ECLI:NL:RBNHO:2022:11481

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
6206304 \ CV EXPL 17-6894
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtvaartpassagiers door buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben passagiers een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst gesloten voor een reis van Miami naar Amsterdam met een tussenstop in Frankfurt. Op 19 maart 2016 vertrok de vlucht LH463 met vertraging, waardoor de passagiers hun aansluitende vlucht naar Amsterdam misten. EUclaim B.V. heeft namens de passagiers compensatie gevorderd op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie bij vertragingen van vluchten.

De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals restricties van de luchtverkeersleiding en lange taxitijden. De kantonrechter oordeelde echter dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat de vertraging volledig het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De rechter stelde vast dat de passagiers hun aansluitende vlucht niet hadden kunnen halen, zelfs zonder de buitengewone omstandigheden, omdat de minimale overstaptijd in Frankfurt 45 minuten bedroeg.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 1.381,50 aan de passagiers, inclusief wettelijke rente en proceskosten. De vordering tot compensatie op basis van de Europese Verordening werd toegewezen, omdat de vervoerder niet had aangetoond dat de vertraging volledig door buitengewone omstandigheden was veroorzaakt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 6206304 \ CV EXPL 17-6894
Uitspraakdatum: 21 december 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]

2.
[eiser 2]beiden wonende te [plaats 1]
3.
[eiser 3]
4.
[eiser 4]beiden wonende te [plaats 2]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland), mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.A. Pluijm

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 3 mei 2017 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben zich bij akte uitgelaten over (de producties bij) de schriftelijke reactie van de vervoerder.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Miami International Airport (Verenigde Staten) via Frankfurt International Airport (Duitsland) naar Amsterdam-Schiphol Airport op 19 maart 2016 en op 20 maart 2016.
2.2.
Volgens de overeenkomst zouden de passagiers op 19 maart 2016 om 17:35 uur lokale tijd vanuit Miami met vlucht LH463 vertrekken en op 20 maart 2016 om 07:35 uur lokale tijd aankomen op Frankfurt International Airport. Vanuit daar zouden zij met vlucht LH988 om 08:50 uur lokale tijd verder vliegen naar Amsterdam-Schiphol Airport om daar om 10:05 uur lokale tijd aan te komen.
2.3.
Het eerste deel van de vlucht van Miami naar Frankfurt met vluchtnummer LH463 (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd. De passagiers hebben hun aansluitende vlucht gemist. De passagiers zijn omgeboekt naar een alternatieve vlucht waarmee zij met meer dan 3 uur vertraging op de overeengekomen eindbestemming zijn aangekomen.
2.4.
EUclaim B.V. heeft namens de passagiers compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 maart 2016, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 dan wel € 180,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € € 300,00 per passagier.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur dan oorspronkelijk gepland zijn aangekomen op de eindbestemming Amsterdam-Schiphol Airport, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een vervoerder in het voorkomende geval aan te tonen dat hij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen, de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behalve wanneer hij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van zijn onderneming had gebracht – en dat de buitengewone omstandigheden waarmee hij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht hebben geleid.
4.3.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de langdurige vertraging van de passagier op de eindbestemming het gevolg is geweest van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden die hij niet had kunnen vermijden.
4.4.
De vervoerder heeft aangevoerd dat de onderhavige vlucht onderdeel uitmaakte van de rotatievlucht Frankfurt-Miami-Frankfurt (vluchten LH462 en LH463). De voorafgaande vlucht (vlucht LH462) is met vertraging uitgevoerd vanwege restricties van de luchtverkeersleiding en vanwege code 9C als gevolg waarvan de vlucht met een vertrekvertraging van 18 minuten is uitgevoerd. Verder heeft de vervoerder aangevoerd dat het toestel bij aankomst te Miami van de plaatselijke verkeersleiding geen toestemming kreeg om meteen naar de gate te gaan. Vlucht LH462 is met een aankomstvertraging van 61 minuten te Miami aangekomen.
4.5.
De passagiers betwisten dat code 9C een buitengewone omstandigheid oplevert. Hierbij hebben de passagiers aangegeven dat het onvoldoende inplannen van de grondtijd onder de verantwoordelijkheid van de vervoerder valt. Volgens de passagiers is de (vertrek)vertraging van vlucht LH462 niet veroorzaakt door een besluit van de luchtverkeersleiding, maar omdat de vervoerder onvoldoende grondtijd heeft ingepland. De vervoerder heeft dit standpunt van de passagiers onvoldoende gemotiveerd weersproken, zodat de vertrekvertraging ten gevolge van code 9C geen buitengewone omstandigheid kan opleveren.
4.6.
De vervoerder heeft verder aangevoerd dat het toestel bij aankomst in Miami langer heeft moeten taxiën, hetgeen voor een vertraging van 43 minuten heeft gezorgd. Dit levert volgens de vervoerder een buitengewone omstandigheid op. De kantonrechter is van oordeel dat een luchtvaartmaatschappij geen invloed heeft op de duur van de taxitijd. Tussen het moment dat het toestel aankomt bij de betreffende luchthaven (in dit geval Miami) en het moment dat het toestel naar de gate mag gaan is het toestel in handen van de luchtverkeersleiding. Dit levert dan ook in het onderhavige geval, anders dan de passagiers stellen, een buitengewone omstandigheid op nu de vervoerder dit voldoende heeft onderbouwd. Het betreft bovendien geen gebeurtenis die inherent is aan de normale bedrijfsvoering van een luchtvaartmaatschappij. Dat sprake was, zoals de passagiers stellen, van een drukke dag en dat hierdoor congestie is ontstaan, maakt het oordeel niet anders.
4.7.
De vraag die vervolgens voorligt is of voornoemde buitengewone omstandigheid doorwerken naar de vlucht in kwestie. Uit het vluchtrapport van de onderhavige vlucht volgt dat de vlucht een vertraging had wegens code 93
(Aircraft rotation, late arrival of aircraft from another flight or previous sector) van 61 minuten. Hieruit blijkt dat deze vertraging is ontstaan als gevolg van de vertraagde uitvoering van de voorafgaande vlucht. Nu reeds is vastgesteld dat slechts 43 minuten van deze vertraging is ontstaan als gevolg van een buitengewone omstandigheid, werkt deze buitengewone omstandigheid voor de duur van 43 minuten door naar de onderhavige vlucht.
4.8.
Voor zover de passagiers menen dat de vervoerder gehouden is tussen rotatievluchten een buffer aan te houden, houdt dit geen stand. Met de vervoerder is de kantonrechter van oordeel dat een luchtvaartmaatschappij ingevolge het arrest van het Hof van 12 mei 2011 (Eglitis/ Latvijas C-294/10) in een bepaalde reservetijd dient te voorzien om de vlucht zo mogelijk volledig te kunnen uitvoeren na afloop van de buitengewone omstandigheden, maar dat de voorgaande (rotatie)vluchten niet gerekend kunnen worden tot de (volledige) uitvoering van de vlucht zoals bedoeld in voormeld arrest.
4.9.
Naast code 93 wordt in het vluchtrapport van de vlucht in kwestie code 87H als gevolg waarvan de vlucht met een vertrekvertraging is uitgevoerd. De passagiers betwisten dat de vertraging wegens code 87H een buitengewone omstandigheid oplevert. Hierbij hebben de passagiers toegelicht dat de vervoerder de buitengewone omstandigheid onvoldoende heeft onderbouwd. De kantonrechter volgt de passagiers in hun stelling. De vervoerder heeft enkel toegelicht dat de luchtverkeersleiding restricties heeft afgegeven zonder dit te onderbouwen. Het overgelegde vluchtrapport volstaat in dit geval niet, omdat daaruit niet volgt of en zo ja hoe laat de luchtverkeersleiding restricties aan het toestel heeft opgelegd. Het had op de weg van de vervoerder gelegen om hierover duidelijkheid te verschaffen nu de vervoerder een beroep doet op buitengewone omstandigheden. De vertraging wegens code 87H kan dan ook geen buitengewone omstandigheid opleveren.
4.10.
De vervoerder heeft ook nog gesteld dat het vliegtuig in Miami 32 minuten heeft moeten taxiën. De lange taxietijd levert volgens de vervoerder een buitengewone omstandigheid op. De vervoerder heeft dit echter onvoldoende onderbouwd, zodat de vervoerder geen geslaagd beroep kan doen op buitengewone omstandigheden.
4.11.
Nu de vertraging van de onderhavige vlucht deels door buitengewone omstandigheden en deels door andere omstandigheden is veroorzaakt, dient te worden vastgesteld of de passagiers hun aansluitende vlucht zou hebben gehaald zonder de buitengewone omstandigheid. De passagiers zijn om 08:58 uur lokale tijd aangekomen te Frankfurt. De aansluitende vlucht van de passagiers naar Amsterdam-Schiphol Airport stond om 08:50 uur lokale tijd gepland te vertrekken. Zonder de buitengewone omstandigheid van 43 minuten zou de vlucht om 08:15 uur lokale tijd te Frankfurt zijn gearriveerd. De vervoerder heeft voldoende onderbouwd, anders dan de passagiers stellen, dat de minimale overstaptijd in Frankfurt bedraagt 45 minuten. Indien geen buitengewone omstandigheden waren opgetreden, dan zouden de passagiers hun aansluitende vlucht alsnog hebben gemist. Hieruit volgt dan ook dat de uiteindelijke vertraging van de passagiers op de eindbestemming niet het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
4.12.
Gelet op het voorgaande slaagt het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden niet. De passagiers hebben immers niet vanwege de genoemde buitengewone omstandigheden hun aansluitende vlucht gemist. De kantonrechter komt dan niet toe aan de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te voorkomen dan wel te beperken. Het verzoek tot betaling van de compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening zal om die reden worden toegewezen.
4.13.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.14.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 181,50 worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
4.15.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1.381,50, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.200,00 vanaf 20 maart 2016 en over € 181,50 vanaf 3 mei 2017 tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 97,31;
griffierecht € 223,00;
salaris gemachtigde € 374,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 93,5‬0 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter