ECLI:NL:RBNHO:2022:1173

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
C/15/314669 / HA ZA 21-169
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis inzake onbetaalde facturen en toepasselijkheid van het Weens Koopverdrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De eiser, een Turkse vennootschap, had Karintrad Nederland B.V. bij verstek veroordeeld tot betaling van onbetaalde facturen. Karintrad heeft verzet aangetekend tegen dit verstekvonnis en stelt dat zij een beroep op opschorting toekomt vanwege gebreken in de geleverde goederen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat het Weens Koopverdrag van toepassing is, naast aanvullend Nederlands recht. De rechtbank oordeelt dat Karintrad geen beroep op opschorting kan doen, omdat de gefactureerde goederen al geleverd zijn en er geen bewijs is van tijdige klachten over gebreken. De reconventionele vordering van Karintrad wordt afgewezen, omdat niet is aangetoond dat er een duurovereenkomst bestond of dat er schade is geleden door afnemersbeklag. De rechtbank vernietigt het verstekvonnis en veroordeelt Karintrad tot betaling van € 31.400,57, vermeerderd met wettelijke handelsrente en proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/314669 / HA ZA 21-169
Vonnis in verzet van 2 februari 2022
in de zaak van
de vennootschap naar buitenlands recht
[eiser].TIC. LTD.STI,
gevestigd te Kayseri, Turkije,
eiseres in conventie,
gedaagde in reconventie,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. B.J.P. Toonen te Cuijk,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KARINTRAD NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Halfweg,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
eiseres in het verzet,
advocaat mr. M. Kartal te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en Karintrad genoemd worden.
De zaak in het kort
Karintrad is bij verstek veroordeeld tot betaling aan [eiser] van onbetaalde facturen, vermeerderd met rente en kosten. Karintrad komt in verzet tegen het verstekvonnis en stelt een reconventionele vordering in.
De rechtbank acht het verstek ongegrond. Nadat is vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt en dat, naast het Weens Koopverdrag, aanvullend Nederlands recht van toepassing wordt verklaard, concludeert de rechtbank dat Karintrad geen beroep op opschorting toekomt. Zij moet de vordering van [eiser] – rekening houdend met de eisvermindering – voldoen.
De reconventionele vordering wordt afgewezen. Nadat wederom is vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt en, deels naast het Weens Koopverdrag, (aanvullend) Nederlands recht van toepassing wordt verklaard, concludeert de rechtbank dat van een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd geen sprake is en door Karintrad niet is aangetoond dat zij (tijdig) heeft geklaagd bij [eiser] over (onvoldoende aangetoonde) schade. Van een inbreuk op het auteursrecht is in het geheel niet gebleken.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de (oorspronkelijke) dagvaarding van 24 november 2020 met 6 producties van [eiser];
  • het verstekvonnis van deze rechtbank van 30 december 2020;
  • de verzetdagvaarding en de eis in reconventie van 29 januari 2021 met 7 producties, ingebracht door Karintrad bij de sectie Kanton van deze rechtbank;
  • het tussenvonnis van 3 maart 2021 van de kantonrechter waarbij de zaak is verwezen naar de sectie Handel van deze rechtbank;
  • het tussenvonnis van 18 augustus 2021 van deze rechtbank, waarbij een mondelinge behandeling is gelast;
  • de door Karintrad op 28 november 2021 toegezonden aanvullende producties A t/m T, die gelden te zijn gediend op de datum van de mondelinge behandeling (8 december 2021);
  • de door [eiser] op 1 december 2021 toegezonden conclusie van antwoord in reconventie, de conclusie van repliek in conventie, de aanvullende producties A en B en een akte wijziging van eis, die gelden te zijn gediend op de datum van de mondelinge behandeling (8 december 2021);
  • de mondelinge behandeling van 8 december 2021, waarvan door de griffier aantekeningen zijn bijgehouden en waarbij door partijen spreekaantekeningen zijn overgelegd.
1.2. De zaak is in verband met schikkingsonderhandelingen tussen partijen aangehouden tot 22 december 2021. Op 15 december 2021 heeft de advocaat van [eiser] met een b-formulier bericht dat [eiser] vraagt om vonnis te wijzen.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Karintrad is een in Nederland gevestigde internationale groothandel voor zakelijke afnemers in woninginrichting.
2.2.
[eiser] is een in Turkije gevestigde producent en leverancier van onder andere woonmeubilair.
2.3.
Partijen hebben sinds 2016 regelmatig zaken met elkaar gedaan, waarbij [eiser] op bestelling goederen leverde aan Karintrad.
2.4.
Karintrad heeft twee facturen van [eiser], ondanks sommaties, tot op heden onbetaald gelaten. Het betreft een factuur van 19 juli 2019 van € 16.195,50 en een factuur van 13 november 2019 van € 13.946,20.
2.5.
Bij dagvaarding van 24 november 2020 heeft [eiser] Karintrad gedagvaard voor deze rechtbank. Karintrad is in die procedure niet verschenen. Bij verstekvonnis van 30 december 2020 heeft de rechtbank Karintrad veroordeeld tot betaling van € 30.141,70 in hoofdsom, te vermeerderen met 8% rente met ingang van 1 februari 2020, buitengerechtelijke kosten (vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 24 november 2020), proces- en nakosten.
2.6.
Het verstekvonnis is op 1 februari 2021 betekend aan Karintrad. Hiertegen heeft zij verzet ingesteld.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] heeft in de verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis Karintrad veroordeelt tot betaling van € 33.404,57
(€ 30.141,70 hoofdsom, € 1.936,97 wettelijke handelsrente 8% vanaf 1 februari 2020 tot 20 november 2020 en € 1.325,90 buitengerechtelijke incassokosten), vermeerderd met 8% wettelijke handelsrente vanaf 20 november 2020 en de proces-, na- en betekeningskosten, vanwege de onbetaalde facturen van 19 juli 2019 en 13 november 2019.
3.2.
Bij het verstekvonnis zijn de vorderingen van [eiser] toegewezen behoudens de gevorderde wettelijke handelsrente over de buitengerechtelijke incassokosten en is de rente van 8% toegewezen, niet als wettelijke handelsrente maar omdat naar Turks recht een lager rentetarief dan gevorderd van toepassing zou zijn en is Karintrad veroordeeld in de proceskosten.
3.3.
Karintrad vordert in het verzet [eiser] niet ontvankelijk te verklaren, althans afwijzing van de vorderingen. Volgens Karintrad is [eiser] tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen door niet meer aan de overeengekomen leverings-/ garantieverplichtingen te voldoen, zodat Karintrad een beroep op opschorting toekomt.
3.4.
[eiser] heeft haar vordering bij akte van 8 december 2021 gewijzigd, in die zin dat zij vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis Karintrad veroordeelt tot betaling van € 32.400,57, vermeerderd met (primair) de Turkse wettelijke handelsrente of (subsidiair) de Nederlandse wettelijke handelsrente vanaf 20 november 2020 en de proces-, nakosten.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.6.
Karintrad vordert – samengevat – veroordeling van [eiser] tot betaling van
(1) € 50.497,08 voor het door [eiser] niet hanteren van een opzegtermijn bij de beëindiging van de duurovereenkomst voor onbepaalde tijd,
(2) € 15.414,00 aan schadevergoeding door afnemerbeklag en
(3) € 16.320,00 aan licentievergoeding voor de door Karintrad ten behoeve van [eiser] vervaardigde catalogi, vermeerderd met de wettelijke rente en proceskosten.
3.7.
[eiser] voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Het verzet kan geacht worden tijdig en op de juiste wijze te zijn ingesteld, nu het tegendeel niet gesteld of gebleken is, zodat Karintrad in zoverre in haar verzet kan worden ontvangen.
De bevoegde rechter en het toepasselijk recht
4.2.
De vordering in conventie van het in Turkije gevestigde [eiser] ziet op een overeenkomst betreffende door Karintrad bij [eiser] bestelde roerende zaken (woonmeubilair). Vanwege het internationale karakter van deze vordering dient de rechtbank allereerst de vraag te beantwoorden of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en welk recht van toepassing is bij de beoordeling van de vordering van [eiser].
