ECLI:NL:RBNHO:2022:1137

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
C/15/320962 / HA ZA 21-535
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident over provisionele vordering inzake verzorging van paarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 februari 2022 een vonnis gewezen in een incident betreffende een provisionele vordering inzake de verzorging van paarden. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.W.G. Middendorf, vorderde dat de rechtbank de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.J.T. Ursem, zou verbieden zich te bemoeien met de verzorging van de paarden en dat de gedaagde exclusief bevoegd zou zijn tot de verzorging van deze dieren. De gedaagde stelde dat de eiser zonder toestemming de paarden had verplaatst en hen een wormenkuur had toegediend, wat zou hebben geleid tot gezondheidsproblemen en schade voor de gedaagde. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde onvoldoende had onderbouwd dat de gevraagde voorlopige voorziening gerechtvaardigd was. De rechtbank wees de vorderingen van de gedaagde af en veroordeelde haar in de proceskosten van de eiser, begroot op € 563,-. Tevens werd een verschijning van partijen bevolen voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling in de hoofdzaak, met een roldatum van 23 februari 2022 voor het opgeven van verhinderdagen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/320962 / HA ZA 21-535
Vonnis in incident van 9 februari 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie in de hoofdzaak,
verweerder in reconventie in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. R.W.G. Middendorf te Haarlem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiseres in reconventie in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. W.J.T. Ursem te Alkmaar.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 september 2021;
  • de akte overlegging producties 1 tot en met 19 van [eiser] ;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie tevens houdende de incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening met producties 1 tot en met 8;
  • de incidentele conclusie van antwoord met producties 20 tot en met 51.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in het incident

2.1.
[gedaagde] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij wijze van voorlopige voorziening bepaalt dat [gedaagde] voor de duur van het geding exclusief bevoegd is tot de verzorging van haar op de locatie aan [adres] te [plaats] (hierna: de locatie) aanwezige paarden en [eiser] verbiedt op enige wijze zich te bemoeien met de verzorging van voornoemde paarden. Ook vordert [gedaagde] dat de rechtbank [eiser] gebiedt om de pensionpaarden uit de kudde van de paarden van [gedaagde] te verwijderen en [gedaagde] in de gelegenheid te stellen om op de locatie de paarden de noodzakelijke zorg te bieden en dat aan [eiser] een dwangsom wordt opgelegd als hij in gebreke blijft.
2.2.
[gedaagde] stelt daartoe het volgende.
[eiser] heeft zonder overleg en zonder toestemming van [gedaagde] de paarden een wormenkuur toegediend en de paarden verplaatst naar andere weidepercelen waardoor de samenstelling van de kudde is gewijzigd. De wisselingen in de kudde en de blootstelling van de paarden aan zeer voedingsrijk gras hebben tot gevolg dat de paarden gestrest zijn en last hebben van gezondheidsklachten. Door deze handelswijze van [eiser] kan [gedaagde] de paarden niet gebruiken voor het doel, namelijk de exploitatie van [xxx] , waardoor [gedaagde] schade lijdt.
2.3.
[eiser] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering in incident.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
Op grond van artikel 223 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening treft voor de duur van het geding, mits de vordering samenhangt met de hoofdvordering. Aan deze vereisten is naar het oordeel van de rechtbank voldaan. De gevraagde voorlopige voorziening hangt samen met een deel van de hoofdvordering (in reconventie) en is gericht op een voorziening die voor de duur van de aanhangige bodemprocedure kan worden gegeven.
3.2.
Het algemene vereiste voor toewijsbaarheid van een vordering, dat de eiser bij zijn vordering belang heeft, gevoegd bij de beperkte werkingsduur van een provisionele voorziening op grond van artikel 223 Rv, leidt ertoe dat het belang bij de gevraagde voorziening dringend moet zijn in die zin dat van de eiser niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de procedure in de hoofdzaak afwacht.
3.3.
[eiser] stelt dat hij de paarden goed verzorgt door met het oog op het paardenwelzijn de paarden te verweiden en te ontwormen indien dat nodig is. In het licht van die betwisting heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd dat de door haar gevraagde voorlopige voorziening gerechtvaardigd is.
3.4.
Daarnaast heeft [gedaagde] sinds 2018 geen bezwaar gemaakt tegen de verzorging van de paarden door [eiser] . Het eerste formele bezwaar is de brief van de advocaat van [gedaagde] van 26 mei 2020. Terecht heeft [eiser] als verweer aangevoerd dat de gevorderde voorzieningen kennelijk niet zo dringend zijn dat van [gedaagde] niet kan worden gevergd dat zij de afloop van de procedure in de hoofdzaak afwacht. De voorlopige voorziening is immers pas op 29 december 2021 gevorderd. Daar komt nog bij dat allerminst duidelijk is hoe de uitspraak in de hoofdzaak zal zijn.
3.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen zullen worden afgewezen.
3.6.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [eiser] . Deze kosten worden begroot op € 563,-.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst het gevorderde af,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het incident, aan de kant van [eiser] tot op heden begroot op € 563,-,
4.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
4.4.
beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de mondelinge behandeling in het gerechtsgebouw te Alkmaar aan de Kruseman van Eltenweg 2 op een door de rechtbank vast te stellen wijze, datum en tijd,
4.5.
bepaalt dat partijen dan in persoon aanwezig moeten zijn,
4.6.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 23 februari 2022 voor het opgeven van de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden maart tot en met juni 2022, waarna dag en uur van de mondelinge behandeling zullen worden bepaald,
4.7.
bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de mondelinge behandeling zelfstandig zal bepalen,
4.8.
bepaalt dat na de vaststelling van het tijdstip van de mondelinge behandeling dit in beginsel niet zal worden gewijzigd,
4.9.
wijst partijen er op, dat voor de zitting anderhalf uur zal worden uitgetrokken,
4.10.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2022. [1]

Voetnoten

1.type: DdD