7.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon en de draagkracht van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De aard en de ernst van de feiten
De verdachte heeft samen met anderen vier kilogram xtc-pillen (ongeveer 8000 pillen) en een halve kilogram cocaïne Nederland uitgevoerd. Hij heeft, op aangeven van een medeverdachte, postpakketten met de drugs naar post inleverpunten vervoerd en de postpakketten daar ter verzending naar het buitenland aangeboden. Bij het inpakken van de bestelde harddrugs werd er alles aan gedaan om de drugs op verhullende en geraffineerde wijze Nederland uit te voeren. De drugs werd verstopt in metalen blikken en als inhoud van de verpakking werd Luwak koffie vermeld. Het metalen blik met daarin de drugs werd ingeseald met doorzichtig folie en ter verzending in een doos gedaan. De bestellingen werden de hele wereld over gezonden door middel van het aanbieden van de postpakketten bij verschillende post inleverpunten. De drugshandel werd verder verhuld door op de postpakketten met drugs retouradressen op te nemen van fictieve personen en niet bestaande adressen.
De verdachte komt reeds in november 2016 in beeld, nadat hij een postpakket bij een PostNL punt ter verzending naar de Verenigde Staten heeft ingeleverd met daarin een zogenaamde PGP-telefoon. Bij de politie, en ook tijdens de terechtzitting, heeft de verdachte verklaard dat hij pakketten ter verzending per post wegbracht. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de rol van de verdachte in de internationale drugshandel van [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] niet verder ging dan het wegbrengen van de postpakketten naar de post inleverpunten op 8 en 16 maart 2017. De rechtbank ziet in het dossier geen aanknopingspunten voor een bijdrage van voldoende gewicht van de verdachte aan het voorhanden hebben van de onder [medeverdachte 6] aangetroffen handelsvoorraad. De rechtbank houdt met de – deels – bekennende verklaringen geen rekening in het voordeel van de verdachte, nu de rechtbank bepaald niet de indruk heeft gekregen dat hij het achterste van zijn tong heeft laten zien. Immers, heeft hij ontkend te weten dat er drugs in de pakketten zat. Zoals hiervoor is overwogen, acht de rechtbank deze verklaring niet geloofwaardig.
De verdachte heeft met zijn gedragingen zijn eigen gewin boven de veiligheid van de afnemers van de drugs gesteld en die afnemers blootgesteld aan zeer ernstige gezondheidsrisico’s. Het is immers algemeen bekend dat met name het gebruik van harddrugs een onaanvaardbaar gevaar oplevert voor de volksgezondheid. De (psychische) gezondheid van gebruikers kan al op heel korte termijn schade worden toegebracht en op langere termijn kan de (lichamelijke en psychische) gezondheid en het welzijn van gebruikers nog verder worden geschaad, waarbij langdurige begeleiding en behandeling nodig kan zijn om de verslavende werking van sommige drugs te overwinnen, als dat al lukt. Ook heeft hij door zijn handelen bijgedragen aan het in stand houden van het criminele en steeds gewelddadiger wordende circuit om drugs heen en daarmee schade en overlast voor de samenleving veroorzaakt. PostNL en GLS werden ongewild en ongemerkt een internationale distributeur van Nederlandse drugs. Ook wordt de naam van Nederland in het buitenland geschaad door handelingen als die van de verdachte. De rechtbank rekent dit alles de verdachte zwaar aan.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 30 september 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor Opiumwetdelicten.
De voorlopige hechtenis van de verdachte is geschorst met ingang van 22 augustus 2017.
De op te leggen straf
Bij de verdachte is sprake van het medeplegen van de uitvoer van een hoeveelheid van 4,5 kilogram harddrugs. De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor de uitvoer van harddrugs van tussen de 4000 en 5000 gram uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tussen de 36 en 38 maanden. De rechtbank ziet in het dossier geen aanknopingspunt om de verdachte een rol in de organisatie toe te bedelen. Gelet op de hiervoor besproken ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere strafmodaliteit dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur. De rechtbank weegt in het voordeel van de verdachte mee dat dat hij maar een zeer korte periode (een week) bij de drugshandel betrokken is geweest en zijn rol in het geheel zeer beperkt was. Tevens houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat hij destijds kwetsbaar was door zijn jeugdige leeftijd en de met zijn gokverslaving samenhangende schulden. Alles afwegende acht de rechtbank in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden een passende en geboden reactie. Dit is een lagere straf dan geëist door de officier van justitie nu de rechtbank een kortere periode bewezenverklaart, de verdachte vrijspreekt van het onder 2 ten laste gelegde feit en de bijdrage van de verdachte in het geheel anders waardeert.
