakte expertiserapport van Dekra is de volgende omschrijving van de omvang van de schade opgenomen:
Op de 1e verdieping zit de badkamer met daaraan grenzend een toiletruimte. In de badkamer komen de wand tegels los als gevolg van het water wat achter de tegels heeft gelopen. In het aangrenzende toilet is er ook schade aan stucwerk en tegelwerk. Om dit te herstellen zal de badkamer deels gedemonteerd moeten worden, waarna de tegels vervangen kunnen worden. Ook zal het stuc- en sauswerk hersteld moeten worden. Op de begane grond is er schade ontstaan aan een gipsplaten plafond. Dit plafond zal vervangen moeten worden.
In het licht van deze omschrijving kan niet zonder meer worden vastgesteld dat het gebrek aan [eiser] valt toe te rekenen en niet bijvoorbeeld aan de tegelzetter. Voor zover het aan [eiser] zou zijn toe te rekenen wordt geoordeeld dat ook hier artikel 16.13 van de toepasselijke algemene voorwaarden aan aansprakelijkheid van [eiser] in de weg staat. Om die reden wordt de verwijzing naar de schadestaatprocedure afgewezen.
Conclusie
5.77.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen en beslist volgt dat de vordering van [gedaagde 3] tot een bedrag van € 15.023,20 (€ 1.859,73 aan materiaalkosten en € 11.303,74 voor alsnog aanbrengen buitenkranen) toewijsbaar is.
Beroep op verrekening
5.78.
[gedaagde 3] heeft een beroep gedaan op verrekening van haar vorderingen op [eiser] met hetgeen zij aan [eiser] verschuldigd zou zijn.
5.79.
[eiser] erkent dat er in het verleden, in 2018, tussen partijen een afspraak is gemaakt tot verrekenen in verband met materiaalkosten, maar benadrukt dat die afspraak alleen gold voor de facturen die zijn vermeld in de e-mail die als productie G1 is overgelegd, terwijl het hier om andere facturen gaat. Ter onderbouwing van zijn stelling dat verrekening net is toegestaan wijst hij op artikel 14 lid 5 van de toepasselijke ALIB2007 waarin is bepaald dat niet tot verrekening mag worden overgegaan als daarover geen overeenstemming bestaat tussen partijen en stelt dat die overeenstemming er niet meer is. Verder heeft hij gewezen op de e-mail van Cordaro van 25 mei 2021 waarin expliciet is vermeld dat er niet meer verrekend mocht worden en dat de aan [gedaagde 3] verschuldigde bedragen afzonderlijk zouden worden betaald.
5.80.
De kantonrechter overweegt als volgt. De omstandigheid dat in de algemene voorwaarden aan verrekening de voorwaarde is verbonden dat daarover overeenstemming bestaat tussen partijen, welke overeenstemming er nu niet meer is, staat er niet aan in de weg dat [gedaagde 3] in deze procedure alsnog een beroep op verrekening kan doen.
Ook het verweer van [eiser] dat de vorderingen van [gedaagde 3] niet eenvoudig zijn vast te stellen, zodat niet verrekend kan worden, gaat niet op omdat in dit vonnis op deze vorderingen is beslist.
Partijen zijn professionele partijen die jarenlang met elkaar hebben samengewerkt. Zij hebben over en weer opeisbare vorderingen. De kantonrechter is van oordeel dat het hier gaat om prestaties die met elkaar verrekend kunnen worden, zodat het beroep van [gedaagde 3] op verrekening slaagt.
5.81.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde 3] bevoegd is tot verrekening over te gaan. Een eenzijdige verklaring, zoals opgenomen in de conclusie van antwoord volstaat. Daarom zal de kantonrechter overgaan tot verrekening zoals verzocht door [gedaagde 3] . Met betrekking tot de vordering is vastgesteld dat [gedaagde 3] aan [eiser] een totaalbedrag aan hoofdsom moet betalen van € 11.895,69 en met betrekking tot de tegenvordering is vastgesteld dat [eiser] aan [gedaagde 3] een hoofdsom moet betalen van € 15.023,20. Na verrekening resteert een door [eiser] aan [gedaagde 3] te betalen bedrag van € 3.127,51. Dit bedrag zal dan ook worden toegewezen. De toegewezen hoofdsom van [eiser] , waartoe [gedaagde 3] is veroordeeld, is met deze verrekening voldaan.
5.82.
[eiser] is over het toe te wijzen bedrag van € 3.127,51 de wettelijke rente verschuldigd vanaf de datum van dit vonnis. Voor het overige zijn de vorderingen teniet gegaan door verrekening, zodat verder niet op de gevorderde rente hoeft te worden beslist.
5.83.
Ten aanzien van de door [eiser] gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt overwogen dat deze toewijsbaar zijn tot een bedrag van € 893,96, dat overeenkomt met de op grond van artikel 96 lid 4 boek 6 BW vastgestelde normering die in het Besluitvergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is opgenomen als passend bij de toewezen hoofdsom. [gedaagde 3] dient dit bedrag te voldoen aan [eiser] .
5.84.
Omdat partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
6.1.
veroordeelt [gedaagde 3] tot betaling aan [eiser] van € 893,96 ter zake van de buitengerechtelijke incassokosten;
6.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.4.
wijst af het meer of anders gevorderde;
de tegenvordering
6.5.
veroordeelt [eiser] tot betaling aan [gedaagde 3] van € 3.127,51, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de datum van dit vonnis tot aan de dag van de gehele betaling;
6.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.8.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter