ECLI:NL:RBNHO:2022:11493

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
8592127 \ CV EXPL 20-5280
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van een vlucht en de beoordeling van buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de stichting Achmea Rechtsbijstand (hierna: Achmea) een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft (hierna: de vervoerder) wegens compensatie voor vertraging van een vlucht. De vordering is gebaseerd op de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. De passagier, die een vervoersovereenkomst had met de vervoerder, arriveerde met meer dan drie uur vertraging op zijn eindbestemming, wat aanleiding gaf tot de vordering van Achmea.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vervoerder in beginsel gehouden is tot compensatie, tenzij hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden. De vervoerder voerde aan dat de vertraging was veroorzaakt door door de luchtverkeersleiding opgelegde slotrestricties, die als buitengewone omstandigheden kunnen worden gekwalificeerd. Achmea betwistte deze stelling en stelde dat de vertraging niet het gevolg was van deze omstandigheden.

De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de vertraging was veroorzaakt door buitengewone omstandigheden, en dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had genomen om de vertraging te voorkomen. De vordering van Achmea werd afgewezen, en Achmea werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken door mr. S.N. Schipper op 21 december 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8592127 \ CV EXPL 20-5280
Uitspraakdatum: 21 december 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de stichting
Stichting Achmea Rechtsbijstand
gevestigd te Tilburg
eiseres
hierna te noemen Achmea
gemachtigde mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland) en kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.A. Pluijm & mr. L.E. Schalk (Russell Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
Achmea heeft bij dagvaarding van 31 maart 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Achmea heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
[betrokkene] (hierna: de passagier) heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Frankfurt International Airport (Duitsland) naar Dulles International Airport (Washington, Verenigde Staten) op 23 april 2018.
2.2.
Volgens de overeenkomst zou de passagier op 23 april 2018 om 11:10 uur lokale tijd vanuit Amsterdam-Schiphol Airport met vlucht LH989 vertrekken en om 12:15 uur lokale tijd aankomen op Frankfurt International Airport. Vanuit daar zou hij met vlucht LH418 om 13:15 uur lokale tijd verder vliegen naar Dulles International Airport om daar om 15:55 uur lokale tijd aan te komen.
2.3.
Vlucht LH989 van Amsterdam-Schiphol Airport naar Frankfurt International Airport (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd. De passagier is omgeboekt naar een alternatieve vlucht waarmee hij meer dan vier uur later dan oorspronkelijk gepland is aangekomen op de overeengekomen eindbestemming.
2.4.
De passagier heeft zijn vermeende vordering overgedragen aan Achmea.
2.5.
EUclaim B.V. heeft namens Achmea compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.6.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Achmea vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 april 2018, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 dan wel € 108,90 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
Achmea heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). Achmea stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur dan oorspronkelijk gepland is aangekomen op de eindbestemming Washington, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een vervoerder in het voorkomende geval aan te tonen dat hij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen, de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behalve wanneer hij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van zijn onderneming had gebracht – en dat de buitengewone omstandigheden waarmee hij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht hebben geleid.
4.3.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de langdurige vertraging van de passagiers op de eindbestemming het gevolg is geweest van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden die hij niet had kunnen vermijden.
4.4.
De vervoerder heeft aangevoerd dat de vlucht in kwestie onderdeel uitmaakte van de rotatievlucht Frankfurt-Amsterdam-Frankfurt (vluchten LH988 en LH989). Vlucht LH988 is vertraagd uitgevoerd doordat de luchtverkeersleiding beperkingen aan het toestel had opgelegd. Hierbij verwijst de vervoerder naar de slot history van vlucht LH988. De vertraging als gevolg van de slotrestricties heeft vervolgens invloed gehad op de onderhavige vlucht, aldus de vervoerder. Achmea betwist dat de vertraging is ontstaan wegens de door de luchtverkeersleiding opgelegde restricties en stelt dat de vertraging van de vlucht LH988 is ontstaan wegens codes 93, 5, 86 en 2. Dit kan dan ook geen buitengewone omstandigheid opleveren. De vervoerder heeft deze stelling gemotiveerd weersproken door aan te voeren dat de vertraging die is ontstaan vanwege de vier codes - zoals genoemd in het vluchtrapport - van ondergeschikt belang is, aangezien deze vertraging wordt overlapt met de vertraging die is ontstaan wegens de door de luchtverkeersafleiding afgegeven slotrestricties.
4.5.
Blijkens de slot history van vlucht LH988 heeft de luchtverkeerleiding reeds twee uur voor de schemavertrektijd een nieuw slot aan het toestel opgelegd, welke slot vervolgens meerdere malen is gewijzigd. Vlucht LH988 heeft uiteindelijk gebruik gemaakt van de slot van 07:53 uur UTC en is met een vertrekvertraging van 34 minuten vertrokken. De kantonrechter overweegt dat de vervoerder verplicht is een door de luchtverkeersleiding opgelegde slot op te volgen, hij kan daarop geen invloed uitoefenen. Aangezien reeds twee uur voor vertrek van vlucht LH988 een nieuw slot is opgelegd, is niet van belang of de vertraging ontstaan wegens vertragingscodes 93, 5, 86 en 2 is ontstaan ten gevolge van een buitengewone omstandigheid. Ook indien het toestel tijdig klaar zou hebben gestaan voor vertrek, diende hij het nieuwe slot op te volgen. Het besluit van de luchtverkeersleiding tot het opleggen van een nieuw slot moet dan ook worden gekwalificeerd als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Een slot is immers niet inherent aan de normale bedrijfsuitoefening en ligt buiten de macht van een luchtvaartmaatschappij. De vervoerder heeft tevens gemotiveerd weersproken waarom hij niet om 07:35 uur UTC, zoals Achmea stelt, had kunnen vertrekken. De vervoerder heeft toegelicht dat het hem niet vrij staat om te bepalen wanneer een toestel van de blokken gaat en hoe laat het toestel eindelijk – binnen het slot - opstijgt. Vanaf het moment dat een toestel bij de gate van de blokken gaat en het moment van opstijgen is het toestel in handen van de luchtverkeersleiding. Aldus levert een vertraging wegens code 83 voor de duur van 34 een buitengewone omstandigheid op.
4.6.
De vraag die vervolgens voorligt is of voornoemde buitengewone omstandigheid doorwerkt naar de vlucht in kwestie. Uit het vluchtrapport van de onderhavige vlucht volgt dat de vlucht een vertraging had wegens code 93
(Aircraft rotation, late arrival of aircraft from another flight or previous sector) van 14 minuten. Hieruit blijkt dat deze vertraging is ontstaan als gevolg van de vertraagde uitvoering van de voorafgaande vlucht en dat een deel van die vertraging tijdens de rotatie is ingehaald. Nu reeds is vastgesteld dat 34 minuten van deze vertraging is ontstaan als gevolg van een buitengewone omstandigheid, werkt deze buitengewone omstandigheid voor de duur van 14 minuten door naar de onderhavige vlucht.
4.7.
Naast code 93 wordt in het vluchtrapport code 82 genoemd waardoor de vlucht met een vertrekvertraging van 17 minuten is uitgevoerd. De vervoerder heeft aangevoerd dat de luchtverkeersleiding aan de vlucht (eveneens) een gewijzigde vertrektijd had opgelegd, hetgeen blijkt uit de slot history. Uiteindelijk is aan de vlucht een slot opgelegd van 09:49 uur UTC waar de vlucht ook gebruik van heeft gemaakt. Achmea betwist dat dit een buitengewone omstandigheid oplevert en heeft daartoe aangegeven dat de vlucht eerder had kunnen vertrekken. De vervoerder heeft deze stelling gemotiveerd weersproken en aangevoerd dat de vlucht op het eerst mogelijke moment dat ten gevolge van de restricties mogelijk was, is vertrokken. De vervoerder kon niet zelf bepalen wanneer het toestel van de blokken ging en opsteeg, maar was hierbij afhankelijk van derden. De vlucht kon dus niet, zoals Achmea heeft gesteld, 16 minuten eerder vertrekken. De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder die wordt geconfronteerd met een besluit van de luchtverkeersleiding zich naar dit besluit moet voegen. De vervoerder is immers gehouden om restricties van de luchtverkeersleiding op te volgen en dit is niet inherent aan de normale bedrijfsuitvoering. De vertrekvertraging voor de duur van 17 minuten die is ontstaan door code 82 levert dan ook een buitengewone omstandigheid op.
4.8.
Achmea stelt dat de gewijzigde slottijden niet hebben geleid tot een langdurige vertraging, maar deze stelling kan haar niet baten nu de vertraging op de eindbestemming leidend is. De uiteindelijke vertraging van de passagier op de eindbestemming bedroeg meer dan drie uur. Deze vertraging is het directe gevolg geweest van de vertraagde uitvoering van de vlucht en daarmee ook het gevolg van buitengewone omstandigheden. De passagier heeft immers hierdoor de aansluitende vlucht naar Washington gemist. Gelet op het voorgaande kan de vertraging van de vlucht als langdurig worden aangemerkt.
4.9.
De volgende vraag die voorligt is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging van de passagier te voorkomen dan wel te beperken. Tussen de twee aansluitende vluchten was een overstaptijd van 55 minuten gepland. De minimale overstaptijd te Frankfurt bedraagt 45 minuten. Er was dus sprake van een geringe reservetijd (10 minuten) bovenop de overstaptijd, hetgeen door de kantonrechter als onvoldoende wordt gekwalificeerd. Dit neemt niet weg dat de passagier te Frankfurt een aankomstvertraging van 31 minuten had en dat hij, ook al zou de vervoerde voldoende reservetijd in acht hebben genomen (20 minuten), de aansluitende vlucht niet meer zou hebben kunnen halen. De vervoerder heeft de passagier vervolgens omgeboekt naar de eerst beschikbare vlucht, hetgeen door Achmea wordt betwist. Achmea stelt dat de passagier met vluchten UA947 en KL651 sneller op de eindbestemming zou zijn aangekomen, maar laat na om aan te tonen dat op deze vluchten plaats voor de passagier beschikbaar was zodat de kantonrechter hieraan voorbij gaat. Achmea doet verder een beroep op het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (zaak C-74/19). Uit dit arrest volgt dat, indien de passagier met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomt, dit in beginsel geen redelijke maatregel vormt. In het onderhavige geval is de passagier niet een dag later, maar nog op dezelfde dag als gepland aangekomen op de overeengekomen eindbestemming, met een vertraging van circa 4 uur. De vervoerder kon volstaan met het aanbieden van eigen vluchten. Daarbij komt dat de vervoerder de passagier heeft omgeboekt op een vlucht van United Airlines. In de gegeven omstandigheden kon er niet meer van de vervoerder worden verwacht. De vordering van Achmea tot betaling van compensatie wegens vertraging van de vlucht zal dan ook worden afgewezen.
4.10.
De proceskosten komen voor rekening van Achmea, omdat deze ongelijk krijgt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt Achmea tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 248,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
5.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter