ECLI:NL:RBNHO:2022:11302

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 december 2022
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
C/15/328687 / FA RK 22-2568
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie op verzoek van de man wegens gewijzigde omstandigheden

In deze zaak heeft de man verzocht om wijziging van de partneralimentatie die eerder was vastgesteld in een echtscheidingsbeschikking. De rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, heeft op 16 december 2022 uitspraak gedaan in deze kwestie. De man, die Brits burger is, heeft aangevoerd dat zijn financiële situatie is veranderd door verschillende externe factoren, waaronder de Brexit en de oorlog in Oekraïne, en dat hij daardoor niet meer in staat is om de eerder vastgestelde partnerbijdrage van € 1.450 per maand te betalen. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd en betwist dat de man voldoende heeft aangetoond dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een herbeoordeling van de alimentatie rechtvaardigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man niet voldoende onderbouwd heeft dat zijn draagkracht is afgenomen en dat hij geen standpunt heeft ingenomen over de behoefte van de vrouw. De rechtbank concludeert dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat de partnerbijdrage niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet en wijst het verzoek van de man af. De uitspraak benadrukt het belang van een duidelijke onderbouwing van zowel de behoefte van de onderhoudsgerechtigde als de draagkracht van de onderhoudsplichtige.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
alimentatie/tegenspraak
zaak-/rekestnr.: C/15/328687 / FA RK 22-2568
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 16 december 2022
in de zaak van:
[de man],
wonende te [land] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. F.J.J. Baars, kantoorhoudende te Alkmaar,
tegen
[de vrouw],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J. de Haan, kantoorhoudende te Alkmaar.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de man, ingekomen op 7 juni 2022;
- het verweerschrift, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 6 juli 2022;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 7 november 2022;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de man van 8 november 2022;
- het F-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 11 november 2022
.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 18 november 2022 in aanwezigheid van partijen, de man bijgestaan door mr. F.J.J. Baars en de vrouw bijgestaan door mr. J. de Haan. De man heeft de zitting via een Teams-verbinding bijgewoond.

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
Partijen zijn op [huwelijksdatum] met elkaar gehuwd, welk huwelijk op [datum] is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 17 februari 2021.
2.2.
De man is Brits burger. De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit.
2.3.
Het minderjarige kind van partijen is [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] .
2.4.
Bij de hiervoor genoemde echtscheidingsbeschikking van 17 februari 2021 is bepaald dat:
  • het aangehechte ouderschapsplan deel uitmaakt van de beschikking;
  • de minderjarige haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw heeft;
  • de man € 400 per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (kinderbijdrage), met ingang van 1 januari 2021, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
  • de man € 1.450 per maand dient te betalen aan de vrouw als uitkering tot levensonderhoud (partnerbijdrage), met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
2.5.
Ingevolge de wettelijke indexering bedraagt de kinderbijdrage met ingang van 1 januari 2022 € 407,60 per maand en de partnerbijdrage € 1.477,55 per maand.

3.Verzoek

3.1.
De man heeft verzocht de hiervoor genoemde echtscheidingsbeschikking van
17 februari 2021 te wijzigen in die zin, dat de partnerbijdrage wordt bepaald op nihil, althans een bijdrage te bepalen die de rechtbank rechtens meent te kunnen vaststellen, met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift.
De man heeft in het verzoekschrift aan dit verzoek ten grondslag gelegd dat gewijzigde omstandigheden tot wijziging nopen.
In de echtscheidingsbeslissing van de rechtbank is de onderlinge afspraak tussen partijen bevestigd dat vooralsnog een partnerbijdrage zal worden betaald van € 1.450 per maand. Dit bedrag is gezien alle omstandigheden destijds door partijen vastgesteld in een situatie dat de vrouw geen inkomen had en dat het inkomen van de man onoverzichtelijk was en fluctueerde. Tevens was nog niet te overzien welke gevolgen de verdeling van het gezamenlijk huwelijksvermogen met zich mee zou brengen.
De man heeft in het Verenigd Koninkrijk een inkomen uit hoofde van zijn onderneming, welke onderneming zich met uitzendwerk in de offshore bezighoudt. Door de Brexit, de internationale ontwikkelingen en de kwestie in Oekraïne, is het lastig te voorspellen welke gevolgen dit structureel heeft voor het inkomen van de man. In ieder geval staat vast dat het uitgangspunt van het inkomen op basis waarvan partijen in 2020 een onderlinge alimentatie afspraak hebben gemaakt, drastisch is gewijzigd. Bovendien zijn de kosten van de man toegenomen waar het betreft (dubbele) huisvesting en reiskosten ten behoeve van de omgang met zijn dochter.
De man komt in zijn berekening op een negatieve draagkrachtruimte. Gezien zijn wens om de betalingen en faciliteiten voor zijn dochter te continueren, blijft er geen ruimte meer over voor betaling van een partnerbijdrage.
3.2.
De (advocaat van de) man heeft in voornoemde brief van 8 november 2022 gesteld dat de inmiddels gewijzigde omstandigheden als volgt zijn:
  • einde aan ingezetenschap van de man in Nederland met een geheel gewijzigde fiscale situatie;
  • een gewijzigde zakelijke setting;
  • economische omstandigheden als de Brexit, Covid en de Oekraïne oorlog. De man opereert op de technische hulp platforms in het Midden-Oosten;
  • de gevolgen van de boedelscheiding; de man betaalt de uitkoop en de totale huisvesting van de vrouw en zelfs voorschotten hierop.

4.Verweer

4.1.
De vrouw heeft daartegen gemotiveerd verweer gevoerd en de rechtbank verzocht het verzoek van de man af te wijzen. Zij erkent dat een afname van de draagkracht van de man door (relevante) gewijzigde omstandigheden een reden kan vormen voor een herbeoordeling van de partnerbijdrage, maar zij stelt dat de man hiertoe – tegenover de gemotiveerde betwisting van de vrouw – onvoldoende heeft gesteld, laat staan onderbouwd. De door de man gestelde wijzigingen van omstandigheden zijn volgens de vrouw geen relevante wijzigingen van omstandigheden, nu de Brexit geen verassing kon zijn, er in 2020/2021 al sprake was van Covid en voorts al duidelijk was dat de vrouw ging omzien naar (een uitbreiding van) betaald werk. Ook wist de man – ten tijde van het overeenkomen van de vaststellingsovereenkomst van 16 november 2021 betreffende de verdeling - aan welke partneralimentatieverplichtingen hij vastzat. De vrouw voert met betrekking tot het inkomen van de man aan dat de verklaring van de boekhouder van de man over een jaarinkomen van 50.000 pond nergens door gestaafd is, zodat zij betwijfelt of dit een volledige opgave van de inkomsten van de man is. Dit temeer nu de man in oktober 2020 nog een maandinkomen van ruim 9.000 pond ontving. De draagkrachtberekening van de man kan om die reden terzijde worden geschoven. De vrouw betwist – mede onder verwijzing naar het e-mailbericht van [naam] van De Hooge Waerder – het gebrek aan draagkracht aan de zijde van de man. Tot slot voert de vrouw aan dat ook de stelling van de man dat de vrouw ‘met gemak’ een bruto inkomen van € 1.675 kan verdienen niet gestaafd is. Indien en voor zover er toch aanleiding zou zijn de bijdrage aan te passen, dan verzoekt de vrouw de gewijzigde bijdrage niet eerder te laten ingaan dan datum wijzen beschikking.

