ECLI:NL:RBNHO:2022:11316

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
AWB-21_2766
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inhouding eigen bijdrage op Wajong-uitkering en verantwoordelijkheden van het CAK

Op 15 november 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Sprakel, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen als verweerder. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de inhouding van een bedrag van € 799,77 op zijn Wajong-uitkering, die door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) was verzocht op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Eiser stelde dat de inhouding onterecht was en dat er bijzondere omstandigheden waren die de inhouding zouden moeten verhinderen.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat verweerder bevoegd was om de inhouding uit te voeren op verzoek van het CAK en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die zich tegen de inhouding verzetten. De rechtbank benadrukte dat de verantwoordelijkheid voor de inhouding bij het CAK ligt en dat verweerder niet verplicht was om de rechtmatigheid van de inhouding te onderzoeken. Eiser's argument dat er een hoorzitting had moeten plaatsvinden werd verworpen, omdat de rechtbank vond dat er ten tijde van het besluit geen twijfel bestond over de conclusie van verweerder.

De rechtbank concludeerde dat de inhouding correct was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/2766

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Sprakel),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(verweerder)
(gemachtigde: [naam verweerder] ).

Inleiding

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de door verweerder aan hem verstrekte uitkeringsspecificatie van 13 december 2020, waaruit blijkt dat op zijn Wajong-uitkering over de maand december 2020 een bedrag van € 799,77 in mindering is gebracht.
Met het bestreden besluit van 12 mei 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven. Volgens verweerder heeft de inhouding correct plaatsgevonden. Het bezwaar is kennelijk ongegrond verklaard.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 1 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser ontvangt een Wajong-uitkering. Het Centraal Administratie Kantoor (CAK) heeft verweerder gevraagd om het bedrag aan eigen bijdrage op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) op eisers uitkering in te houden. Daar heeft verweerder gevolg aan gegeven. Die inhouding is zichtbaar op de uitkeringsspecificatie van 13 december 2020. Daaruit blijkt over de maand december 2020 een bedrag van € 799,77 in mindering te zijn gebracht. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze uitkeringsspecificatie.
2. Op 11 december 2020 heeft verweerder van het CAK bericht ontvangen dat de inhouding per 1 januari 2021 kan worden beëindigd. Eiser heeft hangende bezwaar verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 17 december 2020, bij wijze van ordemaatregel, bepaald dat verweerder het ingehouden bedrag van € 799,77 aan eiser betaalbaar stelt, uiterlijk op 18 december 2020 vóór 17.00 uur.
Verweerder heeft met een spoedopdracht op 18 december 2020 dit bedrag aan eiser overgemaakt.
3. Het namens eiser hiertegen ingediende bezwaar is door verweerder bij het bestreden besluit kennelijk ongegrond verklaard. Volgens verweerder heeft de inhouding correct plaatsgevonden. De hoogte van de eigen bijdrage wordt vastgesteld door het CAK en verweerder is gehouden zorg te dragen voor de inhouding en afdracht aan het CAK. Daarvoor is de toestemming van eiser niet nodig. De inhouding is de verantwoordelijkheid van het CAK. Verweerder heeft het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Hiertegen richt zich dit beroep.
4. Eiser komt op tegen de kennelijk ongegrondverklaring. Volgens eisers gemachtigde is een hoorzitting ten onrechte achterwege gebleven, gelet op de gang van zaken, de uitspraak van de voorzieningenrechter en de complexe achtergrond van eiser.
Volgens de gemachtigde was er wel degelijk aanleiding de bezwaren gegrond te verklaren omdat de beslaglegging ten onrechte was en kort daarna ook weer is gecorrigeerd.
Ook wenst de gemachtigde van eiser dat verweerder in het vervolg beter naar de situatie kijkt alvorens klakkeloos te besluiten tot inhouding van de eigen bijdrage over te gaan.
De rechtbank wordt verzocht het bestreden besluit te vernietigen, zelf in de zaak te voorzien en verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten in bezwaar en beroep.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
6. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder op verzoek van het CAK de eigen bijdrage op grond van de Wmo heeft ingehouden op de Wajong-uitkering van eiser. Verweerder was tot die inhouding bevoegd op grond van artikel 2:55 van de Wajong. Volgens vaste rechtspraak hoeft een bestuursorgaan bij dit soort (bron)inhoudingen in beginsel alleen te onderzoeken of in het individuele geval de inhouding van de eigen bijdrage mogelijk is in relatie tot het (resterende) bedrag aan uitkering. In beginsel kan het bestuursorgaan aan een verzoek om inhouding gevolg geven, tenzij bijzondere omstandigheden zich daartegen verzetten.
8. Het betoog van eiser dat hier wel een rol voor verweerder zou moeten liggen en dat verweerder niet automatisch tot inhouding mag overgaan, maar rekening moet houden met de individuele situatie, slaagt niet. Van verweerder kan niet worden verlangd dat een onderzoek wordt verricht naar de rechtmatigheid of de juistheid van de inhouding. Die verantwoordelijkheid ligt bij het CAK. Verweerder merkt ook terecht op dat een dergelijke inhouding van een Wmo-bijdrage niet gelijk is aan beslaglegging. Daarom hoeft ook geen rekening te worden gehouden met de regels over de beslagvrije voet.
9. Dat hier sprake is van bijzondere omstandigheden die zich zouden verzetten tegen inhouding is de rechtbank niet gebleken. Dat het CAK hier, naar achteraf is gebleken, een fout heeft gemaakt is geen bijzondere omstandigheid die zich verzet tegen de inhouding door verweerder. Alleen al omdat verweerder hiermee ten tijde van het doen van de inhouding ook niet bekend was. De rechtbank begrijpt de frustraties die eisers gemachtigde over de gang van zaken heeft geuit, maar dat leidt niet tot een ander oordeel.
10. Uit wat hiervoor is overwogen vloeit voort dat verweerder het bezwaar van eiser terecht kennelijk ongegrond heeft verklaard. Omdat er bij verweerder ten tijde van het nemen van het bestreden besluit redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was over de conclusie, kon verweerder afzien van het horen. De beroepsgrond van eiser hierover slaagt dan ook niet.
11. In wat verder overigens nog is aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge, rechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.