In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 februari 2022 een vonnis gewezen in een incident betreffende een provisionele vordering inzake de verzorging van paarden. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.W.G. Middendorf, vorderde dat de rechtbank de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.J.T. Ursem, zou verbieden zich te bemoeien met de verzorging van de paarden en dat de gedaagde exclusief bevoegd zou zijn tot de verzorging van deze dieren. De gedaagde stelde dat de eiser zonder toestemming de paarden had verplaatst en hen een wormenkuur had toegediend, wat zou hebben geleid tot gezondheidsproblemen en schade voor de gedaagde. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde onvoldoende had onderbouwd dat de gevraagde voorlopige voorziening gerechtvaardigd was. De rechtbank wees de vorderingen van de gedaagde af en veroordeelde haar in de proceskosten van de eiser, begroot op € 563,-. Tevens werd een verschijning van partijen bevolen voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling in de hoofdzaak, met een roldatum van 23 februari 2022 voor het opgeven van verhinderdagen.