ECLI:NL:RBNHO:2022:11467

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
C/15/325544 / JU RK 22-320
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen in het kader van persoonlijke problematiek van de ouders

In deze zaak heeft de kinderrechter op 30 november 2022 een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor drie jonge kinderen, [de minderjarige 1], [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3], van ouders die kampen met persoonlijke problematiek en beperkte draagkracht. De kinderrechter had eerder de beslissing op het verzoek tot uithuisplaatsing acht maanden aangehouden om de ouders de kans te geven hun thuissituatie te verbeteren met hulpverlening. Ondanks de inspanningen van de ouders en de betrokken hulpverlening is het hen niet gelukt om een veilige en stabiele omgeving voor de kinderen te creëren. De ouders hebben wel stappen gemaakt, maar de zorgen over de opvoedkwaliteiten en de veiligheid van de kinderen bleven bestaan. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de kinderen in een pleeggezin te plaatsen, waarbij de mogelijkheid van een meeleefgezin werd besproken. De kinderrechter oordeelde dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was in het belang van de kinderen, die behoefte hebben aan structuur en veiligheid. De machtiging tot uithuisplaatsing is verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 22 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/325544 / JU RK 22-320
Datum uitspraak: 30 november 2022
Beschikking over een aangehouden verzoek machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie Haarlem, hierna te noemen: de Raad,
betreffende
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 1] ,
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 2] ,
[de minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [plaats] ,
de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam, hierna: de GI.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 23 februari 2022, ingekomen bij de griffie op 23 februari 2022;
- beschikking van de kinderrechter van 22 maart 2022;
- een rapport van de Raad van 29 juni 2022;
- beschikking van de kinderrechter van 13 juli 2022;
- een rapport van de Raad van 1 november 2022, ingekomen bij de griffie op 1 november 2022.
1.2.
Op 30 november 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen en gehoord zijn:
- de ouders, vergezeld van [moeder mz] (moeder mz) en bijgestaan door mr. F.S.C. Thijsse;
- [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad; en
- [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.
[moeder mz] is ter zitting als informant gehoord.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
[de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] wonen bij hun ouders.
2.3.
Bij beschikking van 22 maart 2022 zijn [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] onder toezicht gesteld tot 22 maart 2023. De kinderrechter heeft de beslissing op het gelijktijdig ingediende verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van de drie kinderen aangehouden voor de duur van vier maanden en de Raad verzocht om nadere informatie omtrent de actuele stand van zaken.

3.Het aangehouden verzoek

3.1.
De Raad heeft het oorspronkelijke verzoek gewijzigd, in die zin dat nu de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] wordt verzocht voor de duur van de ondertoezichtstelling in een pleeggezin. De Raad heeft het verzoek als volgt onderbouwd.
3.2.
Op 22 maart 2022 zijn [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] onder toezicht gesteld omdat er al langere tijd zorgen waren over de kinderen in de thuissituatie. Zorgen over hun veiligheid, de opvoedkwaliteiten van de ouders, maar ook of de ouders wel konden voldoen aan basisbehoeften van de kinderen op het gebied van hygiëne en voeding. De hulpverlening die al in het vrijwillig kader betrokken was, bleek onvoldoende om de zorgen weg te nemen. De kinderrechter heeft toen de beslissing op het verzoek tot uithuisplaatsing van de kinderen aangehouden voor een periode van vier maanden. De ouders kregen daarmee een kans om te laten zien dat zij in staat waren om samen met de GI en de inzet van (intensieve) hulpverlening de zorgen zover weg te nemen dat een uithuisplaatsing niet langer nodig was. In juni 2022 heeft de Raad verzocht om de aanhoudingstermijn van de beslissing op het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing met vier maanden te verlengen, zodat de ouders verder konden werken aan de gestelde doelen.
Inmiddels is duidelijk dat het de ouders, ook met hulp van de GI en de inzet van intensieve hulpverlening, niet is gelukt om de kinderen een voldoende stabiele en veilige thuissituatie te bieden. Gezien wordt dat de ouders erg hun best doen, maar dat het ze er niet in slagen om de kinderen te bieden wat zij nodig hebben in de zin van veiligheid, structuur, begrenzing en regelmaat. De ouders hebben stappen gemaakt, maar ook is duidelijk geworden dat met name datgene wat met de moeder wordt besproken, niet beklijft.
De stappen die worden gemaakt, worden hierdoor iets wat door de hulpverlening wordt opgelegd en niet iets waarvan de ouders inzien dat het belangrijk is voor de kinderen. Het lukt de ouders onvoldoende om het geleerde vast te houden, waardoor de zorgen steeds terugkeren. De ouders zien dat vooral [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] stappen maken sinds zij naar Parlan/ Kinderdagverblijf gaan, maar zij zijn zelf onvoldoende in staat om de kinderen te stimuleren in de dingen die zij daar leren. De vader is beter in staat is om consequent en sensitief te reageren, maar hij heeft ook een baan waardoor de zorg voor de kinderen vooral op de moeder neerkomt. De vader wordt door de combinatie van werk en zorgtaken snel overvraagd.
De verwachting is dat de ouders blijvend (zeer) intensieve hulpverlening nodig hebben. Echter ook met intensieve hulpverlening lukt het de ouders niet altijd om zowel de fysieke als de emotionele veiligheid van de kinderen te waarborgen. Om die reden is de Raad van mening dat de kinderen niet (volledig) thuis kunnen opgroeien en dat er moet worden toegewerkt naar een verblijf in een pleeggezin/gezinshuis.
Omdat de zorgen chronisch zijn en geen acute bedreiging vormen voor de kinderen, kan de komende periode worden gebruikt om een passende plek te zoeken voor de kinderen. Daarbij is wel van belang dat er op korte termijn duidelijkheid komt over het perspectief van de kinderen. De GI kan vervolgens samen met de ouders en het pleeggezin onderzoeken welke zorgverdeling mogelijk is om het contact tussen de ouders en de kinderen zo frequent mogelijk te laten plaatsvinden. Tot slot is het belangrijk dat op korte termijn onderzocht wordt wat mogelijk is als opvang voor [de minderjarige 1] , omdat het zorgelijk is dat hij het verblijf in het logeerhuis als een straf voelt.
3.3.
Ter zitting is namens de Raad onder meer naar voren gebracht dat wordt gezien dat de ouders veel van hun kinderen houden, dat zij de wil hebben om de situatie te verbeteren, maar dat het ze, ook met intensieve hulpverlening, niet is gelukt om de zorgen weg te nemen. Het is knap dat de ouders inzien dat ze moeite hebben dingen te begrijpen en dat de moeder zegt dat ze veel herhaling nodig heeft omdat ze moeite heeft met leren, maar dat maakt het ook lastig omdat het opvoeden van kinderen, naarmate zij ouder worden, steeds ingewikkelder wordt. De verzochte machtiging tot uithuisplaatsing kan in overleg met de GI worden ingevuld, bijvoorbeeld met de inzet van een meeleefgezin waar de kinderen een aantal dagen per week naar toe gaan. De vraag is wel of een dergelijke regeling haalbaar is, omdat het er nu op lijkt dat de ouders op hun tenen lopen en overvraagd worden.

4.De standpunten

4.1.
De moeder wordt heel verdrietig van het verzoek van de Raad. Ze wil niet dat de kinderen uit huis geplaatst worden. Ze doet erg haar best en probeert steeds met haar begeleiders in gesprek te gaan over dingen waar ze vragen over heeft, maar soms vergeet ze haar vraag omdat ze dan met iets anders bezig is. De moeder herkent het dat ze het moeilijk vindt om twee dingen tegelijk te doen. Verder kan ze niet goed leren en daarom heeft ze het nodig dat dingen vaak tegen haar gezegd worden.
4.2.
De vader geeft aan dat het verzoek hem erg aangrijpt. Hij had juist het gevoel dat ze het goed deden, omdat ze complimenten kregen van hun begeleiders. Nu hoort hij van de GI dat het niet goed genoeg is en dat raakt hem omdat hij en de moeder alles aannemen van de hulpverlening en overal voor open staan. Dat de machtiging tot uithuisplaatsing steeds boven hun hoofd hangt, is zwaar. De ouders hebben steeds erg hun best gedaan om alles zo goed mogelijk te doen, maar blijkbaar is het nooit genoeg. Naast de dreiging van de uithuisplaatsing heeft de vader ook andere zorgen, waaronder de zorg voor zijn ouders die op leeftijd zijn en het feit dat hij vanwege zijn gezondheid en werk niet altijd beschikbaar is voor [de minderjarige 1] . Dit is allemaal bij elkaar niet goed voor de gemoedstoestand van de vader en het zorgt voor veel stress.
4.3.
De raadsvrouw heeft namens de ouders aangevoerd dat zij het niet eens zijn met een uithuisplaatsing van de kinderen. De ouders zijn zich bewust van de zorgen, maar zij hebben ook stappen gemaakt en ze vinden dat daaraan voorbij wordt gegaan. De kinderen eten gezond, ze eten aan tafel en er is een goede ochtendroutine, zodat ze op tijd op school komen. Het huis is hygiënisch, het wordt regelmatig geventileerd en de bedden worden verschoond. De kinderen spelen regelmatig buiten, waarbij er goed zicht op hen is. Er is ook meer structuur thuis, waardoor het gedrag van [de minderjarige 1] is verbeterd. De ouders hebben minder ruzie en focussen zich op de dingen die belangrijk zijn. Ze stemmen wel in met een logeerhuis voor de kinderen, maar met de kanttekening dat er voor [de minderjarige 1] een andere opvang moet komen omdat hij het huidige logeerhuis als een straf ervaart. Het is een logeeradres voor kinderen met een beperking en [de minderjarige 1] heeft geen beperking, waardoor hij weinig aansluiting heeft met de andere kinderen.
De raadsvrouw bepleit afwijzing van het verzoek en verzoekt de ouders nog een kans te geven. Een machtiging tot uithuisplaatsing is een uiterst redmiddel en er is geen sprake van een acuut gevaar voor de kinderen in de thuissituatie. Het is in het belang van kinderen dat zij bij hun ouders opgroeien en een machtiging tot uithuisplaatsing brengt alleen maar schade toe.
4.4.
Namens de GI is naar voren gebracht dat bij de start van de ondertoezichtstelling een plan van aanpak is opgesteld en hulpverlening is ingezet. Gezien wordt dat de ouders erg hun best doen, maar ook dat zij op hun tenen lopen en dat het stress veroorzaakt als alle drie de kinderen samen thuis zijn. Omdat de vader werkt en het voor de moeder moeilijk is zich te focussen op meerdere dingen tegelijkertijd, is de hulpverlening zo ingezet dat er niet teveel kinderen gelijktijdig in huis zijn. Gezien wordt dat de ouders op die momenten meer rust ervaren, maar ’s ochtends en ’s avonds als alle kinderen thuis zijn, veroorzaakt dit toch weer stress en spanningen. Verder is zorgelijk dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in toenemende mate zelfbepalend gedrag vertonen en niet naar hun ouders luisteren, dat [de minderjarige 2] nog steeds niet zindelijk is en dat de ouders de adviezen vanuit de hulpverlening niet altijd aannemen, wat niet in het belang van de kinderen is. Het is belangrijk dat kinderen kunnen vertrouwen op hun ouders. Als zij dit niet kunnen, gaan de kinderen zelf dingen bepalen. Dit is met de ouders besproken, maar het lukt ze niet om dit in te zien. Er zijn in de thuissituatie nog steeds veel dingen niet voor elkaar en dat zorgt voor stress, ook bij [de minderjarige 3] .
Op dit moment is het idee om een meeleefgezin in te schakelen waar de kinderen vijf nachten per week verblijven. De rest van de week zijn de kinderen dan bij hun ouders. Het is belangrijk dat de hulpverlening in het gezin betrokken blijft op de dagen dat de kinderen thuis zijn, en dat de ouders de tips en aanwijzingen die zij krijgen opvolgen. De voorkeur gaat uit naar een meeleefgezin waar de kinderen samen naar toe kunnen en in de buurt van de ouders, zodat zij feeling blijven houden met school.
4.5.
[moeder mz] heeft (als informant) naar voren gebracht dat zij uit eigen ervaring weet dat veel zorgen die in het rapport staan niet kloppen. Omdat zij vaak bij het gezin thuis komt en de ouders en de kinderen dagelijks ziet en spreekt, weet zij dit uit eigen ervaring. Zij vindt dat de ouders worden gestraft omdat ze een achterstand hebben. De ouders hebben zelf om hulp gevraagd, maar niet met de bedoeling om de kinderen vervolgens uit huis te laten plaatsen. Volgens [moeder mz] zijn er dingen niet goed geregeld, waardoor er weinig vertrouwen in de hulpverlening is. De ouders hebben veel meegemaakt in hun leven en zijn bang dat als de kinderen uit huis worden geplaatst, hen ook iets overkomt.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] noodzakelijk is in het belang van (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek).
5.2.
De kinderrechter ziet zeer betrokken ouders die veel van hun kinderen houden, het graag goed willen doen en het beste voor hun kinderen willen. De kinderrechter ziet ook ouders bij wie sprake is van persoonlijke problematiek, waardoor zij bij drukte en spanningen soms het overzicht kwijtraken en daardoor niet altijd in het belang van hun kinderen handelen.
Op de vorige zitting gaven de ouders aan dat zij niet de juiste hulp kregen, dat er onvoldoende rekening werd gehouden met hun beperkingen, maar dat zij er vertrouwen in hadden dat zij met behulp van [vertegenwoordiger van de GI] van de GI de zorgen voldoende konden wegnemen om een uithuisplaatsing te voorkomen. De ouders hebben vervolgens de kans gekregen om te laten zien dat zij kunnen zorgen voor een opvoedingssituatie die goed genoeg is. Sinds het uitspreken van de ondertoezichtstelling heeft de GI (intensieve) hulpverlening ingezet in het gezin. Daarbij is door de hulpverlening rekening gehouden met de beperkingen van de ouders en er is gezorgd voor zoveel mogelijk momenten dat er maar één kind tegelijkertijd thuis is om de ouders te ontlasten.
Ondanks alle hulp en de inzet van de ouders is het helaas niet gelukt om de zorgen weg te nemen. Het is duidelijk dat de ouders stappen hebben gemaakt, maar niet genoeg om te kunnen spreken van een voldoende veilige opvoedingssituatie. De kinderen hebben behoefte aan veiligheid, structuur en duidelijkheid en de ouders zijn er de afgelopen maanden onvoldoende in geslaagd om hun kinderen dat te bieden. Dit is onder meer terug te zien in het zelfbepalende en brutale gedrag van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] . De kinderrechter is, gezien de informatie van de GI en betrokken hulpverleners, van oordeel dat het beeld dat door de advocaat ter zitting is geschetst van de thuissituatie, rooskleuriger is dan de werkelijkheid.
Gebleken is dat het voor de ouders, ook door hun eigen beperkingen, een te zware taak is om fulltime zorg te dragen voor de kinderen. Het zorgt ervoor dat de ouders op hun tenen moeten lopen, stress ervaren en overbelast raken, wat niet in het belang is van de kinderen.
5.3.
De kinderrechter is daarom van oordeel dat, gelet op de zorgen, een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen noodzakelijk is. De GI heeft ter zitting aangegeven dat zij denken aan het inzetten van een meeleefgezin waar de kinderen een aantal dagen in de week kunnen verblijven. De kinderrechter is van oordeel dat dit, als het haalbaar blijkt, een mooie constructie is. De kinderen krijgen dan de structuur en veiligheid die zij nodig hebben en de ouders worden zodanig ontlast, dat zij op de dagen dat zij voor de kinderen zorgen ontspannen en leuke ouders kunnen zijn. De GI zou daarmee maatwerk leveren in het belang van de kinderen.
5.4.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing toewijzen voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 22 maart 2023.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen:
- [de minderjarige 1]geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
-
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
-
[de minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 30 november 2022 tot 22 maart 2023;
6.2.
verklaart de beslissing tot uithuisplaatsing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. van der Haak, kinderrechter, in tegenwoordigheid van M. Woudman, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.