ECLI:NL:RBNHO:2022:11487

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
C/15/321154 / HA ZA 21-543
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen bestuurders/aandeelhouders van Speed Covid Test BV over managementvergoeding en onverschuldigde betaling

In deze zaak, die zich afspeelt tussen de besloten vennootschap Speed Covid Test B.V. (SCT) en haar aandeelhouders/bestuurders, is er een geschil ontstaan over de betaling van managementvergoedingen en de terugbetaling van onverschuldigde betalingen. SCT, opgericht op 20 januari 2021, heeft een rechtszaak aangespannen tegen haar aandeelhouders, waaronder [gedaagde 2] en [gedaagde 1], vanwege vermeende onrechtmatige onttrekkingen van gelden. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] aanzienlijke bedragen van de bankrekening van SCT hebben overgeboekt naar hun eigen rekeningen zonder rechtsgrond. Dit heeft geleid tot een vordering van SCT tot terugbetaling van deze bedragen, die door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat [gedaagde 1] persoonlijk aansprakelijk is voor de schade die SCT heeft geleden door zijn handelen. Daarnaast is er een vordering in reconventie van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] tegen SCT, waarin zij eisen dat SCT maatregelen neemt om de vermeende uitholling van de vennootschap door [betrokkene 2] ongedaan te maken. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen, evenals de vordering tot opheffing van de conservatoire beslagen die op de rekeningen van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] zijn gelegd. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
Vonnis in gevoegde zaken van 28 december 2022
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/15/321154 / HA ZA 21-543 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SPEED COVID TEST B.V.,
gevestigd te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.J.F. Gonesh te ’s-Gravenhage,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2],
gevestigd te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. D. Alblas te Barendrecht.
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/15/329670 / HA ZA 22-396 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SPEED COVID TEST B.V.,
gevestigd te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.J.F. Gonesh te 's-Gravenhage,
tegen
[gedaagde 1],
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. D. Alblas te Barendrecht.
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/15/320830 / HA ZA 21-530 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SPEED COVID TEST B.V.,
gevestigd te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland,
eiseres in conventie,
advocaat mr. A.J.F. Gonesh te 's-Gravenhage,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SAFESKY WAREHOUSING B.V.,
gevestigd te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2],
gevestigd te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. D. Alblas te Barendrecht.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als ‘SCT’, ‘[gedaagde 2]’, ‘[gedaagde 1]’ en ‘Safesky’. De drie laatstgenoemde zullen ook gezamenlijk worden aangeduid als [gedaagde 2] c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de respectievelijke tussenvonnissen van 13 juli 2022 en 19 oktober 2022 en de daarin genoemde stukken,
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie van [gedaagde 1] in de zaak met zaaknummer 329670, met producties 1 tot en met 15,
  • de brief van de zijde van SCT van 22 september 2022, waarmee de producties 30 tot en met 47 in het geding zijn gebracht (in alle drie de zaken),
  • de aktes vermeerdering eis van SCT in de zaken met kenmerk 321154 en 329670,
- de mondelinge behandeling op 15 november 2022,
- de pleitnotities van SCT in alle drie de zaken,
- de pleitnotities van mr. Alblas namens [gedaagde 2] c.s. in alle drie de zaken.
1.2.
Op de mondelinge behandeling van 15 november 2022 zijn verschenen:
- namens SCT: [betrokkene 2], bijgestaan door mr. Gonesh voornoemd,
- [betrokkene 1],
- ( mede) namens [gedaagde 2] en Safesky: dhr. R. [gedaagde 1], bijgestaan door mr. Alblas voornoemd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

De meest relevante feiten zijn voor alle drie de zaken grotendeels gelijkluidend. Waar nodig - en waar dat niet reeds duidelijk is op grond van de benaming van partijen - zal op specifieke plekken het relevante zaaknummer worden vermeld.
2.1.
SCT is een op 20 januari 2021 opgerichte vennootschap die is gericht op het aanbieden en afnemen van Covid-19 sneltesten. De aandeelhouders van SCT zijn: [gedaagde 2] (50%), [betrokkene 1] (25%) en Menallca Holding B.V. (25%). Enig aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde 2] is [gedaagde 1]. Enig aandeelhouder van Menallca Holding B.V. (‘Menallca’) is dhr. [betrokkene 2] (‘[betrokkene 2]’). [gedaagde 2] en [betrokkene 2] zijn ook bestuurders van SCT. [gedaagde 2] is tot slot enig aandeelhouder en bestuurder van SafeSky, een dochtervennootschap van [gedaagde 2].
2.2.
In de statuten van SCT is onder meer het volgende bepaald:
“(..)
Artikel 12.
Bestuur.
(..)
6. De Algemene Vergadering stelt de beloning en de verdere arbeidsvoorwaarden van ieder van de bestuurders vast. Deze beloning kan bestaan uit een vast bedrag en/of een variabel bedrag afhankelijk van de winst of anderszins, al naar gelang de Algemene Vergadering zal besluiten.
Artikel 13.
Taak en bevoegdheden Bestuur.
1. Behoudens de beperkingen volgens deze statuten is het Bestuur belast met het besturen van de Vennootschap. Bij de vervulling van hun taak richten de bestuurders zich naar het belang van de Vennootschap en de met haar verbonden onderneming.
(..)”
2.3.
In de notulen van de bestuurdersvergadering van 15 maart 2021 staat onder meer het volgende opgenomen:
“(..)
[betrokkene 2] maakt officieel bezwaar met [gedaagde 2] als bestuurder in verband met gebrek aan kwaliteiten, gebrek aan kennis en [gedaagde 2] zit in een nasleep van een burnout. [betrokkene 2] geeft aan dat hij vindt dat [gedaagde 2] incapabel is als bestuurder. [betrokkene 3] vraagt om reactie aan [gedaagde 2]. [gedaagde 2] geeft aan afgelopen weekend bezig te zijn geweest om aan [betrokkene 2] zijn frustratiepunten te werken. [gedaagde 2] geeft aan dat hij niet zelf hoeft te besturen maar iemand te hebben gevonden om voor hem te besturen die naar eigen zeggen “wel capabel” is. [gedaagde 2] geeft verder aan 50% van de aandelen te hebben en dat eerder genoemde persoon 50% van de bestuurdersrollen zal gaan vervullen.
[betrokkene 2] geeft aan dat alle bestuurders daarvoor akkoord moeten geven en stelt een andere oplossing voor. [betrokkene 2]: [betrokkene 3] krijgt 25% van [gedaagde 2] zijn aandelen en [betrokkene 2] wordt enig bestuurder. [betrokkene 2] vraagt of [gedaagde 2] daarmee akkoord gaat. [gedaagde 2] gaat niet akkoord. (..)”
2.4.
In de e-mail van [betrokkene 2] aan [gedaagde 1] en [betrokkene 1] van 30 maart 2021 schrijft hij onder meer het volgende:
“(..) Indien alle aandeelhouders ermee instemmen, dan kan een aandeelhoudersbesluit genomen worden tot ontslag van [gedaagde 2] Beheer B.V en [betrokkene 1] als bestuurder van Speed Covid Test B.V. en tevens vaststelling van een bruto salaris ad EUR 47.000 per jaar met ingang van 1 maart 2021 voor ondergetekende [betrokkene 2] als bestuurder.
(..)
Graag ontvang ik jullie bevestiging met betrekking tot al het voorgaande waarna tot opstelling en toezending van een aandeelhoudersbesluit zal worden over gegaan. (..)”
2.5.
Op 1 april 2021 antwoordt [gedaagde 1] als volgt op de onder 2.4 opgenomen e-mail:
“(..) Graag wil ik in deze email duidelijk stellen hoe ik onze samenwerking zie nu en in de toekomst.
Zoals we eerder overeengekomen zijn ben ik akkoord met jou rol als bestuurder en de bijkomende vergoeding.
Hierin wil ik graag vastleggen welke bevoegdheden bij de bestuurder zelf liggen en op welke zaken er overeenstemming nodig is van de aandeelhouders. (..)
Wat betreft het evenredige verdelen van de inkomsten over de pilaren van het bedrijf ben ik het volgende overeengekomen.
Met [betrokkene 3] en [betrokkene 4] heb ik de afspraak gemaakt dat zij beide 25% van mijn deel krijgen, wat mij ook fair lijkt aangezien hun inzet.
Sinds wij dit akkoord hebben bereikt is bovenstaand al die tijd mijn visie geweest. (..)
Laten we deze afspraken goed vastleggen in onze B.V. en alle onduidelijkheid hierover wegnemen. (..)”
Op dezelfde datum antwoordt [betrokkene 2] als volgt:
“(..) [gedaagde 2], we hebben hier al over gesproken en jij was akkoord.. nu wederom verstoppertje spelen. Ik word hier moe van”
2.6.
In een WhatsApp-bericht van 1 april 2021 met titel ‘Medihealthgroup’ schrijft [betrokkene 2] het volgende aan [betrokkene 1] en een andere, onbekende, persoon:
“(..)
Heren, matties, ik heb de advocaat opdracht gegeven een nieuwe bv op te richten. Gezien de recente ontwikkelingen wil ik niet meer aan dhr [gedaagde 1] hangen.. in de nieuwe bv zal ik enig bestuurder en enig aandeelhouder zijn. Ik heb al teveel ellende meegemaakt waar jullie alles van weten en wil gewoon dit x een schone bv waar ik de controle over heb. Ik ben van plan de nieuwe te sluiten deals etc allemaal in deze bv onder te brengen. Ik zal alles zelf financieren in de nieuwe bv. Ik wil jullie beiden als vrienden maar ook als zakenpartners koppelen aan deze nieuwe bv waarin ik het idee heb dat ik jullie vanuit hier zal belonen. Het plan is om voorlopig gewoon te blijven draaien met sct en dan de nieuwe bv er paralel aan te draaien. Laten we kijken of we ergens op korte termijn hiervoor kunnen zitten. Gr C.”
2.7.
Op onbekende datum heeft [betrokkene 2] MediHealthgroup B.V. in het leven geroepen, waarvan hij middels Menallca enig aandeelhouder is.
2.8.
Op 8 april 2021 is tussen SCT, [bedrijf] Holding BV (van [betrokkene 2]) en het Ministerie van Justitie en Veiligheid de Raamovereenkomst “Preventief testen zonder klachten” gesloten. In de bij de overeenkomst gevoegde afroepbevestiging ‘Preventief testen zonder klachten’ tussen dezelfde partijen staat onder meer het volgende:
“(..) De afnemer navolgende aantal zelfsneltesten afroept: De 100.000 gedurende de periode tot en met 31.05.2021. (..)”
2.9.
Op 9 april 2021 heeft [betrokkene 2] [betrokkene 1] en [gedaagde 1] het ‘Aandeelhoudersbesluit Speed Covid Test B.V.’, de ‘Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd statutair directeur’ en een nader (naamloos) document met afspraken toegestuurd, welke documenten een formalisering vormen van de voorstellen die [betrokkene 2] in zijn onder 2.4 opgenomen e-mail heeft gedaan. In de begeleidende tekst bij de e-mail schrijft [betrokkene 2]:
“(..) Hierbij een 3-tal documenten welke ik aan jullie wil voorleggen in het verlengde van het eerdere akkoord via de mail op de aandeelhoudersbesluit.
Lees deze aub aandachtig door en ik hoor graag jullie bevindingen. Mochten er verder geen vragen of opmerkingen zijn kunnen wij overgaan tot ondertekening.
Zullen wij hier zeven dagen voor uittrekken?
Zo kan iedereen die daar behoefte aan heeft zich laten adviseren. (..)”
2.10.
In de e-mails van [betrokkene 2] van 12 april 2021 aan (onder andere) [gedaagde 1] schrijft hij:
“[gedaagde 2],
Zoals besproken zullen 1ZZP en Safesky vanaf april 2021, per maand afzonderlijk EUR 10k aan SCT factureren.”
en
“Hi [gedaagde 2],
Volgens mij hebben we iets anders afgesproken. Namelijk dat wij hun aandelen niet met terugwerkende kracht laten vervallen maar dat wij met terugwerkende kracht zelf ook eur 1,- per afgenomen test zouden factureren. (..)”
2.11.
Ten tijde van de oprichting van SCT kampte [gedaagde 1] met de naweeën van een burn-out. Op 13 april 2021 is [gedaagde 1] volledig teruggevallen in deze burn-out en is hij tot de conclusie gekomen dat hij voorlopig niet tot werken in staat was.
2.12.
In zijn e-mail van 19 april 2021 heeft [gedaagde 1] [betrokkene 2] en [betrokkene 1] als volgt bericht:
“(..) Naar aanleiding van ons gesprek van afgelopen vrijdag heb ik in het belang van Speed Covid Test BV besloten om mijn 50% aandeel te verkopen. De juiste partij in mijn ogen om Speedcovidtest BV naar het volgende niveau te tillen is Treasure Beheer BV met haar directeur [betrokkene 6].
Jullie delen deze mening, echter wil ik met deze mail voldoen aan mijn aanbiedingsplicht richting jullie zoals beschreven in de oprichrichtingsakte zoals beschreven in artikel 10. (..)”
2.13.
Op 20 april 2021 zijn [bedrijf], SCT en Healthcare International B.V. ten behoeve van de samenwerking ten aanzien van de onder 2.8 genoemde ‘preventief testen zonder klachten’- regeling de VOF “Open House Regeling Preventief Testen zonder klachten” (hierna: de VOF) aangegaan. Dhr. [betrokkene 5] is als BIG-geregistreerde arts bij de testen betrokken. In de overeenkomst is een winstverdeling van 90% voor Healthcare International B.V. en 10% voor SCT overeengekomen.
2.14.
In de notulen van een op 17 mei 2021 tussen [betrokkene 2], [betrokkene 1] en [betrokkene 6] gehouden bespreking staat onder andere het volgende:
“(..)
Besproken punten;
(..)
c. Beloningsstructuur voor werknemers/zzp’ers staat vastgesteld op uitsluitend € 1,- per PCR(speeksel)test, antigeen(speeksel)test en antistoffentest.
d. Voor de werkgeverstesten en zelftesten is geen beloningsstructuur voor werknemers, zzp’ers. (..)“
2.15.
In de periode tussen de terugval van [gedaagde 1] in zijn burn-out (2.11) en – grofweg – eind juli 2021 is tussen [gedaagde 1] en [betrokkene 2] c.q. Menallca een geschil ontstaan omtrent de overname van de aandelen van [gedaagde 2] in SCT door [betrokkene 2] en Menallca. Hieromtrent is bij deze rechtbank aanhangig de procedure tussen [gedaagde 2] en [betrokkene 2] en Menallca, met kenmerk C/15/322723 / HA ZA 21-633. In die procedure is – kort gezegd – geoordeeld dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt omtrent de overname van de aandelen van [gedaagde 2] in SCT. Dat betekent dat [gedaagde 2] nog steeds medeaandeelhouder is van SCT.
2.16.
Op 1 september 2021 is door [gedaagde 2] als bestuurder van SCT een bedrag van in totaal € 96.998,82 van de bankrekening van SCT overgeboekt naar de bankrekening van Safesky. Naderhand heeft Safesky SCT de facturen 2021-012 met kenmerk ‘fee’ en 2021-0013 met kenmerk ‘telefoonkosten’ toegestuurd. In de factuur 2021-012 staat het volgende opgenomen:
“(..)
Omschrijving Bedrag Totaal
5x Fee april t/m augustus € 10.000,00 € 50.000,00
29063x openstaande fee per test € 1,00 € 29,063,00
Subtotaal€ 79.063,00
21% btw € 16.603,23
Totaal € 95.666,23(..)”
2.17.
[gedaagde 2] heeft op 1 september 2021 nogmaals geprobeerd om een bedrag over te boeken van de bankrekening van SCT naar die van Safesky. Deze overboeking kon niet worden voltooid omdat de daglimiet voor elektronische overboekingen op dat moment was overschreden.
2.18.
In de WhatsApp-conservatie tussen [betrokkene 2] en [gedaagde 1] van 2 september 2021 is het volgende te lezen:
([betrokkene 2]) – [gedaagde 2], ik heb jou zojuist 2 maal getracht te bellen zonder succes. Er is gisteren voor circa eur. 97.000,- afgeschreven van de rekening ten gunste van safesky warehousing bv. Dit is gebeurd zonder overleg en we hebben geen facturen oid ontvangen die hieraan ten grondslag zouden liggen. Ook zijn er geen diensten door safesky warehousing bv uitgevoerd. Tevens is er vandaag door jouw getracht een overboeking naar safesky warehousing bv van eur 100k bij de ing bank te effectueren. Daar door deze acties de bedrijfsvoering en continuïteit in gevaar komen vraag ik jou bij deze om opheldering. Gr, [betrokkene 2]
([gedaagde 1]) [betrokkene 2], zolang dit bestuurders conflict niet is opgelost mag je je vragen via je advocaat stellen. Gr. [betrokkene 6]
([betrokkene 2]) Beste [gedaagde 2],
Je verwijst naar een bestuurdersconflict. Het is mij een volstrekt raadsel waarop je baseert dat er een bestuurdersconflict is. Ik ben daarmee niet bekend. Lees de laatste brief van mr. Gonesh aan jouw advocaat nogmaals. (..)”
2.19.
In een e-mail van de raadsman van [gedaagde 2] c.s. aan de raadsman van SCT van 3 september 2021 schrijft eerstgenoemde onder meer:
“(..)
Cliënte heeft van de week een tweetal facturen verzonden naar Speed Covid Test B.V. waarvan ik u hierbij kopie zend.
Het betreft de managementvergoeding conform afspraak, de overeengekomen fee/vergoeding per test en de vergoeding van de telefoonkosten. Cliënt heeft de betaling van de facturen woensdag uitgevoerd waartoe hij ook bevoegd is. Ik neem aan dat zulks geen probleem vormt. (..)”
2.20.
In de e-mail van de raadsman van SCT aan de raadsman van [gedaagde 2] c.s. van 6 september 2021 schrijft eerstgenoemde, kort gezegd:
“(..)
de facturen met nummers 2021-0012 ten bedrage van EUR 95.666,23 en 2021-0013 ten bedrage van EUR 1.332,59 (..) heeft Speed Covid Test B.V. niet ontvangen. Deze facturen komen in de administratie van Speed Covid Test B.V in het geheel niet voor.
(..)
Mijn cliënten trekken de rechtmatigheid van deze facturen, zoals u ongetwijfeld zult begrijpen, dan ook in ernstige twijfel.
Het staat Speed Covid Test B.V. vrij het bedrag van (..) in totaal EUR 96.998,82 te revindiceren. Het bedrag moet niet alleen aan haar worden geretourneerd nu zij eigenaresse daarvan is, doch ook omdat er onverschuldigd aan SafeSky Warehousing B.V. is betaald, althans is SafeSky Warehousing B.V. door de ontvangst van EUR 96.998,82 ongerechtvaardigd verrijkt.
(..) Uw cliënten ([gedaagde 2], de heer [gedaagde 1] alsmede SafeSky Warehousing B.V.) zijn (hoofdelijk) aansprakelijk voor de schade die cliënten (Speed Covid Test B.V., Menallca Holding B.V. en de heer [betrokkene 2]) hebben geleden en nog zullen lijden.
Kort en goed: uw cliënten dienen het bedrag van EUR 96.998,82
uiterlijk woensdag 8 september 2021 om 15.00 uurte hebben geretourneerd aan Speed Covid Test B.V. middels overboeking op het bekende bankrekeningnummer van waar uw cliënten ([gedaagde 2]) de gelden heeft onttrokken. (..)”
2.21.
Na daartoe op 10 september 2021 namens de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam verkregen verlof, heeft SCT op dezelfde datum ten laste van Safesky conservatoir derdenbeslag gelegd onder de ING Bank N.V.
2.22.
Op 11 september 2021 heeft [gedaagde 2] onder de omschrijving ‘veiligheidsstelling’ een bedrag van € 250.000,00 naar haar rekening overgeboekt vanaf de rekening van SCT.
2.23.
In zijn brief van 13 september 2021 schrijft de raadsman van SCT onder meer het volgende aan de raadsman van [gedaagde 2] c.s.:
“(..)
Uw cliënt (..) heeft zaterdag 11 september jl. omstreeks 0.00 uur zonder overleg en zonder enige rechtsgrond een bedrag ad EUR 250.000,00 vanaf de bankrekening van Speed Covid Test B.V. aan zichzelf overgemaakt. Cliënte maakt daartegen uitdrukkelijk bezwaar. Deze handeling/gedraging is niet alleen onbehoorlijk doch ook onrechtmatig. (..) Uw cliënt vertoont als bestuurder onwenselijke en onverantwoorde gedragingen die zeer schadelijk zijn voor de onderneming. Hij laat, zoals hiervoor genoemd, als bestuurder het vennootschapsbelang ondersneeuwen, met alle voordehand liggende desastreuze gevolgen van dien. De recente onttrekking ad EUR 250.000 vormt een aanslag op de liquiditeitspositie van de onderneming en brengt de continuïteit daarvan in gevaar.
(..) Uw cliënte is aansprakelijk voor de schade die cliënt (Speed Covid Test B.V.) heeft geleden en nog zal lijden. Kort en goed: uw cliënte dient het bedrag van EUR 250.000,00
uiterlijk woensdag 15 september 2021 om 12.00 uurte hebben geretourneerd aan Speed Covid Test B.V. middels overboeking op het bekende bankrekeningnummer van waar uw cliënt het geldbedrag heeft onttrokken. (..)”
2.24.
Na daartoe op 16 september 2021 namens de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam verkregen verlof, heeft SCT op 17 september 2021 ten laste van [gedaagde 2] conservatoir derdenbeslag gelegd onder de ING Bank N.V.
2.25.
In de brief van de raadsman van SCT van 13 oktober 2021 aan de raadsman van [gedaagde 2] c.s. schrijft hij onder meer het volgende:
“(..)
Ik besluit deze brief met een (herhaalde) aansprakelijkheidsstelling namens SCT aan het adres van (i) uw cliënte, [gedaagde 2] Beheer, maar ook (ii) van de heer [gedaagde 1] persoonlijk, zulks wegens alle aan hem toe te rekenen onrechtmatigheden die in deze brief genoemd zijn.
SCT heeft tot op heden gewacht met het aansprakelijk stellen van de heer [gedaagde 1] in privé, juist omdat zij het geschil graag zo zakelijk (en beperkt) mogelijk wenste te houden.
(..)
De heer [gedaagde 1] is onder meer op de voet van de artikel 2:9, 2:11 en 6:162 BW aansprakelijk voor de schade die SCT ontegenzeggelijk lijdt (en nog zal lijden) wegens zijn hierboven genoemde onrechtmatigheden.
Daarbij neemt SCT ook in overweging dat de heer [gedaagde 1] zich bij de onregelmatige toe-eigening van de enorme geldbedragen niet door haar belang (het vennootschapsbelang van SCT), maar uitsluitend door zijn (overigens niet in rechte te respecteren) eigen belang heeft laten lijden. De heer [gedaagde 1] treft als persoon achter de besturende vennootschap ([gedaagde 2] Beheer) een ernstig verwijt. Immers, geen redelijk denkend bestuurder zou onder dezelfde omstandigheden zo gehandeld hebben, en op deze wijze de continuïteit van de onderneming van SCT zo in gevaar brengen en de vennootschap willens en wetens schade berokkenen. (..)”
2.26.
Na daartoe op 13 oktober 2021 namens de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam verkregen verlof, heeft SCT op 17 september 2021 ten laste van [gedaagde 1] conservatoir derdenbeslag gelegd onder de ING Bank N.V., de ABN AMRO BANK N.V., de COOPERATIEVE RABOBANK U.A. en op het aan [gedaagde 1] toebehorende deel van de onroerende zaak aan [adres], kadastraal bekend als [kadaster nummer].
2.27.
In de brief van de raadsman van [gedaagde 2] c.s. aan de raadsman van SCT van 16 februari 2022 schrijft eerstgenoemde onder meer het volgende:
“(..)
Met referte aan mijn brief van 9 februari jl. en uw reactie daarop bij brief van 10 februari bericht ik u het volgende.
(..)
