ECLI:NL:RBNHO:2022:11785

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
28 december 2022
Zaaknummer
C/15/323254/JU RK 21/2299 + C/15/333084/ JU RK 22-1606 + C/15/333483/ JR RK 22- 1667 (spoed)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige en opdracht tot deskundigenonderzoek

Op 9 november 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds mei 2021 onder toezicht is gesteld en in verschillende opvangsituaties heeft verbleven, waaronder een crisispleeggezin en een pleeggezin. De gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna: GI), heeft op 4 november 2022 een spoedverzoek ingediend voor de overplaatsing van [de minderjarige] naar een gezinshuis, omdat de pleegouders aangaven dat de zorg voor [de minderjarige] hen te zwaar viel. De rechtbank heeft de ouders, [de moeder] en [de vader], als belanghebbenden aangemerkt en hun advocaat, mr. J.J.C. Engels, heeft hen bijgestaan tijdens de zitting. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende onderbouwing is geleverd door de GI voor het perspectief van [de minderjarige] en dat de ouders niet de kans hebben gekregen om een onderzoek naar terugkeer van [de minderjarige] mogelijk te maken. De rechtbank heeft daarom besloten om een deskundigenonderzoek te laten uitvoeren door een onafhankelijke organisatie, om de situatie van [de minderjarige] en de ouders beter in kaart te brengen. De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 19 februari 2023, met de nadruk op het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige].

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Familie en Jeugd
Zittingsplaats: Alkmaar
IMS
Zaakgegevens : C/15/323254/JU RK 21/2299 + C/15/333084/ JU RK 22-1606 + C/15/333483/ JR RK 22- 1667 (spoed)
datum uitspraak: 9 november 2022
beschikking verlenging uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, hierna te noemen de GI,
gevestigd te Amsterdam,
betreffende
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna ook te noemen de minderjarige of [de minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder], hierna te noemen de moeder,
en
[de vader], hierna te noemen de vader,
beiden wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. J.J.C. Engels te Heerhugowaard.

1.Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- op 10 december 2021 is ingekomen het verzoek van de GI, dat ter zitting van 7 januari
2022 door de kinderrechter is behandeld en waarbij de ondertoezichtstelling is verlengd tot
19 februari 2023 en het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot
uithuisplaatsing van [de minderjarige] is aangehouden tot de zitting van de meervoudige kamer op
8 februari 2022;
- bij beschikking van 18 februari 2022 heeft de meervoudige kamer (bij de rechtbank bekend
onder het nummer C/15/323254/JU RK 21/2299) een machtiging tot uithuisplaatsing in een
voorziening voor pleegzorg verleend tot 19 november 2022 en de beslissing op het overig
verzochte aangehouden, in afwachting van nadere informatie van de GI;
- op 21 oktober 2022 is bij de griffie ingekomen de informatie van de GI, waaruit onder meer blijkt dat het verzoek tot uithuisplaatsing voor de overige drie maanden wordt gehandhaafd
(bij de rechtbank ingeboekt als een nieuw verzoek onder het nummer C/15/333084 / JU RK 22-1606);
- op 4 november 2022 is bij de griffie ingekomen het verzoek om de minderjarige met spoed
te plaatsen in een accommodatie jeugdhulpaanbieder (gezinshuis) tot het einde van de
ondertoezichtstelling (bij de rechtbank bekend onder het nummer C/15/333483/JU RK 22-
1667);
- de kinderrechter heeft bij beschikking van 4 november 2022 een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van vier weken en de beslissing op het overig verzochte aangehouden, waarbij is bepaald dat de belanghebbenden in de gelegenheid
worden gesteld te worden gehoord ter zitting van de meervoudige kamer op 8 november
2022;
- ter zitting van 8 november 2022 is de tolk niet verschenen, waarna de zitting is verplaatst
naar onderhavige zitting van 9 november 2022.
Op 9 november 2022 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] , namens de GI,
- de moeder en de vader, bijgestaan door mr. J.J.C. Engels, en vergezeld door
[tolk] , tolk in de taal Koerdisch-Sorani.

2.2. De feiten

Het ouderlijk gezag over de minderjarige wordt uitgeoefend door de beide ouders.
Bij beschikking van 19 februari 2021 is de minderjarige onder toezicht gesteld en deze is daarna bij beschikking van 7 januari 2022 verlengd tot 19 februari 2023.
Op 14 mei 2021 heeft de kinderrechter de minderjarige met een (spoed)machtiging uit huis geplaatst in een crisispleeggezin, waarna vanaf 11 juni 2021 de minderjarige en de moeder in een moeder-kind-huis in [plaats] hebben verbleven.
Bij beschikking van 18 februari 2022 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 19 november 2022, met aanhouding voor het overige. Op basis daarvan heeft de minderjarige vanaf 2 april 2022 tot 7 november 2022 in een pleeggezin verbleven.
Het Gerechtshof Amsterdam heeft bij beschikking van 13 september 2022 de beschikking van deze rechtbank van 18 februari 2022 bekrachtigd.
Bij beschikking van 4 november 2022 heeft de kinderrechter van deze rechtbank een (spoed)machtiging verleend tot uithuisplaatsing in een accommodatie jeugdhulpaanbieder, te weten een gezinshuis, voor de duur van vier weken, met aanhouding van het overig verzochte.
De minderjarige verblijft, op basis van die laatste machtiging, per 7 november 2022 in een gezinshuis.