4.3.
Omdat Karintrad gevestigd is in Nederland heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht op grond van artikel 4 van de in deze zaak toepasselijke Verordening (EU) nr. 1215/2012 (Vo Brussel I-bis).
4.4.
Beide partijen zijn gevestigd in een staat die partij was bij het op 11 april 1980 te Wenen gesloten Verdrag der Verenigde Naties inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken (hierna: het Weens Koopverdrag). Het gaat in deze zaak om (een) overeenkomst(en) met betrekking tot roerende zaken. De overeenkomst(en) is/zijn niet van het toepassingsgebied van het Weens Koopverdrag uitgesloten. De rechtbank oordeelt daarom dat in deze kwestie de bepalingen van het Weens Koopverdrag gelden.
4.5.
Voor zover zich bij de beoordeling vragen voordoen die niet uitdrukkelijk in het Weens Koopverdrag zijn geregeld, dienen die vragen op grond van artikel 7 lid 2 van het Weens Koopverdrag beantwoord te worden volgens het krachtens de regels van het internationaal privaatrecht toepasselijke recht. Dit aanvullend toepasselijk recht wordt vastgesteld conform de Verordening EG nr. 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I). Deze verordening kent immers een universeel formeel toepassingsgebied. Op de mondelinge behandeling hebben partijen in deze kwestie de uitdrukkelijke rechtskeuze gemaakt voor Nederlands recht, zodat dit recht op grond van artikel 3 lid 1 Rome I van toepassing is bij de beoordeling van de kwesties die niet in het Weens Koopverdrag worden geregeld.
Komt Karintrad een beroep op opschorting toe?
4.6.
Vast staat dat Karintrad twee facturen van [eiser] niet heeft betaald. Het betreft facturen van 19 juli 2019 (€ 16.195,50) en 13 november 2019 (€ 13.946,20). Karintrad heeft niet betwist dat de gefactureerde zaken aan haar zijn geleverd door [eiser]. In beginsel is Karintrad daarom gehouden tot betaling van de facturen. Karintrad doet echter een beroep op opschorting. Zij stelt niet tot betaling van de betreffende facturen gehouden te zijn, omdat diverse van de door [eiser] geleverde zaken gebreken vertonen en [eiser] haar herstelverplichting (ondanks diverse verzoeken daartoe) niet nakomt.
4.7.
Het Weens Koopverdrag kent beperkte opschortingsregelingen in de artikelen 58 en 71. Het bevat geen algemene mogelijkheid om de eigen verplichting op te schorten in het geval de andere partij tekortschiet in de nakoming van diens verplichting. Uitgangpunt van het Weens Koopverdrag is dat levering en betaling gelijktijdig plaatsvinden. De bevoegdheid tot opschorting wordt in het verdrag steeds toegekend als pressiemiddel in relatie tot de te leveren of geleverde goederen. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval aan Karintrad geen beroep op opschorting toekomt op grond van het Weens Koopverdrag. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.8.
Artikel 58 van het Weens Koopverdrag bevat de mogelijkheid voor de koper om zijn betaling uit te stellen, tot hij gelegenheid heeft gehad de geleverde goederen te controleren. Een dergelijke opschorting is in deze zaak niet aan de orde: de gefactureerde zaken zijn al lang aan Karintrad geleverd (in 2019). Dat Karintrad deze nog niet heeft kunnen controleren is niet gesteld of gebleken.
Artikel 71 van het Weens Koopverdrag biedt de mogelijkheid om de eigen prestatie op te schorten in geval van een dreigende, toekomstige tekortkoming door de wederpartij. Ook daarvan is in deze zaak geen sprake: de tekortkoming van [eiser] waar Karintrad zich op beroept speelt volgens haar al sinds eind 2019 en is dus niet dreigend of toekomstig. Het Weens Koopverdrag biedt dus geen grondslag voor de manier waarop Karintrad wil opschorten.
4.9.
Van belang is nog wel dat in de literatuur en de rechtspraak soms wordt aangenomen dat aan de opschortingsbepalingen uit het Weens Koopverdrag een ruimere uitleg moet worden gegeven dan de letterlijke tekst daarvan toestaat. [1] Ook in die gevallen was echter steeds een situatie aan de orde waarin werd geoordeeld dat de strekking van de betreffende overeenkomst was dat sprake was van een situatie van ‘gelijk oversteken’ ten aanzien van de prestaties van partijen, terwijl één van de partijen zich daar niet aan hield. Ook een dergelijke ruime toepassing van de opschortingsbepalingen uit het Weens Koopverdrag biedt in deze zaak geen grondslag voor de manier waarop Karintrad wil opschorten. Niet gesteld of gebleken is immers dat de volgens Karintrad geconstateerde gebreken aan door [eiser] geleverde zaken zien op de in de door Karintrad onbetaald gelaten facturen van 19 juli 2019 en 13 november 2019 gefactureerde zaken, zodat van een ‘gelijk oversteken’-situatie geen sprake is.
4.10.
De hiervoor genoemde artikelen van het Weens Koopverdrag bevatten een uitputtende regeling voor de bevoegdheid tot opschorting, zodat geen ruimte is voor de toepassing van Nederlands recht in aanvulling op het Weens Koopverdrag. Echter, op de mondelinge behandeling heeft Karintrad zich nog op het standpunt gesteld dat tussen partijen mondeling (in afwijking van het Weens Koopverdrag) is overeengekomen dat Karintrad altijd drie of vier facturen onbetaald liet, ter garantie voor het geval er gebreken waren aan de door [eiser] geleverde zaken. [eiser] betwist dat een dergelijke afspraak is gemaakt. Alhoewel het Weens Koopverdrag in artikel 6 aan partijen de ruimte biedt om van dat verdrag afwijkende afspraken te maken, heeft Karintrad onvoldoende aangetoond dat partijen een dergelijke afspraak hebben gemaakt. Karintrad had bijvoorbeeld een overzicht kunnen overleggen waaruit zou blijken dat het in de handelspraktijk tussen partijen gebruikelijk was dat altijd enkele facturen openstonden. Dat heeft Karintrad nagelaten. Daarbij blijkt de door Karintrad gestelde praktijk ook niet uit de data van de onbetaald gelaten facturen. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan dit standpunt van Karintrad en concludeert dat Karintrad geen beroep op opschorting toekomt.
Conclusie, eiswijzigingen [eiser] en proceskosten in conventie
4.11.
De conclusie is dat het verzet ongegrond is. Gezien de vermindering van eis door [eiser] zal het verstekvonnis echter worden vernietigd en zal opnieuw uitspraak worden gedaan in verzet als hierna toe te lichten.
4.12.
[eiser] heeft haar vordering verminderd tot een totaalbedrag van € 32.400,57. Zij stelt dat zij op het totaalbedrag dat Karintrad krachtens het verstekvonnis verschuldigd is aan hoofdsom, vermeerderd met 8% rente over de periode 1 februari 2020 – 20 november 2020 en buitengerechtelijke kosten, een bedrag van € 2.004,00 in mindering brengt (respectievelijk: € 30.141,70 + € 1.936,97 + € 1.325,90 -/- € 2.004,00). Maar met die berekening wordt uitgekomen op een resterend bedrag van € 31.400,57 en niet op het in het (gewijzigde) petitum genoemde bedrag van € 32.400,57. Voor dit verschil van € 1.000,00 is geen andere verklaring, dan dat het hier om een verschrijving gaat omdat [eiser] uitdrukkelijk bedoeld heeft haar vordering met € 2.004,00 te verminderen, terwijl alle overige bedragen vaststaan. Omdat de eisvermindering is onderbouwd tot een bedrag van
€ 31.400,57, zal de rechtbank van dit bedrag uitgaan.
4.13.
[eiser] heeft haar vordering vermeerderd en primair de (hogere) rente naar Turks recht over de hoofdsom gevorderd en subsidiair de wettelijke handelsrente naar Nederlands recht.
4.14.
Artikel 78 van het Weens Koopverdrag bepaalt dat rente kan worden geheven over achterstallige betalingen. Het verdrag legt de hoogte van de rente en het moment waarop het recht daarop ontstaat niet vast. Gelet op wat in r.o. 4.5 is overwogen zal de (primair) gevorderde Turkse wettelijke handelsrente vanaf 20 november 2020 worden afgewezen en zal het rentepercentage naar Nederlands recht moeten worden bepaald. Daarom zal de (subsidiair) gevorderde Nederlandse handelsrente (8%) vanaf 20 november 2020 worden toegewezen.
4.15.
[eiser] heeft in haar petitum en de toelichting daarbij niet duidelijk gemaakt op welke post zij het bedrag van € 2.004,00 in mindering brengt: zij stelt simpelweg dat zij ter hoogte van dit bedrag het vonnis niet zal executeren. Gelet op het bepaalde in
artikel 6:44 lid 1 BW, gaat de rechtbank ervan uit dat de eisvermindering van € 2.004,00 in de eerste plaats in mindering strekt op de kosten (zodat de door Karintrad verschuldigde buitengerechtelijke kosten volledig zijn voldaan) en de verschenen rente over de hoofdsom. Van de verschenen rente over de hoofdsom over de periode 1 februari 2020 tot 1 november 2020 resteert dan nog een te betalen rentebedrag van € 1.258,87
(€ 1.325,90 + € 1.936,97 - € 2.004,00 = € 1.258,87), zodat een door Karintrad te betalen bedrag resteert van € 31.400,57 (€ 30.141,70 + € 1.258,87). Verder zal de gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 20 november 2020 worden toegewezen.
4.16.
De vergoeding van proceskosten wordt niet beheerst door het Weens Koopverdrag, maar door het toepasselijke nationale recht. Karintrad zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de verstek- en verzetprocedure worden veroordeeld. De kosten aan de kant van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 100,89
- griffierecht € 2.042,00
- salaris advocaat
€ 1.442,00(2 punten × tarief € 721,00)
Totaal € 3.584,89
4.17.
De door [eiser] gevorderde nakosten zullen worden begroot op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
in reconventie
Vorderingen 1 en 2: rechtsmacht en toepasselijk recht
4.18.
Naar Nederlands commuun internationaal privaatrecht is een gedaagde in beginsel bevoegd een eis in reconventie in te stellen, als voldoende samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie bestaat (artikel 7 lid 2 Rv). Voor de bevoegdheid van deze rechtbank is daarom vereist dat in conventie rechtsmacht van de Nederlandse rechter bestaat en tussen beide vorderingen een zekere samenhang bestaat.
4.19.
De rechtbank is van oordeel dat tussen de vordering in conventie en de reconventionele vorderingen die zien op de veroordeling van [eiser] tot betaling van (1) een vergoeding wegens het beëindigen van de tussen partijen gesloten overeenkomst en (2) de schade wegens afnemersbeklag, voldoende samenhang bestaat om rechtsmacht aan te nemen. Aan deze reconventionele vorderingen ligt immers dezelfde overeenkomst ten grondslag als in conventie.
4.20.
Gezien het voorgaande geldt wat betreft deze vorderingen ten aanzien van het toepasselijk recht hetgeen onder r.o 4.4 en 4.5 is overwogen: de bepalingen van het Weens Koopverdrag zijn van toepassing en aanvullend, voor zover zich bij de beoordeling vragen voordoen die niet uitdrukkelijk in het Weens Koopverdrag zijn geregeld, Nederlands recht. Op de mondeling behandeling is gebleken dat partijen het hier ook over eens zijn.
Vordering 1: heeft Karintrad recht op betaling van een vergoeding door [eiser], omdat geen opzegtermijn is gehanteerd bij de beëindiging van de overeenkomst?
4.21.
Karintrad vordert veroordeling van [eiser] tot betaling van € 50.497,08 voor het niet hanteren van een opzegtermijn bij de beëindiging van de duurovereenkomst voor onbepaalde tijd medio 2020. [eiser] betwist dat tussen partijen een dergelijke overeenkomst is gesloten en, voor zover dat al zo zou zijn, dat deze door Karintrad is beëindigd.
4.22.
Een duurovereenkomst is een overeenkomst waarbij partijen zich over en weer hebben verbonden om voortdurend, telkens terugkerend of opeenvolgend prestaties te verrichten. Een langdurige (handels)relatie kan bestaan uit een aaneenschakeling van losse contracten. Het is aan de rechter overgelaten om – aan de hand van de omstandigheden van het geval – te beoordelen of in zo’n geval sprake is van een duurovereenkomst. De rechtbank is met [eiser] van oordeel dat niet is gebleken dat tussen partijen een dergelijke overeenkomst is gesloten. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.23.
Volgens Karintrad bestond het samenwerkingsverband tussen partijen uit het door Karintrad aanleveren van ontwerpen en zo nodig stoffen/materialen, het in samenspraak ontwikkelen van artikelen en samenstellen van catalogi, het plaatsen van orders en bestellingen, het vervaardigen/produceren van artikelen in Turkije, de logistieke afhandeling/het transporteren vanaf de fabriek en het afleveren bij Karintrad of de afnemers in Nederland/Europa. Karintrad stelt dat deze samenwerking gebaseerd is op een tussen partijen gesloten mondelinge overeenkomst, aangegaan voor onbepaalde tijd, zodat (volgens haar) sprake is van een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd. [eiser] betwist dat tussen partijen een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd gold. Volgens haar bestond de samenwerking tussen hen uit niet meer dan het plaatsen van bestellingen door Karintrad en het leveren daarvan door [eiser], hetgeen (volgens haar) kwalificeert als koopovereenkomsten. [eiser] betwist verder dat zij de enige leverancier van Karintrad was.
4.24.
De rechtbank is van oordeel dat Karintrad – gelet op het gemotiveerde verweer van [eiser] – onvoldoende heeft onderbouwd dat tussen partijen een duurovereenkomst (voor onbepaalde tijd) bestond. Het lag op de weg van Karintrad om stukken te overleggen waaruit het door haar gestelde samenwerkingsverband bestond, waaruit tenminste zou blijken dat de samenwerking meer behelsde dan enkel het plaatsen van bestellingen door Karintrad en het leveren daarvan door [eiser]. Dat heeft Karintrad nagelaten. Karintrad heeft verder ook onvoldoende omstandigheden naar voren gebracht waaruit de rechtbank zou kunnen concluderen dat van een duurovereenkomst sprake was. Het enkele feit dat partijen meerdere jaren regelmatig zaken met elkaar hebben gedaan is onvoldoende om een duurovereenkomst (van onbepaalde tijd) aan te nemen. Omdat Karintrad in dit kader onvoldoende concrete stellingen heeft ingenomen, wordt aan het (slechts in algemene bewoordingen gedane) bewijsaanbod voorbijgegaan.
4.25.
De conclusie uit het voorgaande is dat vordering 1 in reconventie zal worden afgewezen.
Vordering 2: heeft Karintrad recht op betaling door [eiser] van een schadevergoeding wegens afnemersbeklag?
4.26.
Karintrad vordert veroordeling van [eiser] tot betaling van een schadevergoeding van € 15.414,00 wegens afnemersbeklag. Karintrad stelt dat afnemers bij haar hebben geklaagd over non-conforme leveringen. Ter onderbouwing daarvan heeft Karintrad aanvankelijk (bij verzetdagvaarding) slechts een door haarzelf opgesteld ‘
Overzicht klachten [eiser]’, een aantal (in de Turkse taal opgestelde) werkbonnen en diverse foto’s van woonmeubilair overgelegd, waaruit volgens haar blijkt dat meerdere van haar afnemers klachten bij Karintrad hebben ingediend over goederen afkomstig van [eiser]. Als aanvullende producties heeft Karintrad de vertaalde werkbonnen overgelegd en daarnaast nog tien foto’s van woonmeubilair, waarop volgens haar gebreken aan door [eiser] geleverde goederen te zien zijn. [eiser] betwist – kort gezegd – dat Karintrad schade heeft geleden door wanprestatie van [eiser], althans dat zij daarvoor (tijdig) aansprakelijk is gesteld.
4.27.
De rechtbank oordeelt dat Karintrad deze vordering – gelet op het gemotiveerde verweer van [eiser] – onvoldoende heeft onderbouwd. Dat wordt als volgt toegelicht. Uit artikel 39 lid 1 van het Weens Koopverdrag volgt dat de koper het recht verliest zich erop te beroepen dat zaken niet aan de overeenkomst beantwoorden, indien hij niet binnen een redelijke termijn nadat hij dit heeft ontdekt of had behoren te ontdekken de verkoper hiervan in kennis stelt, onder opgave van de aard van de tekortkoming. Uit de door Karintrad overgelegde stukken blijkt niet dat, wanneer en over welke specifieke zaken zij heeft geklaagd bij [eiser]. Alhoewel [eiser] bij conclusie van antwoord in reconventie heeft erkend dat Karintrad over enkele producten heeft geklaagd (en zij haar vordering in conventie daartoe heeft verminderd), heeft Karintrad immers slechts stukken overgelegd ter onderbouwing van haar stelling dat afnemers klachten bij haar hebben ingediend, maar dat Karintrad dit (tijdig) bij [eiser] heeft gemeld en dat zij haar met betrekking tot de zaken waartoe nu schadevergoeding wordt gevorderd tot nakoming heeft gemaand, is niet gebleken.
4.28.
Daarbij komt dat Karintrad onvoldoende heeft onderbouwd dat zij schade heeft geleden. Het door haar gestelde schadebedrag is evenmin onderbouwd. Het lag op de weg van Karintrad dit te onderbouwen, bijvoorbeeld door overlegging van de door haar aan [eiser] betaalde facturen die horen bij de zaken waarover haar afnemers hebben geklaagd. Dat heeft zij geheel nagelaten. Dit leidt ertoe dat Karintrad niet voldoende heeft gesteld dat zij een vordering heeft op [eiser] wegens afnemersbeklag. Aan bewijslevering wordt daarom niet toegekomen. Ook deze reconventionele vordering zal dus worden afgewezen.
Vordering 3: rechtsmacht en toepasselijk recht
4.29.
Aan de reconventionele vordering die ziet op de veroordeling van [eiser] tot betaling van een licentievergoeding legt Karintrad een inbreuk op het auteursrecht ten grondslag. Dat betekent dat de rechtbank haar rechtsmacht in deze niet mag aannemen wegens voldoende samenhang met de vordering in conventie, maar moet eerst de vraag worden beantwoord of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en welk recht van toepassing is bij de beoordeling van deze reconventionele vordering.
4.30.
Omdat [eiser], als gedaagde in reconventie, niet gevestigd is op het grondgebied van een Brussel I-bis-lidstaat moet de rechtsmacht worden bepaald aan de hand van het Nederlands commuun internationaal bevoegdheidsrecht, zoals neergelegd in de artikelen 1 tot en met 14 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank stelt vast dat artikel 6 sub e Rv in dit geval rechtsmacht schept voor de Nederlandse rechter. Daartoe overweegt zij als volgt.
4.31.
Karintrad legt aan deze vordering een inbreuk op het auteursrecht ten grondslag, hetgeen kwalificeert als een onrechtmatige daad. Uit artikel 6 sub e Rv volgt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft in zaken betreffende verbintenissen uit onrechtmatige daad, indien het schadebrengende feit zich in Nederland heeft voorgedaan of zich kan voordoen. Karintrad stelt dat het schadebrengende feit (het gebruiken van de door Karintrad vervaardigde catalogus) zich wereldwijd, en dus ook in Nederland, voordoet, door deze ook op de website te gebruiken. Voor het aannemen van rechtsmacht is, anders dan [eiser] (die betwist dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft) kennelijk meent, niet van belang of hetgeen Karintrad aan deze vordering ten grondslag legt feitelijk juist is en die vordering kan dragen. Dit zal door de bevoegde (in dit geval: Nederlandse) rechter moeten worden beoordeeld.