Ik wijs u er voorts op dat ik namens cliënte u een laatste aanmaning heb gezonden ten aanzien van het verstrekken van inzicht in uw handelen. Cliënte constateert dat haar vermoeden dat u beiden verantwoordelijk moet worden gehouden voor het buiten de vennootschap laten van aanzienlijke omvang aan inkomsten. Daarnaast worden tot op dit moment forse sommen geld, onder andere ten titel van ‘terugbetaling lening’ onttrokken aan de vennootschap. Sinds bijvoorbeeld 31 januari jl. circa 900.000 euro van Stichting Open Nederland werd ontvangen, verdween inmiddels zo’n 680.000 euro naar uw vennootschap 1ZZP. (..) U persisteert derhalve in het uithollen van de vennootschap, hetgeen kwalijk en schadelijk is.
(..)
Dit kan dan ook niet langer duren. Cliënte geeft u tot op
donderdag 17 februari 10.00 uurde gelegenheid inhoudelijk op de gestelde vragen te reageren dan wel in te stemmen met een ultieme poging om elkaar op zeer korte termijn (binnen een week!) rond de tafel nader te spreken over een minnelijke oplossing.
Mocht hierop geen voor cliënte conveniërende reactie volgen, dan zal zonder nadere aankondiging worden overgegaan tot het indienen van een verzoekschrift bij de Ondernemingskamer teneinde te bewerkstelligen dat een onderzoek wordt ingesteld naar de gang van zaken binnen de vennootschap, inclusief de daarbij behorende voorlopige voorzieningen. (..)”
2.28.
In de brief van de raadsman van SCT aan de raadsman van [gedaagde 2] c.s. van 18 februari 2022 schrijft hij onder andere:

Inzake toegang portal
Verzoek per direct toegang tot alle portals van SCT en de cloudomgeving SCT (ook de historische) waarin zich administratie bevindt en waarin de aanvragen van testen worden geregistreerd.
Ik snap niet precies wat u met deze vraag bedoeld. De administratie bevindt zich in Silvasoft waar uw client toegang toe heeft. (..)”
2.29.
In de periode na laatstgenoemde brief hebben partijen nog zeer veelvuldig gecommuniceerd omtrent onder meer de wens van [gedaagde 2] om een forensisch accountant aan te stellen die de administratie van SCT zou moeten controleren, hetgeen SCT heeft geweigerd, en over de onttrekking van gelden uit SCT waar partijen elkaar over en weer van betichten. Partijen zijn naar aanleiding van deze communicatie niet nader tot elkaar gekomen.
2.30.
In de brief van de raadsman van SCT van 25 februari 2022 schrijft deze het volgende aan de raadsman van [gedaagde 2] c.s.:
“(..)
Standpunten en acties van SCT t.a.v. de beweerde managementovereenkomst
12. Primair, ontkenning:Het mag dat duidelijk zijn dat het primaire standpunt ten aanzien van de beweerde managementovereenkomst tussen SCT en [gedaagde 2] Beheer B.C. en de verschuldigdheid van een maandelijkse management fee onveranderd is; de overeenkomst bestaat niet en er is geen management fee verschuldigd, en ook nooit geweest.
Subsidiair, ontbinding:Maar indien ooit rechterlijk overwogen zou worden dat dit anders is, en er wel een managementovereenkomst zou zijn tussen SCT en [gedaagde 2], dat geldt dat [gedaagde 2] voortdurend wanprestatie heeft gepleegd door (i) geen enkele managementactiviteit te ontplooien en door (ii) het wegsluizen van het geld van SCT (en geen gehoor te geven aan de sommaties met termijnstelling om dit weer te retourneren). Voor zover dat subsidiaire scenario zich zou voordoen, ontbind ik hierbij de managementovereenkomst namens SCT.
Meer subsidiair, opzegging:In het scenario dat rechterlijk overwogen zou worden dat de subsidiair ingeroepen ontbinding van de beweerde managementovereenkomst geen rechtsgevolg zou hebben, stelt SCT zich meer subsidiair op het standpunt dat het haar onder de gegeven omstandigheden vrijstaat om de overeenkomst met onmiddellijke ingang door opzegging te beëindigen, althans door opzegging te beëindigen tegen 1 april 2022. Die opzegging doe ik namens SCT bij dezen.
Voor zoveel dit ooit nog opportuun zou kunnen zijn meld ik nog dat al hetgeen door SCT gesteld is ten aanzien van een beweerde managementovereenkomst met [gedaagde 2], mutatis mutandis ook geldt ten aanzien van een eventueel gepretendeerde overeenkomst met Safesky Wharehousing B.V.
(..)
Herhaalde sommatie om mee te werken aan betaling van SCT’s schulden
4. Ik herhaal daarom nogmaals namens SCT de sommatie aan uw client, de heer [gedaagde 1] (en zijn betrokken vennootschappen) om alle door hem aan de vennootschap (onder meer volgens hem wegens “tijdelijke veiligstelling”) onttrokken bedragen alsnog onmiddellijk te retourneren aan SCT (door overboeking naar haar bankrekening), zodat SCT behoorlijk aan haar betalingsverplichtingen kan voldoen (w.o. de salarisbetalingen kan verrichten en de overige noodzakelijke betalingen kan doen), zodat haar bedrijfsvoering niet wegens de gewraakte acties van uw client c.s. in een faillissement zal eindigen. (..)”
2.31.
In de zaak met kenmerk C/15/321154 heeft SCT bij wege van voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 223 Rv gevorderd [gedaagde 2] te verbieden beheer- en/of beschikkingshandelingen ten laste van bankrekening van SCT te verrichten en [gedaagde 2] te veroordelen om het overgeboekte bedrag van € 452.873,82 aan SCT terug te betalen. Bij vonnis in incident van 4 mei 2022 heeft deze rechtbank (onder meer) overwogen:
(..)
‘2.4. SCT is opgericht op 14 april 2021, met [gedaagde 2] en [betrokkene 2] als bestuurders. SCT stelt dat [gedaagde 2] onrechtmatig grote bedragen van de bankrekening van SCT naar de bankrekeningen van [gedaagde 2] en haar zustervennoot Safesky Warehousing B.V. heeft weggesluist. [gedaagde 2] betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld. Volgens [gedaagde 2] gaat het om betaling van de overeengekomen managementvergoeding en voor het overige om bedragen die [gedaagde 2] heeft veiliggesteld na vermoedens van verduistering door [betrokkene 2]. [gedaagde 2] geeft daarbij aan dat hij voornemens is het geschil voor te leggen aan de Ondernemerskamer.
2.5.
De rechtbank stelt vast dat er sprake is van een zogeheten lock-up situatie, waarin enerzijds [gedaagde 2] en haar zustervennootschap, anderzijds [betrokkene 2], via hun deelnemingen en hun bestuurderschap gelijke zeggenschap hebben. Beide kampen maken elkaar ook hetzelfde verwijt: het leegtrekken van de vennootschap door naar het eigen kamp zonder (toereikende) rechtsgrond substantiële bedragen over te boeken. Er is op voorhand geen aanleiding om meer geloof toe te kennen aan de stellingen van het ene kamp boven die van het andere, en daarmee ook niet aan de in het incident ingenomen stellingen van SCT, die zich in dat incident klaarblijkelijk als spreekbuis van het kamp van [betrokkene 2] manifesteert.’
De rechtbank heeft vervolgens het gevorderde verbod toegewezen, zij het dat daarbij is bepaald dat dit verbod alleen geldt indien [betrokkene 2] schriftelijk toezegt dat hij zich hiervan op gelijke wijze zal onthouden. De rechtbank heeft de vordering tot terugbetaling van het door [gedaagde 2] overgeboekte bedrag afgewezen.
2.32.
In juni 2022 heeft SCT [gedaagde 2] in kort geding voor deze rechtbank gedagvaard in verband met door SCT aan de Belastingdienst verschuldigde betalingen in verband met omzet,- vennootschaps,- en loonbelasting. In het vonnis van 21 juni 2022 (met kenmerk C/15/328055 / KG ZA 22-237) is daarover, voor zover in deze procedures van belang, het volgende bepaald:
“(..)
3.1.
SCT vordert – na vermeerdering van eis – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1.1
[gedaagde 2] Beheer te gelasten de door SCT verschuldigde (naheffing) omzetbelasting Q1 2022 ad € 234.934,- (ten behoeve van SCT) te betalen aan de Belastingdienst, en wel binnen 24 uur na betekening van het in dezen wijzen vonnis en aan (de advocaat van SCT) ook binnen die termijn het schriftelijke bewijs van die betaling aan de Belastingdienst te verschaffen (door middel van een kopie van het bankafschrift waaruit zulks blijkt), zulks op straffe van een dwangsom van € 50.000,- per dag dat [gedaagde 2] Beheer in gebreke blijft met voldoening hiervan;
1.2
[gedaagde 2] Beheer te gelasten
o de door SCT voor 11 juni 2022 verschuldigde vennootschapsbelasting ad €106.000,- , en
o de door SCT voor eind juni 2022 te verschuldigde loonbelasting ad € 18.136,
o de door SCT verschuldigde voorlopige aanslag vennootschapsbelasting (tijdvak 1 januari 2022-31 december 2022) d.d. 28 mei 2022 ad € 92.271,
vóór 11 juni 2022, respectievelijk eind juni 2022 te betalen ten behoeve van SCT
(..)
4 De beoordeling
4.1.
SCT vordert [gedaagde 2] te veroordelen de door SCT verschuldigde belastingen rechtstreeks aan de Belastingdienst te voldoen. De voorzieningenrechter stelt voorop dat SCT in één van de tussen partijen lopende bodemprocedures ook al een voorlopige voorziening tot terugbetaling van de door [gedaagde 2] ‘veiliggestelde’ bedragen heeft ingesteld, welke voorziening is afgewezen. Hoewel in dit kort geding geen sprake is van een rechtstreekse (terug)betaling aan SCT, beoogt SCT hiermee wel hetzelfde doel te bereiken, namelijk de door [gedaagde 2] ‘veiliggestelde’ gelden (via een omweg) terug te halen. Ook deze vordering is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet toewijsbaar.
4.2.
Zoals de rechtbank bij vonnis in incident van 4 mei 2022 heeft overwogen, is tussen [betrokkene 2] en [gedaagde 2] sprake van een zogeheten lock-up situatie, waarbij zij elkaar hetzelfde verwijt maken, namelijk het leegtrekken van de vennootschap door zonder rechtsgrond substantiële bedragen over te boeken. SCT heeft zich in dit conflict aan de zijde van [betrokkene 2] geschaard. Voorshands is echter niet duidelijk wie het gelijk aan zijn zijde heeft en of één, dan wel beide verwijten terecht zijn. Daartoe is nader onderzoek nodig, waartoe in een kort geding procedure geen plaats is. Dit onderzoek zal in het kader van de lopende bodemprocedures moeten plaatsvinden.
(..)
4.4.
Evenmin is gebleken dat SCT bij de Belastingdienst melding heeft gemaakt van betalingsonmacht wegens financiële problemen. Als het voor een vennootschap absoluut onmogelijk is om belastingaanslagen op tijd te voldoen, bestaat de mogelijkheid om uitstel van betaling te vragen. SCT heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt, noch is bezwaar (en beroep) ingesteld tegen de opgelegde voorlopige beslastingaanslagen, teneinde deze te doen verminderen. Met [gedaagde 2] is de voorzieningenrechter van oordeel dat voorshands niet is gebleken dat het aanvragen van uitstel van betaling, dan wel het aantekenen van bezwaar kansloos is. Nu SCT de mogelijkheden om opschorting van de betalingsverplichtingen te bewerkstelligen onbenut heeft gelaten, hetgeen wel van haar mocht worden verwacht in de gegeven omstandigheden, heeft zij de door haar geschetste nijpende financiële situatie mede zelf laten ontstaan.
4.5.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan [gedaagde 2] onder de hiervoor geschetste omstandigheden – mede in het kader van de tegenover [betrokkene 2] gemaakte verwijten van het omleiden van de winst – voorshands niet gehouden worden de door hem veilig gestelde gelden aan te wenden voor de betaling van de belastingschulden van SCT. Zolang in de bodemprocedure niet is beslist over de over en weer gemaakte verwijten en niet vast staat of de onttrekkingen aan SCT al dan niet gerechtvaardigd waren, is voor toewijzing van een geldvordering geen plaats, zoals ook de rechtbank in het incidentele vonnis van 4 mei 2022 heeft geoordeeld. Dat thans de betaling via een omweg wordt afgedwongen, maakt dit niet anders. De voorzieningenrechter zal de vorderingen daarom afwijzen. (..)”
2.33.
SCT heeft spoedappèl tegen het onder 2.32 genoemde vonnis ingesteld bij Hof Amsterdam. In deze zaak heeft op 14 november 2022 een mondelinge behandeling plaatsgevonden.
