6.3.In artikel 7:678, eerste lid, van het BW is bepaald dat voor de werkgever als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 7:677 worden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan gevergd worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
7. Voor de vraag of er sprake is van verwijtbare werkloosheid moet een materiële beoordeling plaatsvinden van de vraag of aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt. Daarbij is artikel 7:678 van het BW de maatstaf en moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen.
8. De rechtbank stelt allereerst vast dat, anders dan verweerder in het bestreden besluit stelt, in de duur van de door de ex-werkgever gevolgde route en de voortvarendheid waarmee deze bij het beëindigen van het dienstverband heeft gehandeld, niet langer reden is gelegen voor het wel of niet aannemen van een dringende reden. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in 2018 zijn standpunt over verwijtbare werkloosheid in deze zin gewijzigd. In zoverre bevat het bestreden besluit een motiveringsgebrek.
9. Tot de elementen die moeten worden gewogen, behoren de aard en ernst van de gedraging(en) van de werknemer, de wijze waarop de werkgever in de specifieke situatie en in de specifieke werkrelatie het verweten gedrag beoordeelt, de in dat verband voor de werknemer kenbare bedoeling van de werkgever, de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer deze heeft vervuld en de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een beëindiging van het dienstverband voor hem zou hebben. Ook indien die gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de gedraging(en) tot de conclusie leiden dat beëindiging van de dienstbetrekking gerechtvaardigd is. Voor de vraag of aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt is niet de wijze waarop het dienstverband is geëindigd bepalend. Indien tot het aannemen van een dringende reden wordt geconcludeerd, zal in het kader van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW ten slotte nog moeten worden getoetst of de werknemer van de dringende reden een verwijt kan worden gemaakt.
10. Artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW vereist dus een dringende reden in de zin van het civiele arbeidsrecht. Het bestuursorgaan en (in beroep) de bestuursrechter moeten een zelfstandige beoordeling van de aan het ontslag achterliggende feiten maken. De rechtbank voegt hier aan toe dat, anders dan de ex-werkgever van eiser kennelijk veronderstelt, het niet zo is dat door de intrekking van het hoger beroep door eiser het strafontslag weer is herleefd. De ontslaggrond is door de vaststellingsovereenkomst gewijzigd in ‘ontslag op grond van overige gewichtige redenen’. Het strafontslag is van de baan. Dat laat echter onverlet dat verweerder, ondanks het bestaan van de vaststellingsovereenkomst, in het kader van de eigen verantwoordelijkheid die voortvloeit uit artikel 24 van de WW, onderzoek moet doen naar de achtergronden van het ontslag. En in dat kader kan eiser, in deze procedure, die feiten ook (weer) ter discussie stellen.
11. Gelet op de geschetste beoordelingsmaatstaf, komt de rechtbank, alle feiten en omstandigheden zoals die uit de stukken naar voren komen wegende en in onderlinge samenhang beziend, tot het oordeel dat aan de werkloosheid van eiser een arbeidsrechtelijke dringende reden ten grondslag ligt.
Van een leerkracht mag in het algemeen verwacht worden dat hij te allen tijde een professionele afstand bewaart tot zijn leerlingen. Ongeacht of dat al dan niet is vastgelegd in een officiële gedragscode. Uit het dossier komt, kort samengevat, naar voren dat eiser een nauw contact heeft onderhouden met een (oud-)leerlinge. Hij heeft dat contact zelf omschreven als een vertrouwensband. Hij heeft de (oud-)leerlinge buiten school ontmoet, sms-contact met haar onderhouden en haar thuis een aantal maal ontvangen, zonder daarover de school en de ouders te informeren.
Eiser heeft gelet hierop naar het oordeel van de rechtbank duidelijk niet de professionele afstand in acht genomen die van een leraar ten opzichte van een leerling verwacht mag worden. Hij heeft daarmee zichzelf, en uiteindelijk ook de school, in een kwetsbare positie gebracht. Het niet houden van een professionele distantie en het niet voldoende transparant zijn, is het aspect wat het zwaarst weegt en is ook wat de ex-werkgever eiser in essentie verwijt. Naar de rechtbank begrijpt had eiser, zoals hij dat zelf heeft omschreven, een vertrouwensband opgebouwd met de in emotionele problemen verkerende (oud-)leerlinge, maar dat laat onverlet dat hij, juist vanuit zijn positie als leraar, daar zeer prudent mee had moeten omgaan. Hij had over die band moeten communiceren, zeker richting de school. Hierbij is niet relevant of deze feiten zich hebben voorgedaan in de periode waarin de leerlinge op school zat dan wel nadat de leerlinge de school verlaten had. Ook de stelling van eiser dat de ouders van de leerlinge om bijzondere/ extra aandacht voor haar hadden gevraagd, brengt daarin geen verandering.
12. De rechtbank is verder van oordeel dat eiser van deze dringende reden wel degelijk een verwijt kan worden gemaakt. Aan de verwijtbaarheid doet niet af dat er in die tijd geen officiële gedragscode bestond. Eiser was al langere tijd werkzaam als leerkracht en moet worden verondersteld bekend te zijn geweest met de in acht te nemen normen en waarden in die beroepsgroep. Dat het thuis ontvangen van leerlingen toen niet ongebruikelijk was zoals eiser betoogt, biedt ook geen verontschuldiging. Bovendien wordt dit door de ex-werkgever betwist, in die zin dat er in die situaties dan altijd iemand anders bij aanwezig was. Ook doet aan de verwijtbaarheid op zich niet af of er al dan niet een formele waarschuwing is gegeven. Overigens is de rechtbank van oordeel dat de directeur in dit geval wel degelijk een waarschuwend signaal richting eiser heeft afgegeven over de band die hij leek te hebben met de leerlinge, door eiser de vraag te stellen “zoekt dat meisje jou niet teveel op?”. Verder heeft eiser de ouders van de leerlinge niet op de hoogte gebracht van het feit dat hij haar ook na schooltijd en thuis ontmoette en sms-contact onderhield.
13. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eisers gedragingen van zodanige aard zijn geweest dat sprake was van een dringende reden voor ontslag en dat eiser hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Eiser is dus verwijtbaar werkloos geworden en verweerder was daarom gehouden een maatregel op te leggen.
14. De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of het niet nakomen door eiser van de verplichting om te voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt, hem al dan niet in overwegende mate kan worden verweten.
15. Bij de beoordeling van die vraag acht de rechtbank de situatie die voor eiser was ontstaan doordat hij op initiatief van de ouders van de leerlinge extra aandacht aan haar is gaan besteden, en zoals hij onweersproken stelt, de leerlinge hém telkens opzocht, van belang. Uitgaande van de verklaring die eiser heeft afgelegd was er een vertrouwensband ontstaan en kunnen eisers gedragingen niet los worden gezien van de context van zo’n band. De rechtbank neemt hierbij ook de overwegingen in het vonnis van de strafrechter in aanmerking. De rechtbank gaat uit van de goede bedoelingen van eiser, zonder daarmee afbreuk te doen aan de duiding van de ex-werkgever dat eiser daarbij de professionele distantie niet in acht heeft genomen met alle gevolgen van dien voor het dienstverband, wat de rechtbank immers ook onderschrijft. Dit levert naar het oordeel van de rechtbank echter wel verzachtende omstandigheden op. Gezien deze omstandigheden en rekening houdend ook met de voor eiser al zeer vergaande gevolgen van het ontslag, kan naar het oordeel van de rechtbank de werkloosheid eiser niet in overwegende mate worden verweten.