5.Beoordeling

5.1.
De Nederlandse rechter is op grond van artikel 3 sub a van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) bevoegd om van het alimentatieverzoek kennis te nemen.
5.2.
De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het Nederlands recht toepassen op het verzoek tot wijziging van een partnerbijdrage, nu de onderhoudsgerechtigde gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
5.3.
De rechtbank overweegt dat in de echtscheidingsbeschikking van 17 februari 2021 op verzoek van de man – en met een referte van de vrouw – is bepaald dat hij een partnerbijdrage van € 1.450,00 per maand dient te betalen aan de vrouw. Voor de rechtbank is niet kenbaar op welke wijze dit bedrag tot stand is gekomen. Berekeningen van behoefte van de vrouw en de draagkracht van partijen ontbreken, althans de rechtbank heeft daar geen kennis van.
5.4.
De rechtbank stelt vast dat de man thans verzoekt om nihilstelling dan wel verlaging van deze partnerbijdrage, waarbij hij stelt dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden zoals vermeld in rechtsoverweging 3.2. De man heeft in zijn verzoekschrift onder het kopje ‘Achtergrondinformatie’, punt 8, vermeld dat de vrouw na de echtscheiding betaald werk is gaan verrichten en nu aantoonbaar een eigen inkomen van een kleine € 1.000,00 bruto per maand verdient. Onder punt 8 heeft de man verder expliciet vermeld dat hij vooralsnog geen standpunt wenst in te nemen over de hoogte van de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw en tegelijkertijd stelt hij dat moet worden vastgesteld dat de bestaande behoefte bij scheiding inmiddels door de vrouw wordt ingevuld dan wel kan worden ingevuld door eigen inkomsten. De rechtbank stelt vast dat de man in latere stukken nog steeds geen standpunt heeft ingenomen over de behoefte van de vrouw.
5.5.
De vrouw heeft in het verweerschrift en ter zitting als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat de man, gezien de betwisting door de vrouw, onvoldoende heeft gesteld om een herbeoordeling van de partnerbijdrage te rechtvaardigen.
5.6.
De rechtbank volgt de vrouw in haar meest verstrekkende verweer. De rechtbank overweegt dat uit artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij een latere rechterlijke uitspraak kan worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Om te kunnen beoordelen of de bijdrage niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet, is op z’n minst vereist dat de onderhoudsplichtige een standpunt inneemt over de behoefte van de onderhoudsgerechtigde en de draagkracht van beide partijen.
De man heeft in deze procedure nagelaten een standpunt in te nemen over de behoefte van de vrouw en die kan ook niet worden afgeleid uit de echtscheidingsbeschikking van 17 februari 2021. De stelling van de man dat moet worden vastgesteld dat de bestaande behoefte bij scheiding inmiddels door de vrouw wordt ingevuld dan wel kan worden ingevuld door eigen inkomsten, snijdt dan ook geen hout.
De stelling van de man dat zijn draagkracht thans onvoldoende is om de vastgelegde partnerbijdrage te blijven voldoen, acht de rechtbank tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende onderbouwd. De rechtbank overweegt in dit verband dat de advocaat van de man in de stukken heeft gesteld dat het uitgangspunt van het inkomen op basis waarvan partijen een onderlinge alimentatie-afspraak hebben gemaakt drastisch is gewijzigd, terwijl de man ter zitting zelf heeft verklaard dat zijn inkomen ongeveer gelijk is gebleven en dat vooral zijn maandlasten zijn toegenomen als gevolg van de vaststellingsovereenkomst. Gezien de door de vrouw overgelegde salarisspecificatie van de man over oktober 2020 met een maandinkomen van £ 9.341,18 en de opmerking van de advocaat van de vrouw over de door de man overgelegde productie 8 (wijzend op de zin: ‘the company has had a strong financial year as the profit before taxation has been reported at £ 180,121 for the year’), volgt de rechtbank de vrouw in haar twijfel over de juistheid van de uitgangspunten van de door de man overgelegde draagkrachtberekening.
5.7.
Voorts acht de rechtbank – net als de vrouw – van betekenis dat de man ten tijde van het overeenkomen van de vaststellingsovereenkomst van 16 november 2021 wist aan welke partneralimentatieverplichtingen hij vastzat en dat partijen (kennelijk) bij de totstandkoming van die regeling – hoewel zij werden bijgestaan door hun advocaten – geen reden hebben gezien om de eerder overeengekomen partneralimentatieverplichtingen bij te stellen.
5.8.
De rechtbank concludeert dan ook dat de man onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd dat er sprake is van een wijzing van omstandigheden waardoor de vastgelegde partnerbijdrage heeft opgehouden te voldoen aan de wettelijke maatstaven. De rechtbank wijst het verzoek van de man daarom af.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst af het verzoek van de man.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. van der Haak, rechter, in tegenwoordigheid van mr. T.E.J. Bruinen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2022.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.