2.34.
Tot het moment van de mondelinge behandeling in de onderhavige zaken op 15 november 2022 heeft [gedaagde 2] een bedrag van in totaal € 1.095.589,83 naar zijn bankrekening c.q. de bankrekening van Safesky overgeboekt vanaf de bankrekening van SCT, waarvan een bedrag van € 766.500,01 is overgeboekt onder de beschrijving ‘tijdelijke veiligstelling’. Voor het resterende bedrag heeft [gedaagde 2] c.q. Safesky facturen aan SCT gestuurd.
2.35.
SCT heeft bij monde van haar raadsman vele malen bezwaar aangetekend tegen de respectievelijke overboekingen door [gedaagde 2] en [gedaagde 2] herhaaldelijk gesommeerd de overgeboekte gelden aan SCT terug te betalen. [gedaagde 2] heeft niet aan deze sommaties voldaan.

3.Vorderingen in conventie

in de zaak 320830

3.1.
SCT vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, des de één betalende de ander zal zijn gekweten:
I. Safesky en [gedaagde 2] veroordeelt om aan SCT tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de in het lichaam van de dagvaarding genoemde hoofdsom van
€ 96.998,82, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag, zulks onder meer ingevolge artikel 6:119a BW (subsidiair artikel 6:119 BW) vanaf de ontvangst van de betaling, althans vanaf 9 september 2021, althans vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
alsmede te vermeerderen met buitengerechtelijke incassokosten over de genoemde hoofdsom van € 7710,62, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
Safesky en [gedaagde 2] veroordeelt om aan SCT tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de kosten van het conservatoir beslag, tot op heden begroot op € 339,43.
IV. Safesky en [gedaagde 2] veroordeelt in de kosten van de procedure, onder bepaling dat, indien de gedingkosten niet binnen veertien dagen na de dag waarop het vonnis is gewezen aan SCT zijn voldaan, daarover vanaf de veertiende dag wettelijke rente verschuldigd is;
VI. Safesky en [gedaagde 2] alsmede veroordeelt tot betaling van het nasalaris, te begroten op € 131,-- zonder betekening van het in dezen te wijzen vonnis, en op € 199,-- indien betekening noodzakelijk mocht blijken.
3.2.
[gedaagde 2] en Safesky voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de zaak 321154
3.4.
SCT vordert, na vermeerdering van eis, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
IA. [gedaagde 2] veroordeelt om aan SCT tegen behoorlijk bewijs van kwijting in hoofdsom te betalen het saldobedrag van € 998.591,01, althans een in goede justitie te bepalen bedrag in hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente, welke rente is te berekenen vanaf de respectievelijke data van de overboekingen van de overgeboekte bedragen waaruit dit saldobedrag is samengesteld, derhalve de wettelijke rente over
(i) een bedrag van € 250.000,- te rekenen vanaf 11 september 2021, over
(ii) een bedrag van € 24.200,- te rekenen vanaf 24 december 2021, over
(iii) een bedrag van € 48.400,- te rekenen vanaf 26 december 2021, over
(iv) een bedrag van € 12.100,- te rekenen vanaf 28 december 2021, over
(v) een bedrag van € 21.175,- te rekenen vanaf 21 januari 2022, over
(vi) een bedrag van € 200.000,- te rekenen vanaf 3 februari 2022, over
(vii) een bedrag van € 24.200,- te rekenen vanaf 21 februari 2022, over
(viii) een bedrag van € 49.000,- te rekenen vanaf 25 februari 2022, over
(ix) een bedrag van € 1.000,- te rekenen vanaf 25 februari 2022, over
(x) een bedrag van € 250.000,- te rekenen vanaf 1 maart 2022, over
(xi) een bedrag van € 0,01,- te rekenen vanaf 2 maart 2022, over
(xii) een bedrag van € 12.400,- te rekenen vanaf 21 maart 2022, over
(xiii) een bedrag van € 6.800,- te rekenen vanaf 21 maart 2022, over
(xiv) een bedrag van € 3.000,- te rekenen vanaf 22 maart 2022, over,
(xv) een bedrag van € 2.000,- te rekenen vanaf 23 maart 2022, over
(xvi) een bedrag van € 3.000,- te rekenen vanaf 31 maart 2022, over
(xvii) een bedrag van € 2.500,- te rekenen vanaf 31 maart 2022, over
(xviii) een bedrag van € 6.500,- te rekenen vanaf 11 april 2022, over
(xix) een bedrag van € 4.500,- te rekenen vanaf 14 april 2022, over
(xx) een bedrag van € 12.100,- te rekenen vanaf 17 april 2022, over
(xxi) een bedrag van € 8.000,- te rekenen vanaf 19 april 2022, over
(xxii) een bedrag van € 4.100,- te rekenen vanaf 19 april 2022, over
(xxiii) een bedrag van € 6.916,- te rekenen vanaf 28 juni 2022, over
(xxiv) een bedrag van € 14.000,- te rekenen vanaf 8 juli 2022, over
(xxv) een bedrag van € 8.000,- te rekenen vanaf 28 juli 2022, over
(xxvi) een bedrag van € 2.000,- te rekenen vanaf 28 juli 2022, over
(xxvii) een bedrag van € 3.400,- te rekenen vanaf 29 juli 2022, over
(xxviii) een bedrag van € 2.000,- te rekenen vanaf 2 augustus 2022, over
(xxix) een bedrag van € 4.800,- te rekenen vanaf 3 augustus 2022, over
(xxx) een bedrag van € 1.000,- te rekenen vanaf 8 augustus 2022, over
(xxxi) een bedrag van € 3.000,- te rekenen vanaf 11 augustus 2022, over
(xxxii) een bedrag van € 8.500,- te rekenen vanaf 25 augustus 2022,
tot aan de dag der algehele voldoening, althans vanaf de datum van de definitieve akte vermeerdering eis,
alsmede te vermeerderen met buitengerechtelijke incassokosten over de genoemde hoofdsom te vermeerderen met btw,
althans een zodanig bedrag als deze rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren
en [gedaagde 2] veroordeelt om aan SCT tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de kosten van het conservatoir beslag, tot op heden begroot op € 352,57.
IB. voor recht verklaart dat, voor zover sprake zou zijn van een (management)overeenkomst tussen SCT en [gedaagde 2] (of Safesky Warehousing), die overeenkomst is ontbonden in de brief van (de advocaat van) SCT aan (de advocaat van) SCT d.d. 25 februari 2022,
II. [gedaagde 2] veroordeelt in de kosten van dit geding (zoals de rechtbank dat reeds ambtshalve behoort te doen ex art. 237 lid 1 Rv), onder bepaling dat, indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de dag waarop het vonnis is gewezen aan SCT zijn voldaan, daarover vanaf de veertiende dag wettelijke rente verschuldigd is,
III. [gedaagde 2] veroordeelt tot betaling van het nasalaris, te begroten op € 131 zonder betekening van het in dezen te wijzen vonnis en op € 199 indien betekening noodzakelijk mocht blijken.
3.5.
[gedaagde 2] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de zaak 329670
3.7.
SCT vordert, na vermeerdering van eis, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Ia. voor recht verklaart dat [gedaagde 1] hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die SCT lijdt ten gevolge van de handelwijze van [gedaagde 1], handelend voor zich en/of handelend namens [gedaagde 2], zoals omschreven in het lichaam van de inleidende dagvaarding en de akte tot vermeerdering van de eis d.d. 9 februari 2022, de conclusie van antwoord in reonventie en de akte vermeerdering eis van 12 november 2022,
Ib. voor recht verklaart dat, voor zover sprake zou zijn van een (management)overeenkomst tussen SCT en [gedaagde 2] (of Safesky Warehousing), die overeenkomst is ontbonden in de brief van (de advocaat van) SCT aan (de advocaat van) SCT (de rechtbank begrijpt: [gedaagde 2]) d.d. 25 februari 2022, althans is beeëindigd door opzegging tegen 1 april 2022, althans die overeenkomst te ontbinden bij vonnis,
II. [gedaagde 1] veroordeelt om aan SCT (behoudens voor zover [gedaagde 2] en/of Safesky niet reeds zijn overgegaan tot betaling daarvan) tegen behoorlijk bewijs van kwijting in hoofdsom te betalen het saldobedrag van € 1.095.589,83, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag in hoofdsom,
Te vermeerderen met de wettelijke rente, welke rente is te berekenen vanaf de respectievelijke data van de overboekingen van de overgeboekte bedragen waaruit dit saldobedrag is samengesteld (derhalve de wettelijke rente over
(i) een bedrag van € 95.66,23, te rekenen vanaf 1 september 2021, over
(ii) een bedrag van € 1.332,59, te rekenen vanaf 1 september 2021, over
(iii) een bedrag van € 250.000,- te rekenen vanaf 11 september 2021, over
(iv) een bedrag van € 24.200,- te rekenen vanaf 24 december 2021, over
(v) een bedrag van € 48.400,- te rekenen vanaf 26 december 2021, over
(vi) een bedrag van € 12.100,- te rekenen vanaf 28 december 2021, over
(vii) een bedrag van € 21.175,- te rekenen vanaf 21 januari 2022, over
(viii) een bedrag van € 200.000,- te rekenen vanaf 3 februari 2022, over
(ix) een bedrag van € 24.200,- te rekenen vanaf 21 februari 2022, over
(x) een bedrag van € 49.000,- te rekenen vanaf 25 februari 2022, over
(xi) een bedrag van € 1.000,- te rekenen vanaf 25 februari 2022, over
(xii) een bedrag van € 250.000,- te rekenen vanaf 1 maart 2022, over
(xiii) een bedrag van € 0,01,- te rekenen vanaf 2 maart 2022, over
(xiv) een bedrag van € 12.400,- te rekenen vanaf 21 maart 2022, over
(xv) een bedrag van € 6.800,- te rekenen vanaf 21 maart 2022, over
(xvi) een bedrag van € 3.000,- te rekenen vanaf 22 maart 2022, over,
(xvii) een bedrag van € 2.000,- te rekenen vanaf 23 maart 2022, over
(xviii) een bedrag van € 3.000,- te rekenen vanaf 31 maart 2022, over
(xix) een bedrag van € 2.500,- te rekenen vanaf 31 maart 2022, over
(xx) een bedrag van € 6.500,- te rekenen vanaf 11 april 2022, over
(xxi) een bedrag van € 4.500,- te rekenen vanaf 14 april 2022, over
(xxii) een bedrag van € 12.100,- te rekenen vanaf 17 april 2022, over
(xxiii) een bedrag van € 8.000,- te rekenen vanaf 19 april 2022, over
(xxiv) een bedrag van € 4.100,- te rekenen vanaf 19 april 2022, over
(xxv) een bedrag van € 6.916,- te rekenen vanaf 28 juni 2022, over
(xxvi) een bedrag van € 14.000,- te rekenen vanaf 8 juli 2022, over
(xxvii) een bedrag van € 8.000,- te rekenen vanaf 28 juli 2022, over
(xxviii) een bedrag van € 2.000,- te rekenen vanaf 28 juli 2022, over
(xxix) een bedrag van € 3.400,- te rekenen vanaf 29 juli 2022, over
(xxx) een bedrag van € 2.000,- te rekenen vanaf 2 augustus 2022, over
(xxxi) een bedrag van € 4.800,- te rekenen vanaf 3 augustus 2022, over
(xxxii) een bedrag van € 1.000,- te rekenen vanaf 8 augustus 2022, over
(xxxiii) een bedrag van € 3.000,- te rekenen vanaf 11 augustus 2022, over
(xxxiv) een bedrag van € 8.500,- te rekenen vanaf 25 augustus 2022,
tot aan de dag der algehele voldoening, althans de dag van de akte vermeerdering van eis in reconventie van 12 november 2022,
alsmede te vermeerderen met buitengerechtelijke incassokosten over de genoemde hoofdsom, te vermeerderen met btw, althans een zodanig bedrag als deze rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren,
althans een zodanige veroordeling uit te spreken als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.
3.8.
[gedaagde 1] voert verweer.
3.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.vorderingen in reconventie

in alle zaken
4.1.
[gedaagde 2], [gedaagde 1] en Safesky vorderen in bovengenoemde zaken dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
A. SCT gebiedt al die maatregelen te nemen, waaronder juridische, om de (financiële) uitholling van SCT door [betrokkene 2] ongedaan te maken, hetgeen inhoudt de van SCT verlengde omzet met alle middelen rechtens te verhalen op die partijen waarvan SCT wetenschap draagt dat zij onrechtmatig de aan SCT toekomende omzet hebben ontvangen, althans zich hebben toegeëigend, zulks op straffe van een dwangsom van 10.000 euro voor elke dag dat SCT weigert geëigende maatregelen jegens [betrokkene 2] c.s. en betreffende derden te treffen, met een maximum van 6,9 miljoen euro (omvang van de ten minste omgeleide omzet) of zoveel meer dan wel minder als deze rechtbank in goede justitie zal vaststellen.
B. SCT veroordeelt alle door haar ten laste van [gedaagde 2], Safesky en [gedaagde 1] in privé gelegde (repeterende) conservatoire (derden-)beslagen onder [gedaagde 2] Beheer, [gedaagde 1] privé, onder ING Bank N.V. en ABN AMRO Bank N.V. terstond na het ten deze te wijzen vonnis op te (doen) heffen op straffe van een dwangsom van 2.500 euro per dag per gelegd beslag met een maximum van 250.000 euro, voor zover niet wordt voldaan aan de veroordeling.
C. SCT en [betrokkene 2] verbiedt nog meer (repeterende) conservatoire (derden-)beslagen ten laste van [gedaagde 2], Safesky en/of [gedaagde 1] privé.
D. verklaart voor recht dat het handelen van SCT jegens [gedaagde 2], waaronder het onthouden van betaling van de afgesproken vergoedingen, zowel het vaste bedrag van 10.000 euro per maand als de fee per uitgevoerde test, jegens [gedaagde 2] onrechtmatig is.
E. SCT veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [gedaagde 2] te betalen een voorschot op de door SCT geleden schade ten gevolge van onder meer doch niet uitsluitend de ten onrechte gelegde beslagen, vooralsnog begroot op een bedrag van € 100.000,00 (+ p.m.).
F. verklaart voor recht dat tussen de aandeelhouders, waaronder [gedaagde 2] en [betrokkene 2] en SCT een rechtsgeldig besluit tot stand is gekomen tot het verstrekken van een vergoeding van 10.000 per maand en een fee van 1 euro per test.
G. SCT gebiedt om op de kortst mogelijke termijn, doch uiterlijk binnen 14 dagen na het ten deze te wijzen vonnis, om op grond van der statuten en ex artikel 3:15j BW alle (digitale) boeken en bescheiden open te leggen voor [gedaagde 2], al het e-mailverkeer van bij SCT betrokken personen daaronder begrepen, zulks in de ruimste zin van het woord ten behoeve van een door [gedaagde 2] op kosten van SCT nader uit te voeren onderzoek.
In conventie en reconventie: SCT veroordeelt in de kosten van deze procedure, salaris advocaat daaronder begrepen.
4.2.
SCT voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

inzake 320830

ontvankelijkheid SCT
5.1.
[gedaagde 2] en Safesky stellen dat SCT niet-ontvankelijk verklaard moeten worden in haar vorderingen omdat artikel 13 lid 11 sub n van de statuten van SCT voor procedures als deze, waar het gaat om een geschil tussen bestuurders en aandeelhouders, toestemming van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders (hierna: ‘AvA’) voorschrijven. Daarnaast dient SCT niet-ontvankelijk te worden verklaard vanwege de schending door haar van artikel 21 Rv, doordat de – volgens [gedaagde 2] en Safesky – gemaakte financiële afspraken zoals weergegeven onder 2.10 niet in het geding zijn gebracht.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is in casu sprake van een ‘lock-up situatie’, die meebrengt dat de statutair voorgeschreven toestemming van de AvA niet zal worden verkregen en bovendien volstrekt zinledig zou zijn. Niet-ontvankelijkheid van SCT zou dan ook geen passende reactie op het ontbreken van die toestemming zijn. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat de onder 2.10 weergegeven e-mails niet door SCT in het geding zijn gebracht. Zoals hierna uitgebreid ter sprake zal komen verschillen partijen immers diametraal van opvatting over het belang dat dient toe te komen aan hetgeen in de e-mails staat opgenomen. Het lag in casu meer op de weg van [gedaagde 2] c.s dan van SCT om dit bewijs aan te dragen, nu immers [gedaagde 2] c.s. die mails gebruiken om aanspraken te onderbouwen. De rechtbank zal dan ook overgaan tot de inhoudelijke beoordeling van de voorliggende vorderingen.
de stellingen van partijen
5.3.
SCT legt aan haar vorderingen ten grondslag dat Safesky het onttrokken bedrag in hoofdsom van € 96.998,82 onverschuldigd heeft ontvangen, omdat een grondslag voor de overboeking dan wel een daar tegenoverstaande prestatie van Safesky ontbreekt. Er bestaat volgens SCT geen contractuele relatie op grond waarvan zij, SCT, gehouden zou zijn enig bedrag aan Safesky te voldoen. SCT is op grond van artikel 6:203 BW dan ook gerechtigd dit bedrag van Safesky terug te vorderen. Subsidiair meent SCT dat er sprake is van ongerechtvaardigde verrijking van Safesky als bedoeld in artikel 6:212 BW en dat Safesky onrechtmatig handelt door dit bedrag onder zich te houden, op grond waarvan Safesky ook tot terugbetaling aan SCT is gehouden. SCT stelt voorts dat [gedaagde 2] als bestuurder en enig aandeelhouder van Safesky uit hoofde van onbehoorlijk bestuur en onrechtmatige daad aansprakelijk jegens SCT en uit dien hoofde gehouden tot terugbetaling van de aan SCT onttrokken gelden.
5.4.
Safesky en [gedaagde 2] voeren verweer. De aan SCT gezonden facturen werden door [gedaagde 2] aan Safesky betaald omdat door SCT al maandenlang geen gevolg werd gegeven aan de gemaakte afspraken van de vergoeding van € 10.000,00 per maand en de fee van
€ 1,00 per uitgevoerde test. [gedaagde 2] is als bestuurder van SCT volledig zelfstandig en onbeperkt bevoegd, waardoor zij de gewraakte gelden bevoegd en rechtmatig aan Safesky respectievelijk zichzelf overgemaakt. Bij de eerste declaratie van de ‘managementvergoeding’ en fee per test is het bedrag per abuis overgemaakt aan Safesky. Dit hebben [gedaagde 2] en Safesky echter onderling rechtgetrokken, aldus [gedaagde 2].
onverschuldigde betaling
5.5.
Artikel 6:203 BW bepaalt dat degene die een ander zonder rechtsgrond een goed heeft gegeven, gerechtigd is dit van de ontvanger als onverschuldigd betaald terug te vorderen. Indien de onverschuldigde betaling een geldsom betreft, strekt de vordering tot teruggave van een gelijk bedrag.
5.6.
De rechtbank stelt vast dat er voor de onder 2.16 genoemde overboeking van SCT naar Safesky geen rechtsgrond bestond, vanwege het ontbreken van een (contractuele) relatie tussen SCT en Safesky. In 5.16 en verder zullen de gemaakte afspraken tussen partijen nader worden geduid, maar voor nu staat in ieder geval vast dat de afspraken zijn gemaakt tussen SCT en [gedaagde 2] enerzijds en de vennootschap(pen) van [betrokkene 2] en [betrokkene 1] anderzijds. [gedaagde 2] erkent dit zelf ook, nu hij aangeeft dat de facturen ‘abusievelijk’ vanuit Safesky aan SCT zijn toegezonden. De rechtbank leidt uit de stelling van [gedaagde 2] dat Safesky en [gedaagde 2] de abusievelijke declaratie ‘onderling hebben rechtgetrokken’ af dat het onverschuldigd aan Safesky betaalde bedrag inmiddels onder [gedaagde 2] berust. Met de doorbetaling van het bedrag aan [gedaagde 2] is het onverschuldigde karakter van de betaling echter niet verloren gegaan. Safesky en [gedaagde 2] zullen om die reden hoofdelijk worden veroordeeld tot terugbetaling van de genoemde geldsom.
de buitengerechtelijke incassokosten
5.7.
SCT vordert dat [gedaagde 2] en Safesky worden veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten, door SCT begroot op een bedrag van € 7.710,62. Dat SCT buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt, staat gezien de veelvoud aan correspondentie en sommaties vast. De rechtbank ziet echter wel aanleiding de kosten op grond van artikel 242 Rv ambtshalve te matigen. Gesteld noch gebleken is immers dat de
werkelijkebuitengerechtelijke kosten van SCT hoger zijn dan het toepasselijke tarief van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, welke tarieven geacht worden redelijk te zijn. De buitengerechtelijke incassokosten zullen dan ook worden toegewezen tot een bedrag van (€ 875,00 + 1% over (€ 96.998,82 - € 10.000,00 =) € 1.744,99.
de beslagkosten
5.8.
De vordering tot betaling van de door SCT gemaakte beslagkosten zullen op de voet van artikel 706 Rv en als vermeld onder de beslissing worden toegewezen.
proceskosten
5.9.
[gedaagde 2] en Safesky zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank zal op grond van artikel 242 Rv voor de mondelinge behandeling en de conclusies van antwoord in reconventie in alle drie de zaken slechts eenmaal een punt toekennen, te weten in de zaak met kenmerk 321154, omdat dit de ‘eigenlijke’ zaak jegens medeaandeelhouder [gedaagde 2] betreft. Hiervoor is redengevend dat de conclusies van antwoord in reconventie van de zijde van SCT dermate gelijkluidend zijn dat de rechtbank het niet redelijk acht daarvoor meer dan één keer punten toe te kennen. Voor de mondelinge behandeling is in de zaak met kenmerk 322723 ook reeds een punt toegekend voor de (gelijktijdige) mondelinge behandeling in de zaken. Twee punten voor de gelijktijdige behandeling van de zaken wordt door de rechtbank in alle opzichten redelijk geacht.
5.10.
De kosten aan de zijde van SCT worden begroot op:
- dagvaarding € 98,52
- griffierecht € 3.533,00
- salaris advocaat
1.114,00(1,0 punt × tarief € 1.114,00)
Totaal € 4.745,52
5.11.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
inzake 321154
ontvankelijkheid SCT
5.12.
De niet-ontvankelijkheidsverweren van [gedaagde 2] zijn gelijkluidend als die in de procedure met kenmerk 320830. De rechtbank verwijst naar haar conclusie onder 5.2 - die zij hier als herhaald en ingelast beschouwd - en zal in het hierna volgende overgaan tot de inhoudelijke beoordeling in deze zaak.
de stellingen van partijen
5.13.
SCT legt aan haar vorderingen ten grondslag dat er geen enkele (in rechte te respecteren) grondslag bestaat voor de betalingen die aan [gedaagde 2] zijn overgemaakt. Op grond van artikel 12.6 van de statuten van SCT is alleen de AvA bevoegd tot het vaststellen van een beloning van de bestuurders, hetgeen niet is gebeurd. SCT heeft de bedragen onverschuldigd betaald als bedoeld in artikel 6:203 BW, dan wel is [gedaagde 2] op grond van het bepaalde in artikel 6:212 BW ongerechtvaardigd verrijkt ten koste van SCT. Het onttrekken van gelden met de wetenschap dat daarvoor geen rechtsgrond bestaat en het ook na herhaalde sommaties behouden van die gelden is ook onrechtmatig in de zin van artikel 6:162 BW. De toe-eigening door [gedaagde 2] schaadt de liquiditeitspositie van SCT en kan haar voortbestaan in gevaar brengen. [gedaagde 2] heeft zodoende in strijd gehandeld met de zorgvuldigheidsverplichting die zij jegens SCT in acht diende te nemen. [gedaagde 2] is tot slot aansprakelijk jegens SCT uit hoofde van onbehoorlijk bestuur. [gedaagde 2] treft een ernstig verwijt. Volgens SCT zou geen redelijk denkend bestuurder onder dezelfde omstandigheden hetzelfde gehandeld hebben als [gedaagde 2] heeft gedaan.
5.14.
