Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.de vennootschap onder firma
2. [gedaagde 1]
3. [gedaagde 2]
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.De vordering
[gedaagde 3] stelt daarnaast dat [eiser] de hem opgedragen werken veelal niet naar behoren en niet tijdig uitvoert en verklaart dat zij al meermalen aansprakelijk is gesteld door hoofdopdrachtgevers voor schade die het gevolg is van gebrekkige werkzaamheden door [eiser] . Zij stelt dat zij als gevolg daarvan vorderingen op [eiser] heeft die het door [eiser] gevorderde bedrag overstijgen en beroept zich op verrekening van haar vorderingen met het deel van de facturen van [eiser] dat zij erkent. Van de overige facturen betwist zij de verschuldigdheid.
4.De tegenvordering
- als haar beroep op verrekening in conventie niet slaagt - [eiser] veroordeelt tot betaling van € 26.069,60. Verder vordert zij dat de kantonrechter [eiser] veroordeelt tot schadevergoeding op te maken bij staat en tot veroordeling van de proceskosten, te vermeerderen met rente en nakosten.
5.De beoordeling
Algemene voorwaarden
Tussen partijen staat vast dat zij al vele jaren (tenminste vanaf 2014) samen zaken doen. [gedaagde 3] heeft niet betwist dat daarbij door [eiser] steeds is verwezen naar de toepasselijkheid van de door hem gebruikte algemene voorwaarden, terwijl niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde 3] tegen de toepasselijkheid van die algemene voorwaarden eerder heeft geprotesteerd. [eiser] heeft ook aangevoerd dat deze algemene voorwaarden in het verleden ook wel zijn meegestuurd aan [gedaagde 3] en dit is door [gedaagde 3] niet met zoveel woorden weersproken. Zij heeft alleen aangevoerd dat dit nergens uit blijkt.
Opdrachten
De erkende facturen
* 20210010 ( [straat 1] [plaats 1] ad € 1.280,00),
* 20210027 ( [straat 1] parkeerkosten ad € 418,84)
* 20210037 ( [straat 1] arbeidsloon 3 uur en voorrijkosten ad € 182,00),
* 20210057 ( [straat 2] [plaats 1] , lekkage dag arbeidsloon 2 uur en
voorrijkosten ad € 133,00),
* 20210103 ( [straat 3] [plaats 1] lood en zink werkzaamheden voorzijde dag + materiaal ad
€ 1.995,00),
* 20210120 ( [straat 4] ) arbeidsloon diverse werkzaamheden monteur en hulpmonteur
ad € 336,00),
* 20210124 ( [straat 2] arbeidsloon monteur en hulpmonteur € 3.114,50),
* 20210134 ( [straat 2] arbeidsloon monteur en hulpmonteur ad € 1.597,06).
De niet erkende facturen
€ 170,- niet is komen vast te staan. De factuur zal daarom worden meegenomen voor een bedrag van € 1.076,51 (€ 1.246,51 minus 170,00).
De post die in deze factuur is opgenomen voor de materialen die door [gedaagde 3] zijn geleverd is met de creditfactuur met nummer 20210112 al aan [gedaagde 3] teruggeboekt, maar zij dient deze factuur, voorzover nog niet gedaan, uiteraard nog wel te betalen.
€ 1.500,- zijnde 10% van de richtprijs. Hij verklaart dat het meerwerk vaak mondeling / telefonisch werd opgedragen en wijst ter onderbouwing van het meerwerk en/of doorgevoerde wijzigingen naar de e-mailcorrespondentie die hij heeft overgelegd als producties B7A, B7B en B7C. Hij stelt dat hij [gedaagde 3] tijdig heeft gewaarschuwd, maar dat zij los daarvan ook zelf op basis van alle wijzigingen had moeten begrijpen dat de richtprijs zou worden overschreden, terwijl zij niet heeft onderbouwd waarom deze factuur geen redelijke prijs inhoudt. Tot slot stelt [eiser] dat als wordt geoordeeld dat geen sprake was van een richtprijs hij met een beroep op artikel 7:755 BW aanspraak kan maken op vergoeding voor het meerwerk.
e-mailcorrespondentie tussen partijen uit maart 2021 over deze factuur blijkt dat [gedaagde 3] zelf ook uitgaat van een richtprijs die door [eiser] is genoemd. Verder blijkt uit die e-mails dat [eiser] [gedaagde 3] er meerdere keren er op wijst dat hij heeft gewaarschuwd dat ze met dat bedrag niet uitkwamen voor alle werkzaamheden en dat dit in die e-mailcorrespondentie door [gedaagde 3] niet wordt weersproken.
e-mailcorrespondentie blijkt dat [gedaagde 3] pas begint te protesteren in verband met de factuur waar het hier om gaat, maar dan met name omdat haar opdrachtgever begint te protesteren.
‘verekenbare post radiatoren 2.000,00’opgenomen.
[eiser] heeft de stelling van [gedaagde 3] dat de radiatoren door de opdrachtgever zelf zijn geleverd niet weersproken. Om die reden wordt geoordeeld dat de stelpost van € 2.000,- ten onrechte is opgenomen in deze factuur. De factuur zal voor het restant van € 234,- worden meegenomen.
Ook de omstandigheid dat op de factuur 20210099 alleen maar vermeld is ‘parkeerkosten op basis van regie’ zonder vermelding van enig bedrag maakt niet dat [eiser] die kosten niet afzonderlijk aan [gedaagde 3] kon doorberekenen zoals hij heeft gedaan. Deze facturen dienen derhalve te worden voldaan.
€ 95,- (r.o. 5.16)
€ 95,- (r.o. 5.20)
€ 160,- (r.o. 5.24)
€ 1.076,51 (r.o. 5.32)
€ 324,- (r.o. 5.44)
€ 368,78 (r.o. 5.49)
€ 810,- (r.o. 5.50)
in totaal € 2.839,29 toewijsbaar zijn. In totaal is een bedrag van € 11.895,69 toewijsbaar.
€ 2.737,31 in november 2021 in gebreke is gesteld.
Het feit dat zich eerder in 2018 al een lekkage had voorgedaan die vervolgens door [eiser] is hersteld, maakt niet dat [gedaagde 3] in januari 2021 niet meer gehouden was over de nieuw gemelde lekkage tijdig te klagen bij [eiser] . Om die reden wordt geoordeeld dat [gedaagde 3] niet tijdig heeft geklaagd en geen beroep meer kan doen op schadevergoeding voor deze lekkage bij [eiser] .
[straat 1] [nummer 2] te [plaats 1]
wijst op artikel 16 lid 2 en 3 van zijn algemene voorwaarden waarin is opgenomen dat hij slechts gehouden is tot vergoeding van directe materiële schade geleden door de klant, niet zijnde gevolgschade of bedragen die in de uitvoeringskosten zouden zijn begrepen als de werkzaamheden van aanvang af goed zouden zijn uitgevoerd. [eiser] stelt dat het alsnog aan brengen van de buitenkranen door een derde niet ziet op directe materiële schade. [eiser] verklaart dat hem in de e-mail van 24 november 2021 alleen maar is verzocht om de buitenkranen alsnog te plaatsen, maar dat er geen ingebrekestelling is geweest en hij ook niet in de gelegenheid is gesteld het werk op eigen rekening door een derde te laten uitvoeren. Hij stelt dat [gedaagde 3] door deze gang van zaken de nakoming c.q. het herstel zelf heeft gefrustreerd.
Op de 1e verdieping zit de badkamer met daaraan grenzend een toiletruimte. In de badkamer komen de wand tegels los als gevolg van het water wat achter de tegels heeft gelopen. In het aangrenzende toilet is er ook schade aan stucwerk en tegelwerk. Om dit te herstellen zal de badkamer deels gedemonteerd moeten worden, waarna de tegels vervangen kunnen worden. Ook zal het stuc- en sauswerk hersteld moeten worden. Op de begane grond is er schade ontstaan aan een gipsplaten plafond. Dit plafond zal vervangen moeten worden.
In het licht van deze omschrijving kan niet zonder meer worden vastgesteld dat het gebrek aan [eiser] valt toe te rekenen en niet bijvoorbeeld aan de tegelzetter. Voor zover het aan [eiser] zou zijn toe te rekenen wordt geoordeeld dat ook hier artikel 16.13 van de toepasselijke algemene voorwaarden aan aansprakelijkheid van [eiser] in de weg staat. Om die reden wordt de verwijzing naar de schadestaatprocedure afgewezen.
Ook het verweer van [eiser] dat de vorderingen van [gedaagde 3] niet eenvoudig zijn vast te stellen, zodat niet verrekend kan worden, gaat niet op omdat in dit vonnis op deze vorderingen is beslist.
Partijen zijn professionele partijen die jarenlang met elkaar hebben samengewerkt. Zij hebben over en weer opeisbare vorderingen. De kantonrechter is van oordeel dat het hier gaat om prestaties die met elkaar verrekend kunnen worden, zodat het beroep van [gedaagde 3] op verrekening slaagt.