ECLI:NL:RBNHO:2022:11480

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
6828405 \ CV EXPL 18-3029
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door de-icing procedure

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door EUclaim B.V., een vordering ingesteld tegen Easyjet Airlines Company wegens compensatie voor een vertraging van meer dan drie uur van hun vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Prague-Ruzyne op 11 februari 2017. De passagiers vorderen een bedrag van € 1.000,00 per persoon, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder, Easyjet, heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk de de-icing procedure, en dat zij niet verantwoordelijk is voor de vertraging.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de vervoerder in beginsel gehouden is tot compensatie, tenzij zij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden. De vervoerder heeft echter onvoldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat de vertraging door de-icing niet te vermijden was. De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder niet voldoende heeft onderbouwd dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden en wijst de vordering van de passagiers toe. De kantonrechter heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 1.181,50 aan de passagiers, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de proceskosten voor de vervoerder vastgesteld.

De beslissing van de kantonrechter is uitvoerbaar bij voorraad, en het meer of anders gevorderde is afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 december 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 6828405 \ CV EXPL 18-3029
Uitspraakdatum: 21 december 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]

2.
[eiser 2]beiden wonende te [plaats 1]
3.
[eiser 3], wonende te [plaats 2]
4.
[eiser 4], wonende te [plaats 3] (India)
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Easyjet Airlines Company
gevestigd te Cardiff (Verenigd Koninkrijk), mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. B. Koolhaas (BK Legal)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 22 januari 2018 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport naar Prague-Ruzyne Airport (Tsjechië) op 11 februari 2017 met vlucht U27905, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht heeft meer dan drie uur vertraging opgelopen.
2.3.
EUclaim B.V. heeft namens de passagiers compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 februari 2017, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € [bedrag per passagier]250,00 per passagier.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Vaststaat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur dan oorspronkelijk gepland zijn aangekomen op de eindbestemming Prague-Ruzyne Airport, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een vervoerder in het voorkomende geval aan te tonen dat hij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen, de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behalve wanneer hij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van zijn onderneming had gebracht – en dat de buitengewone omstandigheden waarmee hij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht hebben geleid.
4.3.
De vervoerder heeft in dit verband aangevoerd dat de vlucht vertraagd is uitgevoerd vanwege de oplegde slotstricties ten gevolge van de-icing (code 75). Hierbij verwijst de vervoerder naar het vluchtrapport, alsmede naar de Fligt Leg Information van de vlucht (producties 1 en 3 bij conclusie van antwoord).
4.4.
De passagiers betwisten dat sprake is geweest van buitengewone omstandigheden. Het weer op 11 februari 2017 werkte niet vlucht verhinderend en de vertraging veroorzaakt door het moeten de-icen kan de passagiers dan ook niet worden tegengeworpen, aldus de passagiers. Dit blijkt volgens de passagiers ook uit het gegeven dat andere vluchten (zonder noemenswaardige vertraging) zijn vertrokken omstreeks het tijdstip dat de onderhavige vlucht had moeten vertrekken (productie 1 bij conclusie van repliek). Bovendien kan de vervoerder op de gestelde weersomstandigheden anticiperen. Verder hebben de passagiers gesteld dat in het vluchtrapport van de vlucht verschillende vertragingsoorzaken worden genomen. De vervoerder heeft ten aanzien van code 93 niet uitgewerkt wat deze vertraging heeft veroorzaakt. Dit geldt ook voor code 90. De vervoerder kan dan ook geen geslaagd beroep doen op buitengewone omstandigheden. Ook menen de passagiers dat de vervoerder zelf zijn slot gewijzigd, hetgeen blijkt uit de Flight Leg Information.
4.5.
De kantonrechter is van oordeel dat zowel het wachten op de-icing procedure als de uitvoering van de de-icing procedure kunnen worden aangemerkt als buitengewone omstandigheden, mits voldoende onderbouwd. In de onderhavige geval heeft de vervoerder de gestelde buitengewone omstandigheden echter onvoldoende onderbouwd. Daar komt bij dat de vervoerder onvoldoende is ingegaan op de stellingen van de passagiers. De vervoerder herhaalt enkel bij conclusie van dupliek dat de vertraging is ontstaan door de-icing. Door de vervoerder is dan ook onvoldoende onderbouwd dat de vlucht vertraagd is uitgevoerd doordat het toestel ge-de-iced moest worden. Gelet op het voorgaande slaagt, in onderhavig geval, het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden niet. De kantonrechter komt dan niet toe aan de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te beperken. Het verzoek tot betaling van de compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening zal om die reden worden toegewezen.
4.6.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.7.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
4.8.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.
De beslissing
De kantonrechter:
4.9.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1.181,50, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.000,00 vanaf 11 februari 2017 en over € 181,50 vanaf 22 januari 2018 tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
4.10.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 98,01;
griffierecht € 226,00;
salaris gemachtigde € 248,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
4.11.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 62,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
4.12.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.13.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter