ECLI:NL:RBNHO:2022:11362

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
7929554
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht en buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 21 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van haar vlucht van Split naar Amsterdam, die meer dan drie uur bedroeg. De passagier vorderde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging was veroorzaakt door buitengewone omstandigheden, waaronder een radarstoring en slotrestricties van de luchtverkeersleiding.

De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet kon aantonen dat de vertraging volledig het gevolg was van buitengewone omstandigheden. Hoewel een deel van de vertraging te wijten was aan deze omstandigheden, was er onvoldoende bewijs dat de drukte in de lucht ook als zodanig kon worden aangemerkt. De rechter concludeerde dat de passagier recht had op compensatie, maar dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen. De vordering van de passagier werd afgewezen, en de proceskosten werden aan de passagier opgelegd.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen in het geval van vertragingen en de noodzaak om adequaat te reageren op onvoorziene omstandigheden. De kantonrechter stelde vast dat de vervoerder niet kon worden verweten dat hij de passagier niet naar een eerdere vlucht had omgeboekt, aangezien dit niet redelijk was. De beslissing van de kantonrechter is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de uitspraak onmiddellijk van kracht is, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7929554 \ CV EXPL 19-10588
Uitspraakdatum: 21 december 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats]
eiser
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.A. Pluijm

