Op 22 maart 2022 zijn [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] onder toezicht gesteld omdat er al langere tijd zorgen waren over de kinderen in de thuissituatie. Zorgen over hun veiligheid, de opvoedkwaliteiten van de ouders, maar ook of de ouders wel konden voldoen aan basisbehoeften van de kinderen op het gebied van hygiëne en voeding. De hulpverlening die al in het vrijwillig kader betrokken was, bleek onvoldoende om de zorgen weg te nemen. De kinderrechter heeft toen de beslissing op het verzoek tot uithuisplaatsing van de kinderen aangehouden voor een periode van vier maanden. De ouders kregen daarmee een kans om te laten zien dat zij in staat waren om samen met de GI en de inzet van (intensieve) hulpverlening de zorgen zover weg te nemen dat een uithuisplaatsing niet langer nodig was. In juni 2022 heeft de Raad verzocht om de aanhoudingstermijn van de beslissing op het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing met vier maanden te verlengen, zodat de ouders verder konden werken aan de gestelde doelen.
Inmiddels is duidelijk dat het de ouders, ook met hulp van de GI en de inzet van intensieve hulpverlening, niet is gelukt om de kinderen een voldoende stabiele en veilige thuissituatie te bieden. Gezien wordt dat de ouders erg hun best doen, maar dat het ze er niet in slagen om de kinderen te bieden wat zij nodig hebben in de zin van veiligheid, structuur, begrenzing en regelmaat. De ouders hebben stappen gemaakt, maar ook is duidelijk geworden dat met name datgene wat met de moeder wordt besproken, niet beklijft.
De stappen die worden gemaakt, worden hierdoor iets wat door de hulpverlening wordt opgelegd en niet iets waarvan de ouders inzien dat het belangrijk is voor de kinderen. Het lukt de ouders onvoldoende om het geleerde vast te houden, waardoor de zorgen steeds terugkeren. De ouders zien dat vooral [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] stappen maken sinds zij naar Parlan/ Kinderdagverblijf gaan, maar zij zijn zelf onvoldoende in staat om de kinderen te stimuleren in de dingen die zij daar leren. De vader is beter in staat is om consequent en sensitief te reageren, maar hij heeft ook een baan waardoor de zorg voor de kinderen vooral op de moeder neerkomt. De vader wordt door de combinatie van werk en zorgtaken snel overvraagd.
De verwachting is dat de ouders blijvend (zeer) intensieve hulpverlening nodig hebben. Echter ook met intensieve hulpverlening lukt het de ouders niet altijd om zowel de fysieke als de emotionele veiligheid van de kinderen te waarborgen. Om die reden is de Raad van mening dat de kinderen niet (volledig) thuis kunnen opgroeien en dat er moet worden toegewerkt naar een verblijf in een pleeggezin/gezinshuis.
Omdat de zorgen chronisch zijn en geen acute bedreiging vormen voor de kinderen, kan de komende periode worden gebruikt om een passende plek te zoeken voor de kinderen. Daarbij is wel van belang dat er op korte termijn duidelijkheid komt over het perspectief van de kinderen. De GI kan vervolgens samen met de ouders en het pleeggezin onderzoeken welke zorgverdeling mogelijk is om het contact tussen de ouders en de kinderen zo frequent mogelijk te laten plaatsvinden. Tot slot is het belangrijk dat op korte termijn onderzocht wordt wat mogelijk is als opvang voor [de minderjarige 1] , omdat het zorgelijk is dat hij het verblijf in het logeerhuis als een straf voelt.