4.32.
Het toepasselijk recht moet worden vastgesteld aan de hand van de bepalingen van de Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II). Uit artikel 4 lid 1 Rome II volgt dat het recht dat van toepassing is op een onrechtmatige daad het recht van het land is waar de schade zich voordoet, ongeacht in welk land de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan en ongeacht in welke landen de indirecte gevolgen van die gebeurtenis zich voordoen. In dit geval is dat, blijkens de door Karintrad ingenomen stellingen, dus Nederlands recht. Dat de gestelde onrechtmatige daad een kennelijk nauwere band heeft met een ander land dan Nederland, zodat het recht van dat land van toepassing zou zijn (artikel 4 lid 3 Rome II) is niet gesteld of gebleken.
4.33.
De conclusie uit het voorgaande is dat deze rechtbank ook voor de beoordeling van vordering 3 in reconventie rechtsmacht heeft en dat Nederlands recht van toepassing is.
Vordering 3: heeft Karintrad recht op een licentievergoeding?
4.34.
Karintrad vordert veroordeling van [eiser] tot betaling van een licentievergoeding van € 15.414,00. Daaraan legt zij ten grondslag dat [eiser] de door Karintrad vervaardigde catalogus (een werk in de zin van de Auteurswet) zonder instemming in gebruik heeft (gehad), zonder daarvoor een vergoeding aan Karintrad te hebben betaald, en daarmee inbreuk maakt op het auteursrecht van Karintrad. [eiser] betwist dat zij een door Karintrad vervaardigde catalogus in gebruik heeft (gehad).
4.35.
Ondanks de betwisting door [eiser] heeft Karintrad in het geheel geen onderbouwing van haar stelling dat sprake is van een inbreuk op haar auteursrecht in het geding gebracht. Van Karintrad mocht tenminste worden verwacht dat zij met stukken zou aantonen dat [eiser] op haar website (foto’s uit) een door Karintrad opgestelde catalogus (heeft) gebruikt, bijvoorbeeld door het overleggen van screenshots van die website. Dat heeft Karintrad nagelaten, zodat deze vordering voor afwijzing gereed ligt. Omdat Karintrad onvoldoende concrete stellingen heeft ingenomen, wordt aan het (slechts in algemene bewoordingen gedane) bewijsaanbod van Karintrad voorbijgegaan.
De proceskosten in reconventie
4.36.
Karintrad zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Hierbij zal het voor algemene bodemzaken gebruikelijke liquidatietarief worden gehanteerd, omdat het een zeer eenvoudig intellectueel eigendom geschil betreft. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op € 2.228,00 (2 punten × factor 1,0 × tarief € 1.114,00) aan salaris advocaat.
4.37.
De door [eiser] gevorderde nakosten zullen worden begroot op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
vernietigt het door deze rechtbank op 30 december 2020 onder zaaknummer / rolnummer C/15/310500 / HA ZA 20-745 gewezen verstekvonnis,
en opnieuw beslissend
5.2.
veroordeelt Karintrad om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 31.400,57, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over € 30.141,70 met ingang van 20 november 2020 tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt Karintrad in de proceskosten in de verstek- en verzetprocedure, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 3.584,89;
in reconventie
5.4.
wijst de vordering af;
5.5.
veroordeelt Karintrad in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 2.228,00;
in conventie en reconventie
5.6.
veroordeelt Karintrad in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 255,00 aan salaris advocaat;
5.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen onder 5.2, 5.3, 5.5 en 5.6 uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.K. Korteweg en in het openbaar uitgesproken op
2 februari 2022. [2]

Voetnoten

1.Zie bijv. Rechtbank Arnhem 29 juli 2009, ECLI:NL:RBARN:2009:BJ4645, en Oostenrijkse Oberster Gerichtshof 8 november 2005, www.cisg-online.ch, nummer 1156.
2.Conc.: 1419