Anders dan de raadsman heeft bepleit, kan vanwege de ernst van het feit niet worden volstaan met een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf, waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest, en een taakstraf.
Overschrijding redelijke termijn
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in dit geval is overschreden. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Deze bijzondere omstandigheden kunnen zijn gelegen in de ingewikkeldheid en omvang van de zaak, de invloed van de verdachte en zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Naar het oordeel van de rechtbank doen zich zodanige bijzondere omstandigheden voor, die met name zijn gelegen in de ingewikkeldheid en omvang van de zaak.
De eerste aanhoudingen in de megazaak Needilup hebben in juli 2016 plaatsgevonden, vervolgens in mei 2017 en tot slot in april 2018. De aanhoudingen in de megazaak Romsey hebben in mei en juni 2017 plaatsgevonden. Na het opvragen van en onderzoek aan de Ennetcom-berichten eind 2017 en begin 2018 heeft de politie de einddossiers in beide zaken afgerond in februari 2018, waarna het dossier door het Openbaar Ministerie onder de rechtbank en de raadslieden is verspreid. Reeds op 16 juli 2018 is een eerste regiezitting gehouden. Op deze zitting zijn de megazaken Needilup en Romsey gevoegd. In totaal zijn elf verdachten gedagvaard. Het dossier beslaat in totaal 70 ordners. Naar aanleiding van de regiezitting zijn in zaken van meerdere medeverdachten diverse getuigen gehoord bij de rechter-commissaris, is er een aanvullend proces-verbaal opgemaakt en hebben ook verschillende raadslieden het NFI bezocht voor inzage in het systeem Hansken. Door de raadsman van de verdachte zijn geen onderzoekswensen ingediend, zodat de met de uitvoering van de onderzoekswensen gemoeide tijd geen bijzondere omstandigheid is in de zaak van de verdachte. Op 18 juni 2019 heeft nogmaals een regiezitting plaatsgevonden in de zaken tegen [medeverdachte 8] en [medeverdachte 7] , aangezien de toegewezen onderzoekswensen niet volledig waren uitgevoerd. Voor de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting – waarbij, in het belang van alle zaken, sprake was van gelijktijdige behandeling van alle zaken – dienden meerdere zittingsdagen te worden uitgetrokken.
De rechtbank acht vanwege de bijzondere omstandigheid van de ingewikkeldheid en omvang van de zaak een redelijke termijn van twee jaren en zes maanden gerechtvaardigd.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak de aanvangsdatum van de redelijke termijn moet worden gesteld op 10 mei 2017, de datum waarop de verdachte is aangehouden en in verzekering is gesteld.
Dit betekent dat de redelijke termijn met drie jaren en ruim één maand is overschreden, te weten de periode tussen 10 november 2019 en 21 december 2022.
Conclusie
Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door strafvermindering. De rechtbank zal in plaats van de door haar overwogen onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 15 maanden opleggen.
Tenuitvoerlegging
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Het geschorste bevel voorlopige hechtenis
De officier van justitie heeft gevorderd de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen. De raadsman heeft aangevoerd dat er thans geen gronden meer aanwezig zijn en subsidiair dat de verdachte ook een eventueel hoger beroep in vrijheid moet kunnen afwachten, nu zijn persoonlijke belangen zwaarder wegen.
Gelet op dit vonnis zijn de ernstige bezwaren zoals die golden ten tijde van het opleggen van het bevel voorlopige hechtenis nog onverkort aanwezig. De zogenaamde 12-jaarsgrond/geschokte rechtsorde acht de rechtbank niet meer aanwezig, aangezien de ten laste gelegde feiten zich ruim zes jaar geleden hebben voorgedaan en de voorlopige hechtenis van de verdachte sinds 22 augustus 2017 is geschorst. Nu de verdachte zich na de onderhavige feiten in 2017, behoudens een enkele verkeersovertreding, niet meer schuldig heeft gemaakt aan enig strafbaar feit, acht de rechtbank ook de recidivegrond niet langer aanwezig.
De rechtbank zal, gelet op het ontbreken van gronden, het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen en de vordering van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing afwijzen.