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 26 maart 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagier heeft zich vervolgens bij akte uitgelaten over (de producties bij) de schriftelijke reactie van de vervoerder.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder haar diende te vervoeren van Split Airport (Kroatië) via Frankfurt International Airport (Duitsland) naar Amsterdam Schiphol Airport op 1 oktober 2017.
2.2.
Het eerste deel van de vlucht van Split naar Frankfurt met vluchtnummer LH1413 (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd. De passagier heeft haar aansluitende vlucht naar Amsterdam gemist. De passagier is omgeboekt naar een alternatieve vlucht waarmee zij 11 uur en 20 minuten later dan oorspronkelijk gepland op de overeengekomen eindbestemming is aangekomen.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 oktober 2017, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de dag van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,75 dan wel € 48,40 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 19 oktober 2017 dan wel vanaf de dag van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is haar te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Niet in geschil is dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de overeengekomen eindbestemming Amsterdam is aangekomen, zodat de vervoerder in beginsel gehouden is om de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening en dat de vertraging, ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen, niet voorkomen had kunnen worden.
4.3.
De vervoerder heeft aangevoerd dat de vertraging van de vlucht is veroorzaakt door de verlate binnenkomst van de voorgaande vlucht met hetzelfde toestel (39 minuten) en door slotrestricties afkomstig van de luchtverkeersleiding (11 minuten). Volgens de vervoerder moeten beide vertragingsoorzaken worden aangemerkt als buitengewone omstandigheden in de zin van de Verordening.
4.4.
Ter onderbouwing van zijn beroep op buitengewone omstandigheden heeft de vervoerder het vluchtrapport van de direct voorafgaande vlucht (LH1412) overgelegd. Hieruit volgt dat vlucht LH1412 een vertrekvertraging had van 42 minuten wegens vertragingscode 82Y. De vervoerder heeft toegelicht dat deze code staat voor:
Aerodrome or airspace or point not available // radar failure. Om 15:30 uur lokale tijd heeft de luchtverkeersleiding de oorspronkelijke CTOT van 16:10 uur lokale tijd ingetrokken en een CTOT van 21:46 uur lokale tijd aan het toestel toegekend. De CTOT is vervolgens nog meermaals gewijzigd. De vervoerder heeft uiteindelijk om 16:52 uur lokale tijd toestemming gekregen om te vertrekken en is om 17:06 uur lokale tijd opgestegen. Onder verwijzing naar het OCC-rapport en de slothistorie van vlucht LH1412 heeft de vervoerder toegelicht dat de reden van het besluit erin gelegen was dat de Duitse luchtverkeerleiding te maken had met een storing, bestaande uit een niet goed functionerende radar.
4.5.
Het intrekken van de oorspronkelijke slottijd en de toekenning van een latere slottijd is naar het oordeel van de kantonrechter aan te merken als een besluit van de luchtverkeersleiding gericht aan het toestel waarmee de vlucht is uitgevoerd. De vervoerder is verplicht een door de luchtverkeersleiding opgelegde CTOT op te volgen, hij kan daarop geen invloed uitoefenen. De reden waarom de luchtverkeersleiding een CTOT heeft opgelegd is in beginsel dan ook niet relevant. Niet is gebleken dat de luchtverkeersleiding de CTOT heeft opgelegd door toedoen van de vervoerder.
4.6.
Volgens de passagier kan slechts sprake zijn van een buitengewone omstandigheid indien een besluit van de luchtverkeersleiding tot ‘langdurige vertraging’ heeft geleid. Bij repliek heeft de passagier zich op het standpunt gesteld dat 39 minuten aankomstvertraging niet als zodanig kwalificeert. De kantonrechter overweegt als volgt. Hoewel 39 minuten vertraging op zichzelf inderdaad niet als ‘langdurig’ valt aan te merken, heeft dit er wel (mede) toe geleid dat de opvolgende vlucht (LH1413) vertraagd is uitgevoerd waardoor de passagier haar aansluitende vlucht heeft gemist en als gevolg daarvan met langdurige vertraging op haar eindbestemming is aangekomen. Naar het oordeel van de kantonrechter is dan ook voldaan aan het vereiste van langdurige vertraging. Anders dan de passagier stelt moet het besluit van de luchtverkeersleiding tot het opleggen van een nieuwe CTOT worden gekwalificeerd als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Deze buitengewone omstandigheid werkt door naar de onderhavige vlucht.
4.7.
De vervoerder heeft aangevoerd dat de vertraging van vlucht LH1413 vervolgens nog met 11 minuten is toegenomen wegens drukte in de lucht (vertragingscode 81). Gesteld noch gebleken is dat dat de luchtverkeersleiding wegens de drukte in de lucht restricties aan de vervoerder heeft opgelegd. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de vervoerder ook anderszins onvoldoende onderbouwd dat drukte in de lucht moet worden aangemerkt als een buitengewone omstandigheid.
4.8.
De vertrekvertraging van 50 minuten is voor 39 minuten te wijten aan buitengewone omstandigheden. Tijdens de vlucht is een deel van de vertraging ingelopen, zodat de vlucht met 39 minuten vertraging is aangekomen op de luchthaven van Frankfurt. In deze stand van zaken wordt de totale aankomstvertraging van 39 minuten naar oordeel van de kantonrechter aangemerkt als het gevolg van buitengewone omstandigheden. De uiteindelijke – langdurige – vertraging van de passagier van meer dan drie uur op de eindbestemming is daarmee ook het gevolg van buitengewone omstandigheden.
4.9.
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagier te voorkomen dan wel te beperken. De passagier stelt dat de vervoerder onvoldoende buffer in de overstaptijd heeft ingeruimd. De kantonrechter overweegt dat de vervoerder in het stadium van de planning van de vlucht redelijkerwijs rekening moet houden met het risico op vertraging. De kantonrechter acht in dit kader een reservetijd (of ‘buffer’) van ten minste 20 minuten bovenop de MCT (“Minimum Connecting Time”) noodzakelijk. In dit geval hebben de buitengewone omstandigheden tot een vertraging van 39 minuten geleid. De kantonrechter concludeert dat, ook al had de vervoerder voldoende reservetijd in acht genomen, de passagier haar aansluitende vlucht niet meer had kunnen halen.
4.10.
De passagier stelt voorts dat de omdraaitijd in Split tussen LH1412 en LH1413 te kort zou zijn. De kantonrechter overweegt dat luchtvaartmaatschappijen op grond van het arrest van het Hof van 12 mei 2011 (Eglitis/Latvijas C-294/10) weliswaar gehouden zijn om in een bepaalde reservetijd dient te voorzien om de vlucht zo mogelijk volledig te kunnen uitvoeren na afloop van de buitengewone omstandigheden, maar dat de voorgaande (rotatie)vluchten niet gerekend kunnen worden tot de (volledige) uitvoering van de vlucht zoals bedoeld in voormeld arrest. Deze stelling slaagt daarom niet.
4.11.
De passagier stelt verder dat zij niet is omgeboekt naar een alternatieve vlucht ‘bij eerste gelegenheid’. Zij betoogt daartoe dat de vervoerder haar reeds op de luchthaven van Split had kunnen omboeken naar een alternatief reisschema met eindbestemming Amsterdam en noemt de vluchtcombinatie LH1717 en LH2310 (van Split via München naar Amsterdam) als voorbeeld. Met de vervoerder is de kantonrechter van oordeel dat niet van de vervoerder verwacht kan worden dat hij de passagier omboekt naar een vlucht die 20 minuten vroeger vertrekt.
4.12.
De vervoerder heeft aangevoerd dat hij de passagier heeft omgeboekt naar de eerst beschikbare vlucht van Frankfurt naar Amsterdam. Dit is niet door de passagier betwist. Niet valt in te zien welke maatregelen de vervoerder nog meer had kunnen nemen om de vertraging te voorkomen dan wel te beperken. De passagier heeft in dit kader ook niets gesteld. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen. In de gegeven omstandigheden kon er niet meer van de vervoerder worden verwacht. De vordering van de passagier zal dan ook worden afgewezen.
4.13.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat deze ongelijk krijgt.
4.14.
Ook de nakosten komen voor rekening van de passagier, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 150,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt de passagier tot betaling van € 37,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt
,te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter