5.2.1De grondslag van de vordering
Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar de vordering verwijst, alsmede de ter zitting door de officieren van justitie gegeven toelichting, legt de rechtbank de vordering uit als een vordering ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op artikel 36e, derde lid, Sr. Dat betekent dat sprake moet zijn van een veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en dat aannemelijk is dat dit misdrijf of andere strafbare feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. De vordering is gebaseerd op een onderzoek waarbij als onderzoeksperiode is gehanteerd 1 december 2015 tot 4 september 2018.
Bij gelijktijdig gewezen vonnis van deze rechtbank van 20 december 2022 is de veroordeelde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig maanden, waarbij - kort gezegd - is bewezenverklaard dat de veroordeelde zich op 6 juni 2018 heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van 11.026 gram heroïne.
De bewezenverklaring heeft betrekking op een delict dat wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie.
Het voorgaande brengt mee dat een wettelijke grondslag aanwezig is voor de vordering van de officieren van justitie jegens de veroordeelde ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op artikel 36e, derde lid, Sr. De vraag is vervolgens of, en zo ja tot welk bedrag, aannemelijk is dat de veroordeelde uit het strafbare feit waarvoor hij is veroordeeld dan wel uit andere strafbare feiten, gepleegd in de periode van 1 december 2015 tot 4 september 2018, wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
5.2.2De ontnemingsrapportage
Op 21 december 2021 heeft de verbalisant [verbalisant] , algemeen opsporingsambtenaar, opperwachtmeester, werkzaam bij het Bureau Financieel Economische Criminaliteit, Brigade Recherche, Landelijk Tactisch Commando Koninklijke Marechaussee, standplaats Badhoevedorp, een rapport opgesteld betreffende het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit rapport zal hierna worden aangehaald als de ontnemingsrapportage.
Bij de ontnemingsrapportage zijn diverse bijlagen gevoegd, ontleend aan het dossier met betrekking tot de onderliggende strafzaak tegen de veroordeelde. De rechtbank heeft bovendien de beschikking gehad over het volledige dossier van de strafzaak.
5.2.3De beoordeling
In de ontnemingsrapportage is het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde berekend aan de hand van een (eenvoudige) kasopstelling. Hierbij wordt enkel gekeken naar contante uitgaven en ontvangsten. Bankopnames worden aangemerkt als een contante ontvangst en bankstortingen als een contante uitgave. Door middel van deze abstracte berekeningsmethode kan worden nagegaan of de veroordeelde meer contante uitgaven heeft gedaan dan via legale bron kunnen worden verantwoord. Is dit het geval, dan is er sprake van onbekende contante ontvangsten en wordt het verschil verondersteld wederrechtelijk verkregen voordeel te zijn.
De berekening volgens de ontnemingsrapportage is als volgt:
(Eenvoudige) kasopstelling
€
€
1
Beginsaldo contant geld
€ 363,18
2
Legale ontvangsten inclusief bankopnamen
+/+
Bankopname
€ 16.151,91
3
Eindsaldo 4 september 2018 -/-
€ 20.805,00
Totaal eindsaldo contant geld
€ -4.289,91
Beschikbaar voor het doen van uitgaven
€ -4.289,91
4
Uitgaven
-/-
Bankstortingen
€ 19.855,00
-/-
Aankoop Audi Q7
€ 12.100,00
-/-
Moneygram
€ 2.507,97
-/-
Western Union
€ 4.382,26
Totaal contante uitgaven
€ 38.845,23
Meer uitgaven dan legaal mogelijk
€ 43.135,14
De bespreking van het verweer
De verdediging stelt dat de veroordeelde een contant geldbedrag van € 20.000,- van zijn zus uit Ghana heeft ontvangen, ten bate van haar bedrijf in auto-onderdelen waarvoor de veroordeelde af en toe auto-onderdelen kocht en naar Ghana verzond. Het geldbedrag van € 20.000,- heeft daarom volgens de verdediging een legale herkomst. Deze stelling is naar het oordeel van de rechtbank niet, althans onvoldoende, met relevante stukken onderbouwd. Immers, voor zover uit de overgelegde stukken volgt dat de zus van de veroordeelde geld heeft gewisseld, is niet aannemelijk geworden dat de veroordeelde het aldus verkregen geldbedrag vervolgens van haar heeft ontvangen. Het verweer wordt daarom verworpen.
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de onderbouwing van de vordering en het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk is dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de baten van het in de strafzaak bewezen verklaarde feit dan wel uit andere strafbare feiten. Dit voordeel dient hem te worden ontnomen.
De rechtbank gaat uit van de eenvoudige kasopstelling zoals in de ontnemingsrapportage is opgenomen, met dien verstande dat de rechtbank op grond van de ontnemingsrapportage en de daarbij horende bijlagen vaststelt dat de veroordeelde over de periode van 13 juni 2016 tot en met 1 februari 2018 een totaal (contant) geldbedrag van € 4.296,26 (te weten € 4.644,26 – € 348,00) heeft verstuurd via Western Union, in plaats van het in de ontnemingsrapportage opgenomen bedrag van € 4.382,26. De rechtbank gaat daarom, op gelijke wijze als de officieren van justitie kennelijk doen bij hun requisitoir, uit van het bedrag van € 4.296,26 bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Nu de veroordeelde geen andere, aannemelijke en onderbouwde verklaring heeft gegeven voor het negatief kasverschil, is de rechtbank van oordeel dat dit slechts kan zijn veroorzaakt door een criminele bron of bronnen van inkomsten. Op basis daarvan stelt de rechtbank vast dat de veroordeelde in de periode van 1 december 2015 tot 4 september 2018 een bedrag van € 43.049,14 meer heeft uitgegeven dan uit legale bron kan worden verantwoord.
6. De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de op te leggen betalingsverplichting
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op een bedrag van
€ 43.049,14.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de maatregel ter ontneming van het wederrechtelijk voordeel aan de veroordeelde moet worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat de veroordeelde nu en in de toekomst over onvoldoende financiële draagkracht zal beschikken om aan een hem op te leggen betalingsverplichting te voldoen.
Ook overigens is niet gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan het door de veroordeelde te betalen bedrag lager zou moeten worden vastgesteld dan op het bedrag van het geschatte voordeel.
De rechtbank zal dan ook een betalingsverplichting van
€ 43.049,14. aan de veroordeelde opleggen.