[gedaagde 2] voert verweer. [gedaagde 2] betwist dat de bij SCT in rekening gebrachte vergoedingen en betalingen aan [gedaagde 2] een rechtsgrond ontberen, op valsheden zouden zijn gebaseerd, onrechtmatig zouden zijn of zouden hebben geleid tot ongerechtvaardigde verrijking van [gedaagde 2]. SCT ontkent ten onrechte dat er afspraken zijn gemaakt met [gedaagde 2] om haar vanaf de start van SCT een maandelijkse vergoeding van € 10.000,00 en een bedrag per uitgevoerde test van € 1,00 toe te kennen. Omdat SCT zich aan geen enkele met [gedaagde 2] gemaakte afspraak hield, [gedaagde 2] een gereed vermoeden had dat forse aan SCT toekomende opbrengsten uit testen door [betrokkene 2] c.s. werden omgeleid en [gedaagde 2] werd buitengesloten in SCT omdat [betrokkene 2] een volstrekte alleenheerschappij in SCT voor ogen had, heeft [gedaagde 2] besloten om de hem toekomende gelden zelf over te maken. Omdat [gedaagde 2] ‘blijvend moest constateren dat de rekening van SCT door [betrokkene 2] werd afgeroomd’ c.q. dat belangrijke bedragen buiten SCT werden gehouden, was [gedaagde 2] bevoegd om in het belang van en ten behoeve van SCT bedragen veilig te stellen. Het handelen van [gedaagde 2] is in deze omstandigheden dan ook niet als onrechtmatig te bestempelen, aldus [gedaagde 2].
5.15.
De rechtbank stelt vast dat [gedaagde 2] niet heeft betwist dat hij het totale door SCT gevorderde bedrag aan zichzelf heeft overgemaakt vanaf de bankrekening van SCT. Van het bedrag van € 998.591,01, is - onbetwist - een bedrag van € 766.500,01 overgeboekt onder de vermelding ‘
tijdelijke veiligstelling’, terwijl [gedaagde 2] voor een bedrag van € 232.091,00 (al dan niet achteraf) facturen heeft verzonden, waarvan de gegrondheid door SCT wordt betwist. In het hierna volgende zal achtereenvolgens worden ingegaan op de verschillende door [gedaagde 2] opgeworpen grondslagen voor de door hem verrichte betalingen en zal worden beslist of de totale vordering van SCT met enigerlei bedrag(en) dient te worden verminderd. De rechtbank stelt daarbij voorop dat aan de verschillende te bespreken vergoedingen geen AvA-besluit als bedoeld in artikel 12 lid 6 van de statuten van SCT ten grondslag ligt. Schriftelijke stukken om te onderbouwen dat van een dergelijk officieel besluit sprake is, ontbreken namelijk.
de vergoeding van € 10.000,00
5.16.
Naar aanleiding van de op de mondelinge behandeling door beide partijen gedane uitlatingen stelt de rechtbank vast dat tussen partijen niet (meer) in geschil is dat zij een maandelijkse vergoeding van € 10.000,00 hebben afgesproken ter dekking van de kosten die de vennootschappen van [gedaagde 1] respectievelijk [betrokkene 2] en [betrokkene 1], [gedaagde 2] en 1ZZP, destijds ieder voor zich droegen ten behoeve van de op te starten onderneming van SCT. Partijen twisten echter over de uitleg van de vergoeding. [gedaagde 2] voert aan dat het een ‘afspraak ter verdeling van resultaat als compensatie’ betreft, op grond waarvan zij tot op heden nog recht hebben op de maandelijkse vergoeding. SCT betwist dat er sprake is van een dergelijke verdelingsafspraak en stelt dat [gedaagde 2] geen werkzaamheden heeft uitgevoerd als bestuurder en er geen rechtsgrond is op basis waarvan zij gerechtigd zou zijn een beloning van SCT te ontvangen.
5.17.
De rechtbank overweegt als volgt. Vaststaat dat [gedaagde 2] geen managementovereenkomst heeft gesloten met SCT. Dat de afspraak zoals opgenomen onder 5.16 in weerwil van het ontbreken van een dergelijke overeenkomst, met een daarin opgenomen voorziening voor de aan de managers van de vennootschap toe te kennen vergoeding, desondanks als ‘managementvergoeding’ moet worden betiteld, is door [gedaagde 2] onvoldoende onderbouwd. Kennelijk ging het in het onderhavige geval om een vorm van beloning die tussen de bestuurders onderhands is vastgesteld buiten het in artikel 12 lid 6 van de statuten genoemde stramien om. De rechtbank acht het, gezien de onbetwiste stelling van [gedaagde 2] dat de ondernemingen van partijen, Safesky en 1ZZP, door de testactiviteiten stil waren kwamen te liggen, aannemelijk dat tussen partijen een afspraak van deze orde is gemaakt. Uit niets blijkt immers dat partijen voor ogen hadden om hun activiteiten in SCT in de beginmaanden volledig ‘om niet’ te verrichten.
5.18.
Naar het oordeel van de rechtbank dient de genoemde vergoeding van € 10.000,00 - voor wat [gedaagde 2] betreft - te worden gekwalificeerd als een ‘schadeloosstelling’ van Safesky voor het salaris dat laatstgenoemde kennelijk aan [gedaagde 2] betaalde. De rechtbank acht het redelijk dat deze vergoeding in ieder geval was verschuldigd voor de periode waarin [gedaagde 2] daadwerkelijk actieve bestuurswerkzaamheden verrichtte voor SCT, de periode van oprichting tot en met medio april 2021.
5.19.
Anders dan [gedaagde 2], meent de rechtbank dat het bij gebreke van een tussen partijen overeengekomen voorziening in geval van ziekte of uitval van één van de bestuurders niet redelijk is dat deze maandelijkse vergoeding tot op heden wordt doorbetaald aan [gedaagde 2]. Niet in geschil is immers dat [gedaagde 2] zijn werkzaamheden voor SCT vanaf 13 april 2021 volledig heeft stilgelegd omdat hij was teruggevallen in de burn-out waar hij al langere tijd mee kampte. De rechtbank acht het echter ook niet redelijk de overeengekomen vergoeding onmiddellijk vanaf het moment dat [gedaagde 1] terugviel in zijn burn-out stop te zetten. Immers, [gedaagde 2] heeft naderhand nog actief geprobeerd te voorzien in een capabele bestuurder die in staat was de bestuurstaken van [gedaagde 2] al dan niet tijdelijk over te nemen. Dat is niet gelukt, omdat de door [gedaagde 2] aangedragen bestuurder zich gedurende het onderhandelingsproces uiteindelijk heeft teruggetrokken en partijen, zoals in 2.15 is opgenomen, uiteindelijk geen overeenstemming hebben bereikt over de overname van de aandelen van [gedaagde 2] in SCT. Naar het oordeel van de rechtbank is het redelijk om wat betreft de verschuldigdheid van de onderhavige vergoeding aan te sluiten bij het moment dat de onderhandelingen van partijen op dat punt volledig zijn komen stil te leggen, te weten 23 juli 2021, op welke datum [gedaagde 2] [betrokkene 2] heeft gemaild met de mededeling af te zien van de verkoop van zijn aandelen. Dat betekent dat [gedaagde 2] aanspraak kan maken op de vergoeding over de periode 21 januari 2021 tot en met 23 juli 2021, een periode van 6 maanden en een bedrag van € 60.000,00.
de ‘fee per test’
5.20.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde 2] voor de periode waarin hij actief was als bestuurder voor SCT recht op de afgesproken fee per test. Dat partijen deze fee zijn overeengekomen blijkt voldoende uit de mail die staat opgenomen onder 2.10 en de notulen van de bestuursvergadering van 17 mei 2021 (2.14). De rechtbank acht het echter wel aannemelijk dat de fee per test, zoals SCT stelt, inderdaad (slechts) het karakter had van een bonus voor personen die zich ervoor inspanden SCT tot een succes te maken. Dit brengt mee dat [gedaagde 2] vanaf het moment dat hij niet meer actief is geweest voor SCT, 13 april 2021, geen recht meer had op de afgesproken fee. Voor de periode van 20 januari 2021 tot 13 april had [gedaagde 2] hier derhalve wel recht op.
5.21.
De rechtbank kan niet vaststellen hoeveel tests er in deze precieze periode zijn afgenomen, maar sluit hiertoe aan bij het aantal genoemde tests in de factuur die Safesky heeft opgenomen in de onder 2.16 opgenomen factuur, namelijk 29063 tests. Dit aantal zal niet onevenredig hoog zijn, gezien het feit dat er vanuit de overheidsaanbesteding ‘preventief testen voor toegang’ voor de periode april/mei 2021 (in ieder geval) 100.000 sneltests zijn afgenomen door het Ministerie van VWS. SCT stelt weliswaar dat de fee niet ziet op testen die zijn uitgevoerd naar aanleiding van overheidsaanbestedingen omdat de ‘marge op die testen te klein is’, maar dit voorbehoud wordt pas genoemd in de notulen van de vergadering uit mei 2021 en niet in de hierboven genoemde e-mail die in april 2021 naar [gedaagde 2] is gestuurd, zodat niet kan worden vastgesteld dat dit voorbehoud reeds gold ten tijde van de initiële afspraken tussen partijen. Bovendien acht de rechtbank het onwaarschijnlijk dat de marge uit de tests inderdaad te klein is. Ter zitting heeft [betrokkene 2] immers het volgende opgemerkt omtrent de in het kader van deze aanbesteding uitgevoerde tests:
“(..)
[betrokkene 2]:
(..) Wij hebben alleen een platform gecreëerd waarin de uitslagen konden worden ingezien. Omzet was € 6,9 miljoen.
Rechter:
90% daarvan is naar Healthcare gegaan?
[betrokkene 2]:
Dat klopt, twee heren en dhr. [betrokkene 5] zaten daar achter.
Rechter:
Met welke winstmarge mag ik rekenen?
[betrokkene 2]:
Ik denk al met al toch wel zo’n 70% winst.(..)”
‘tijdelijk veiliggestelde’ bedragen
5.22.
Onder verwijzing naar het onder 5.5 opgenomen beoordelingskader stelt de rechtbank vast dat het bedrag van € 766.500,01 dat is overgeboekt naar [gedaagde 2] onder de noemer ‘tijdelijke veiligheidsstelling’ een wettelijke grondslag ontbeert en daarmee onverschuldigd is betaald door SCT. Op grond daarvan is [gedaagde 2] gehouden dit bedrag in zijn geheel aan SCT terug te betalen. [gedaagde 2] stelt weliswaar dat hij met deze overboekingen in het belang van SCT heeft gehandeld, om zo te voorkomen dat de rekening van SCT ‘door [betrokkene 2] werd afgeroomd’ en laatstgenoemde belangrijke bedragen buiten SCT hield, maar dat van afroming of omleiding door [betrokkene 2] sprake is, is door SCT gemotiveerd betwist, zodat - voor zover er in dat geval überhaupt wél sprake zou kunnen zijn van enige wettelijke grondslag - ook in zoverre geen aanleiding bestaat om de terugbetalingsverplichting van [gedaagde 2] terzijde te schuiven, temeer omdat [gedaagde 2] geen daarop gerichte (voorwaardelijke) vordering in reconventie heeft ingesteld.
conclusie
5.23.
Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat het bedrag dat [gedaagde 2] aan SCT dient terug te betalen wordt verminderd met de aan [gedaagde 2] toekomende fee per test, begroot op 29063 tests ad € 1,00 + 21% btw = € 35.166,23 plus de aan [gedaagde 2] toekomende fee van in totaal € = 60.000,00 (5.19). Het totaalbedrag van € 95.166,23 zal worden afgetrokken van het door SCT gevorderde bedrag. De vordering zal voor het overige onverkort worden toegewezen, inclusief de wettelijke rente vanaf de dagen waarop de respectievelijke deelbedragen door [gedaagde 2] zijn overgeboekt vanaf de rekening van SCT.
5.24.
[gedaagde 2] heeft aangevoerd dat terugbetaling alleen kan geschieden op de voorwaarde dat SCT c.q. [betrokkene 2] daarvoor toereikende bankgaranties verstrekken, zodat de gelden te allen tijde beschikbaar zijn voor SCT. Bij gebreke van een daarop gerichte vordering in reconventie kan met deze wens in het dictum geen rekening worden gehouden. De rechtbank gaat er vanuit dat de terug te betalen bedragen in het belang van SCT zullen worden aangewend. Wel zal worden bepaald dat [gedaagde 2] (deels) aan zijn terugbetalingsverplichting zal kunnen voldoen door het bedrag aan openstaande belastingschulden (zie 2.32) rechtstreeks over te maken aan de Belastingdienst. De rechtbank komt daartoe omdat [gedaagde 2] als bestuurder door de fiscus aansprakelijk kan worden gehouden voor eventuele onbetaalde belastingschulden, en omdat dit aansluit bij een wens die SCT eerder (zie onder2.32) heeft gepoogd geldend te maken. Het resterende deel zal rechtstreeks door [gedaagde 2] aan SCT moeten worden overgemaakt.
einde (management)overeenkomst?
5.25.
Uit het voorgaande volgt dat er tussen partijen geen managementovereenkomst is overeengekomen en dat hetgeen partijen omtrent de respectievelijke vergoedingen zijn overeengekomen haar werking heeft verloren per 13 april 2021 respectievelijk 23 juli 2021, zodat de vordering van SCT zal worden afgewezen.
de beslagkosten
5.26.
De vordering tot betaling van de door SCT gemaakte beslagkosten zullen op de voet van artikel 706 Rv en als vermeld onder de beslissing worden toegewezen.
de buitengerechtelijke incassokosten
5.27.
SCT vordert [gedaagde 2] wordt veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten over de genoemde hoofdsom, te vermeerderen met btw. Zoals ook onder 5.7 werd overwogen, staat vast dat SCT buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt. De rechtbank knoopt voor de bepaling van de hoogte van de door [gedaagde 2] verschuldigde buitengerechtelijke incassokosten aan bij het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, welke tarieven zoals gezegd geacht worden redelijk te zijn. De buitengerechtelijke incassokosten zullen dan ook worden toegewezen tot een bedrag van
(€ 2.275,00 + 0,5% over (€ 998.591,01- € 200.000,00 =) € 3.174,30.
proceskosten
5.28.
[gedaagde 2] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Met referte aan hetgeen staat opgenomen onder 5.9 worden de kosten aan de zijde van SCT in deze procedure worden begroot op:
- dagvaarding € 103,38
- griffierecht € 3.533,00
- salaris advocaat €
11.249,00 (3,5 punten x € 3.214,00)
Totaal € 14.885,38
5.29.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
inzake 329670
ontvankelijkheid SCT
5.30.
De niet-ontvankelijkheidsverweren van [gedaagde 1] zijn gelijkluidend als die in de procedure met kenmerk 320830 en 321154. De rechtbank verwijst naar haar conclusie onder 5.2 - die zij hier als herhaald en ingelast beschouwd - en zal in het hierna volgende overgaan tot de inhoudelijke beoordeling in deze zaak.
de stellingen van partijen
5.31.
SCT legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde 1] in zijn hoedanigheid van bestuurder van [gedaagde 2] handelingen heeft verricht als bestuurder van SCT die gekwalificeerd dienen te worden als onbehoorlijk bestuur en onrechtmatige daad. [gedaagde 1] is op grond van de artikel 6:162 BW, 2:9 BW juncto 2:11 BW aansprakelijk voor de schade die SCT als gevolg van deze handelwijze heeft geleden. Het is volgens SCT ook noodzakelijk om [gedaagde 1] in privé aansprakelijk te houden, omdat na de ten laste van [gedaagde 2] en Safesky gelegde beslagen (zie 2.21 en 2.24) is gebleken dat beide rechtspersonen de gelden hebben verwijderd c.q. doorgeboekt van de bankrekeningen van de respectievelijke vennootschappen. De gelegde beslagen hebben dan ook geen c.q. slechts zeer beperkt doel getroffen.
5.32.
[gedaagde 1] voert verweer. Hij voert aan dat hij (via [gedaagde 2]) als bestuurder altijd in het belang van SCT heeft gehandeld en dat hem persoonlijk niets te verwijten valt. Zijn handelen is een adequate reactie op het handelen van [betrokkene 2] en [betrokkene 1]. Zij maken de belangen van SCT ondergeschikt aan hun eigen belangen en schaden daarmee ook rechtstreeks de belangen van [gedaagde 1]. Het niet optreden van SCT tegen [betrokkene 2] en [betrokkene 1] die aantoonbaar samenspannen om aanzienlijke bedragen buiten SCT te brengen, is ernstig en verwijtbaar, niet het handelen van [gedaagde 1].
beoordelingskader persoonlijke aansprakelijkheid [gedaagde 1]
5.33.
Ten aanzien van de vraag of een bestuurder van een vennootschap aansprakelijk kan zijn jegens benadeelde schuldeisers, is in de jurisprudentie - kort samengevat - bepaald dat de bestuurder alleen dan persoonlijk aansprakelijk kan zijn, wanneer hem ter zake van de benadeling persoonlijk een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. Het antwoord op de vraag of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt als zojuist bedoeld kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval.
persoonlijk ernstig verwijt?
5.34.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde 1] als bestuurder van [gedaagde 2] in haar verhouding tot SCT een persoonlijk ernstig verwijt treft. [gedaagde 1] heeft immers, zodra zij de kans kreeg, de klok rond gelden onttrokken aan SCT, zonder dat voor het overgrote deel daarvan een deugdelijke rechtsgrond bestond (zie daaromtrent het bepaalde in 5.22). [gedaagde 1] wist of had in ieder geval
behoren te begrijpendat zijn handelen tot gevolg zou hebben dat SCT verplichtingen die zij heeft jegens derden niet zou kunnen nakomen. Niet weersproken is immers dat de openstaande belastingschulden van SCT als gevolg van de onttrekkingen niet betaald kunnen worden. Dat [gedaagde 1] daarvoor onvoldoende oog heeft gehad, blijkt wel uit het feit dat hij, na het kort geding vonnis van 21 juni 2022 (2.32) waarin de openstaande belastingschulden onderwerp van geschil waren, onverminderd is doorgegaan met zijn overboekingen vanaf de bankrekening van SCT. Uit het door SCT overgelegde ‘geactualiseerd overzicht onttrekkingen zijdens [gedaagde 2] Beheer’ blijkt namelijk dat er nadien nog – minstens – tien overboekingen hebben plaatsgevonden.
5.35.
Daar komt bij dat SCT onbetwist heeft gesteld dat [gedaagde 1] op 8 april 2022, zonder enige vorm van overleg en zonder toestemming, de businesscardovereenkomst tussen SCT en ING Bank heeft beëindigd, terwijl aan die creditcard een aantal automatische incasso’s ten behoeve van en ten laste van SCT is verbonden, waarmee [gedaagde 1] het risico op stornatie en de mogelijke gevolgen van dien kennelijk voor lief heeft genomen. Ook heeft [gedaagde 1] onbetwist betalingen aan derden die door SCT waren klaargezet ongedaan gemaakt in het betaalsysteem van de bank en in plaats daarvan aan haarzelf c.q. [gedaagde 2] overgemaakt. De rechtbank is met SCT van oordeel dat geen weldenkend bestuurder een dergelijke actie zou hebben ondernomen. Met de gewraakte handelingen heeft [gedaagde 1] (via [gedaagde 2]) niet in het belang van SCT gehandeld, waartoe zij op grond van – onder andere – artikel 13 lid 1 van de statuten van SCT wel gehouden was.
5.36.
Dat er zich omstandigheden voordoen op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat [gedaagde 1] geen persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt, is gesteld, noch gebleken. Zoals onder 6.3 en 6.4 zal worden overwogen, is de stelling van [gedaagde 1] dat zijn handelen slechts een adequate reactie vormde op ‘de omleidingen’ door [betrokkene 2] en [betrokkene 1] in het bestek van deze procedure in ieder geval onvoldoende onderbouwd, zodat daarmee in de beoordeling in de onderhavige procedure in zoverre geen rekening kan worden gehouden.
conclusie
5.37.
Omdat [gedaagde 1] gezien het voorgaande een persoonlijk ernstig verwijt treft, is hij (ook) persoonlijk aansprakelijk voor de schade die SCT heeft geleden, welke schade valt te begroten op het totaalbedrag dat door zijn vennootschappen, Safesky en [gedaagde 2], zonder rechtsgrond aan SCT is onttrokken, aldus de optelsom van de onder 5.6 en 5.23 toegewezen bedragen. Uiteraard geldt deze veroordeling enkel voor het geval [gedaagde 2] en/of Safesky niet reeds zijn overgegaan tot betaling van de bedoelde bedragen.
de buitengerechtelijke incassokosten
5.38.
Ook in deze zaak vordert SCT dat [gedaagde 1] wordt veroordeeld tot betaling van door haar gemaakte buitengerechtelijke incassokosten. Anders dan in de zaken met kenmerken 329670 en 321154 (zie 5.7 en 5.27), ziet de rechtbank in deze zaak geen aanleiding de kosten nogmaals toe te wijzen. [gedaagde 2] c.q. Safesky zijn ter zake het totaal in alle procedures gevorderde bedrag namelijk al eens veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten. Gesteld, noch gebleken is dat de werkzaamheden in deze zaak zodanig los te zien zijn van de werkzaamheden in de andere zaken dat (herhaalde) toewijzing daarvan tóch gerechtvaardigd zou moeten zijn. Deze vordering wordt daarom afgewezen.
proceskosten
5.39.
[gedaagde 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Met referte aan hetgeen staat opgenomen onder 5.9 worden de kosten aan de zijde van SCT in deze procedure worden begroot op:
- dagvaarding € 100,32
- griffierecht € 5.737,00
- salaris advocaat €
5.998,50 (1,5 punten x tarief € 3.999,00)
Totaal € 11.835,82
5.40.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
Omdat de vorderingen in reconventie in bovengenoemde zaken gelijkluidend zijn, zullen zij in het hierna volgende gezamenlijk worden behandeld.
‘uitholling’ SCT door [betrokkene 2]?
6.2.
In de vordering sub A in reconventie vorderen [gedaagde 2] c.s. – kort gezegd – dat de rechtbank SCT gebiedt alle maatregelen te nemen om “de verdere uitholling van SCT” door [betrokkene 2] te voorkomen. [gedaagde 2] c.s. stellen dat hen is gebleken dat [betrokkene 2] en [betrokkene 1] ernstige schade aan SCT hebben toegebracht door doelbewust en met kwade bedoelingen aan SCT toebehorende omzet om te leiden naar eigen, direct met SCT concurrerende vennootschappen en daarmee verband houdende kosten door SCT te laten dragen. Ook zijn volgens [gedaagde 2] c.s. aanzienlijke privéuitgaven van [betrokkene 2] en [betrokkene 1] ten laste van SCT gebracht en zijn door [betrokkene 2] grote sommen geld uit SCT overgemaakt naar 1ZZP en ten titel van lening weer ‘terug geleend’ aan SCT.
6.3.
De rechtbank stelt vast dat partijen van opvatting verschillen over de door [betrokkene 2] van en naar SCT overgeboekte sommen geld ten titel van – veelal – ‘tijdelijke leningen’. SCT stelt dat zij zich na de eerste overboeking van grote sommen geld door [gedaagde 1] naar Safesky c.q. [gedaagde 2] in september 2021 en een nadere poging daartoe (2.16) genoodzaakt zag de aan SCT toekomende gelden tijdelijk ‘veilig te stellen’ opdat [gedaagde 2] deze niet aan de vennootschap zou onttrekken en de continuïteit van de onderneming gewaarborgd kon blijven en dat de aldus onttrokken bedragen laten weer zijn teruggeboekt. In dat verband heeft SCT een groot aantal banktransacties in het geding gebracht, die vooralsnog voldoende aantonen dat er vanuit 1ZZP meer geld richting SCT is gestroomd dan andersom het geval is. In zoverre is van de door [gedaagde 2] c.s. gestelde ‘uitholling’ geen sprake.
6.4.
De rechtbank acht tegenover de gemotiveerde betwisting door SCT onvoldoende onderbouwd Dat [betrokkene 2] en [betrokkene 1] SCT hebben geschaad door omzet om te leiden richting de door hen opgerichte BV’s en dat deze BV’s met SCT zouden concurreren. De rechtbank acht op grond van de uitlatingen ter zitting weliswaar niet uitgesloten dat op dit punt een valide verwijt zou kunnen worden gemaakt, maar een behoorlijke uitwerking van dat verwijt is in de stukken niet aan te treffen. Daar komt bij dat [betrokkene 2] via zijn advocaat voor en in de procedure een ruime hoeveelheid informatie heeft verstrekt, waar niet of nauwelijks op is gereageerd. Tenslotte is de vordering zo ruim en onduidelijk geformuleerd dat toewijzing ervan ongetwijfeld tot executiegeschillen zou leiden. De vordering sub A wordt dan ook afgewezen.
opheffing van de conservatoire beslagen?
6.5.
[gedaagde 2] c.s. vorderen – kort gezegd – dat de reeds gelegde beslagen ten laste van [gedaagde 2], Safesky en [gedaagde 1] op straffe van een dwangsom door SCT moeten worden opgeheven en dat SCT en [betrokkene 2] wordt verboden om ten laste van hen nieuwe beslagen te doen leggen. Met SCT is de rechtbank van oordeel dat voor opheffing van de gelegde beslagen (zie 2.21, 2.24 en 2.26) geen grond bestaat. Niet valt in te zien op welke grond de gelegde beslagen vexatoir zouden zijn. Gezien het grote bedrag dat Safesky (5.6), [gedaagde 2] (5.23) en/of [gedaagde 1] (5.37) aan SCT moeten terugbetalen, heeft SCT bovendien een groot belang bij handhaving van de ten laste van de genoemde partijen gelegde beslagen, temeer nu niet is betwist dat beslagen slechts zeer beperkt doel hebben getroffen. De vorderingen sub B en C liggen daarom voor afwijzing gereed.
onrechtmatig handelen SCT en schadevergoeding?
6.6.
De gevorderde verklaring voor recht dat ‘het handelen van SCT jegens [gedaagde 2] onrechtmatig is’ wordt ook afgewezen. Deze vordering is volstrekt onvoldoende onderbouwd. Bovendien kan op grond van al het hiervoor overwogene in het bestek van deze procedure (nog) niet worden geconcludeerd dat van onrechtmatig handelen sprake is. Voor een voorschot op de schadevergoeding is op basis van deze grondslag dan ook geen sprake. Dit geldt ook ten aanzien van de gestelde schade ten gevolge van de gelegde beslagen, nu onder 6.5 is overwogen dat van vexatoir gelegde beslagen geen sprake is. De vorderingen sub D en E worden daarom ook afgewezen.
rechtsgeldig besluit omtrent vergoeding(en)?
6.7.
De gevorderde verklaring voor recht dat tussen de aandeelhouders een rechtsgeldig besluit tot het verstrekken van een vergoeding van € 10.000,00 per maand en een fee van
€ 1,00 per test is overeengekomen, wordt afgewezen. Van een rechtsgeldig AvA-besluit is zoals reeds is overwogen immers geen sprake; zoals onder 5.17 is overwogen, is er sprake van een kennelijke afspraak van partijen buiten het in artikel 12 lid 6 van de statuten genoemde stramien om.
exhibitieplicht SCT
6.8.
Voor de beoordeling van de vordering sub G is het bepaalde in artikel 3:15j sub c BW van belang. Dit artikel bepaalt dat openlegging van tot een administratie behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, voor zover zij daarbij een rechtstreeks en voldoende belang hebben, kunnen worden gevorderd door vennoten, ten aanzien van de boekhouding van de vennootschap. Omdat uit het vonnis in de gelijktijdig ten overstaan van deze rechtbank gevoerde procedure tussen [betrokkene 2] en Menallca en [gedaagde 2] volgt dat [gedaagde 2] nog steeds aandeelhouder is van SCT (zie 2.15), is hij als aandeelhouder (‘vennoot’) gerechtigd tot het instellen van de onderhavige vordering.
6.9.
SCT en [betrokkene 2] voeren aan dat de administratie reeds volledig toegankelijk is (zie onder meer de brief onder 2.28), waardoor [gedaagde 2] geen belang heeft bij de vordering. [gedaagde 2] c.s. hebben dit echter voldoende weersproken. [gedaagde 2] c.s. stellen dat ze weliswaar – zoals SCT en [betrokkene 2] aanvoeren – inderdaad toegang hebben tot Silvasoft, het door SCT gebruikte administratiesysteem, maar dat zij daaruit (onder meer) het door SCT uitgevoerde aantal tests niet kunnen afleiden. Het aantal uitgevoerde commerciële testen en alle facturen richting het Ministerie van VWS en MediHealthGroup zou volgens SCT c.q. [betrokkene 2] terug te vinden moeten zijn via de financiële administratie die binnenkomt via Payment Service Provider Mollie, maar [gedaagde 2] c.s. hebben onbetwist gesteld dat zij juist tot Mollie geen toegang hebben. Naar het oordeel van de rechtbank is het rechtstreeks en voldoende belang bij openlegging van de (financiële) administratie hiermee reeds gegeven.
De vordering wordt daarom toegewezen. Om een ordelijke gang van zaken te waarborgen en exececutiegeschillen te voorkomen wordt de veroordeling gepreciseerd als vermeld onder het dictum.
proceskosten in reconventie
6.10.
Omdat partijen over en weer deels in het (on)gelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten in reconventie worden gecompenseerd.

7.De beslissing

De rechtbank
in conventie
in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/15/320830 / HA ZA 21-530
7.1.
veroordeelt Safesky en [gedaagde 2], des dat de één betalende de ander zal zijn gekweten, te betalen een bedrag van € 96.998,82, te vermeerderen met de wettelijke rente ex 6:119 BW over dit bedrag vanaf 9 september 2021, tot aan de dag der algehele voldoening,
7.2.
veroordeelt Safesky en [gedaagde 2], des dat de één betalende de ander zal zijn gekweten, om aan SCT te betalen een bedrag van € 1.744,99 aan buitengerechtelijke incassokosten,
7.3.
veroordeelt Safesky en [gedaagde 2], des dat de één betalende de ander zal zijn gekweten, om aan SCT tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de kosten van het conservatoir beslag, tot op heden begroot op € 339,43,
7.4.
veroordeelt Safesky en [gedaagde 2], des dat de één betalende de ander zal zijn gekweten, in de kosten van de procedure, tot op heden begroot op € 4.745,52, onder bepaling dat, indien de proceskosten niet binnen veertien dagen na dit vonnis aan SCT zijn voldaan, daarover vanaf de vijftiende dag wettelijke rente is verschuldigd,
7.5.
veroordeelt Safesky en [gedaagde 2], des dat de één betalende de ander zal zijn gekweten, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde 2] en Safesky niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
7.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/15/321154 / HA ZA 21-543
7.8.
veroordeelt [gedaagde 2] om aan SCT tegen behoorlijk bewijs van kwijting in
hoofdsom te betalen een bedrag van € 998.591,01,
te vermeerderenmet de wettelijke rente,
welke rente is te berekenen vanaf de respectievelijke data van de overboekingen van de
overgeboekte bedragen waaruit dit saldobedrag is samengesteld, derhalve de wettelijke rente
over
(i) een bedrag van € 250.000,- te rekenen vanaf 11 september 2021, over
(ii) een bedrag van € 24.200,- te rekenen vanaf 24 december 2021, over
(iii) een bedrag van € 48.400,- te rekenen vanaf 26 december 2021, over
(iv) een bedrag van € 12.100,- te rekenen vanaf 28 december 2021, over
(v) een bedrag van € 21.175,- te rekenen vanaf 21 januari 2022, over
(vi) een bedrag van € 200.000,- te rekenen vanaf 3 februari 2022, over
(vii) een bedrag van € 24.200,- te rekenen vanaf 21 februari 2022, over
(viii) een bedrag van € 49.000,- te rekenen vanaf 25 februari 2022, over
(ix) een bedrag van € 1.000,- te rekenen vanaf 25 februari 2022, over
(x) een bedrag van € 250.000,- te rekenen vanaf 1 maart 2022, over
(xi) een bedrag van € 0,01,- te rekenen vanaf 2 maart 2022, over
(xii) een bedrag van € 12.400,- te rekenen vanaf 21 maart 2022, over
(xiii) een bedrag van € 6.800,- te rekenen vanaf 21 maart 2022, over
(xiv) een bedrag van € 3.000,- te rekenen vanaf 22 maart 2022, over,
(xv) een bedrag van € 2.000,- te rekenen vanaf 23 maart 2022, over
(xvi) een bedrag van € 3.000,- te rekenen vanaf 31 maart 2022, over
(xvii) een bedrag van € 2.500,- te rekenen vanaf 31 maart 2022, over
(xviii) een bedrag van € 6.500,- te rekenen vanaf 11 april 2022, over
(xix) een bedrag van € 4.500,- te rekenen vanaf 14 april 2022, over
(xx) een bedrag van € 12.100,- te rekenen vanaf 17 april 2022, over
(xxi) een bedrag van € 8.000,- te rekenen vanaf 19 april 2022, over
(xxii) een bedrag van € 4.100,- te rekenen vanaf 19 april 2022, over
(xxiii) een bedrag van € 6.916,- te rekenen vanaf 28 juni 2022, over
(xxiv) een bedrag van € 14.000,- te rekenen vanaf 8 juli 2022, over
(xxv) een bedrag van € 8.000,- te rekenen vanaf 28 juli 2022, over
(xxvi) een bedrag van € 2.000,- te rekenen vanaf 28 juli 2022, over
(xxvii) een bedrag van € 3.400,- te rekenen vanaf 29 juli 2022, over
(xxviii) een bedrag van € 2.000,- te rekenen vanaf 2 augustus 2022, over
(xxix) een bedrag van € 4.800,- te rekenen vanaf 3 augustus 2022, over
(xxx) een bedrag van € 1.000,- te rekenen vanaf 8 augustus 2022, over
(xxxi) een bedrag van € 3.000,- te rekenen vanaf 11 augustus 2022, over
(xxxii) een bedrag van € 8.500,- te rekenen vanaf 25 augustus 2022,
te verminderenmet een bedrag van € 95.166,23, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 11 september 2021,
met bepalingdat aan deze veroordeling -deels- ook kan worden voldaan door een aan SCT opgelegde belastingschuld te voldoen,
7.9.
veroordeelt [gedaagde 2] om aan SCT te betalen een bedrag van € 3.174,30 aan buitengerechtelijke incassokosten,
7.10.
veroordeelt [gedaagde 2] om aan SCT tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de kosten van het conservatoir beslag, tot op heden begroot op € 352,57,
7.11.
veroordeelt [gedaagde 2] in de kosten van de procedure, tot op heden begroot op
€ 14.885,38, onder bepaling dat, indien de proceskosten niet binnen veertien dagen na dit vonnis aan SCT zijn voldaan, daarover vanaf de vijftiende dag wettelijke rente is verschuldigd,
7.12.
veroordeelt [gedaagde 2] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde 2] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
7.13.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.14.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/15/329670 / HA ZA 22-396
7.15.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan SCT tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen al hetgeen [gedaagde 2] en/of Safesky uit hoofde van dit vonnis op dit moment aan SCT verschuldigd zijn, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van dit vonnis, en verminderd met het bedrag dat ten tijde van de executie van deze veroordeling nog onvoldaan is,
7.16.
veroordeelt [gedaagde 1] in de kosten van de procedure, tot op heden begroot op
€ 11.835,82, onder bepaling dat, indien de proceskosten niet binnen veertien dagen na dit vonnis aan SCT zijn voldaan, daarover vanaf de vijftiende dag wettelijke rente is verschuldigd,
7.17.
veroordeelt [gedaagde 1] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde 1] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
7.18.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.19.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
in de zaken met zaaknummer / rolnummer: C/15/320830 / HA ZA 21-530, C/15/321154 / HA ZA 21-543 en C/15/329670 / HA ZA 22-396
7.20.
gebiedt SCT om op de kortst mogelijke termijn, doch uiterlijk binnen 14 dagen na dit vonnis, om op grond van de statuten en artikel 3:15j BW alle (digitale) boeken en bescheiden open te leggen voor [gedaagde 2], al het e-mailverkeer van bij SCT betrokken personen daaronder begrepen, zulks in de ruimste zin van het woord, ten behoeve van een door [gedaagde 2] op kosten van SCT nader uit te voeren onderzoek, en wel aldus dat [gedaagde 2] een registeraccountant of andere financieel deskundige kan aanwijzen die gedurende drie maanden na aanzegging van de start van het onderzoek onbeperkt toegang krijgt tot de hiervoor genoemde bronnen, van documenten desgewenst kopieën kan maken en van zijn bevindingen rapport aan [gedaagde 2] kan uitbrengen,
7.21.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
7.22.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
7.23.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken op 28 december 2022. [1]

Voetnoten

1.Conc.: 1467