3.Het verzoek

3.1
De GI heeft op 4 november 2022 het spoedverzoek tot overplaatsing van [de minderjarige] , namelijk in een gezinshuis per 7 november 2022 ingediend, omdat het volgens de GI niet meer haalbaar was om [de minderjarige] in het pleeggezin te laten, waar hij sinds april 2022 verbleef. Voor [de minderjarige] is een gespecialiseerde opvoedomgeving in een accommodatie jeugdhulpaanbieder (gezinshuis) noodzakelijk en daarvoor is een andere machtiging tot uithuisplaatsing nodig.
Ter zitting heeft de GI bevestigd dat het oorspronkelijke -door de rechtbank op 18 februari 2022 aangehouden- verzoek tot plaatsing in een pleeggezin daarmee niet wordt gehandhaafd. Voor de plaatsing in het gezinshuis kon niet gewacht worden op het verhoor van de belanghebbenden en daarom heeft de GI verzocht deze machtiging met spoed te verlenen.
3.2.
De GI onderbouwt het onderhavige verzoek -zakelijk samengevat en toegelicht ter zitting- als volgt. [de minderjarige] verbleef sinds april 2022, na de uithuisplaatsing in mei 2021 en verschillende doorplaatsingen (waaronder een verblijf met zijn moeder in een moeder-kind-huis), in een perspectief biedend pleeggezin. [de minderjarige] ontwikkelde zich daar volgens informatie van de pleegouders en pleegzorg goed. In de week van 1 november 2022 lieten de pleegouders, tot verrassing van de GI, echter weten dat de zorg voor [de minderjarige] hen te zwaar viel. Zij zijn ernstig overbelast en zagen geen mogelijkheid meer [de minderjarige] bij hen te laten wonen. De pleegouders gaven aan dat [de minderjarige] gedurende de periode van verblijf bij hen dermate ontwrichtend trauma-gerelateerd gedrag liet zien, dat dit voor hen - ondanks hulp en inzet van hun netwerk - niet meer te hanteren viel. Met veel spijt en moeite hebben zij daarop de beslissing genomen dat [de minderjarige] niet langer meer bij hen kan wonen. Deze beslissing maakte het noodzakelijk dat er voor [de minderjarige] direct een andere opvangplek diende te worden gezocht, waarbij voor de GI duidelijk was dat een pleeggezin niet meer toereikend zou zijn. Voor [de minderjarige] is een gezinshuis gevonden, dat hem de nodige specialistische hulp kan bieden bij zijn trauma-gerelateerde gedrag. Daar is [de minderjarige] , na een kennismakingsbezoek, op 7 november 2022 geplaatst. De ouders en hun advocaat zijn hierover per e-mailbericht geïnformeerd. De ouders krijgen op 22 november 2022 de gelegenheid om [de minderjarige] te zien.
3.3.
In het gezinshuis kan [de minderjarige] direct de nodige hulp krijgen voor zijn problematiek. Er zal hem trauma-behandeling worden geboden, en er zal onderzocht worden of hij naar een medisch kinderdagverblijf kan, ook ter ondersteuning van het gezinshuis. Het gezinshuis kan overdag pedagogische medewerkers inzetten voor één-op-één begeleiding voor [de minderjarige] en hij kan bij dat gezinshuis blijven zolang als dit nodig is.
3.4.
Volgens de GI is een terugkeer naar zijn ouders, voor [de minderjarige] niet meer aan de orde. Omdat het gezien de leeftijd van [de minderjarige] volgens de GI belangrijk is dat hij weet waar hij gaat opgroeien, is er door Parlan een vooronderzoek Terug Naar Huis Onderzoek (THNO) ingezet, dat in juni 2022 is afgerond. De conclusie is dat er geen THNO zal plaatsvinden vanwege de vele factoren die maken dat er onvoldoende vertrouwen is dat [de minderjarige] veilig bij zijn ouders kan opgroeien. Zowel [de minderjarige] als zijn ouders hebben een belast verleden, er is zowel bij de ouders als bij [de minderjarige] sprake van risicofactoren. Zo heeft er tussen de ouders huiselijk geweld plaatsgevonden, waarvan de laatste melding van Veilig Thuis dateert van augustus 2022. Ook is er mogelijk sprake geweest van seksueel misbruik van de oudere zus van [de minderjarige] door haar vader. De moeder heeft een verleden in een vluchtelingenkamp, heeft een depressie en is verstandelijk beperkt. De inzet van het moeder-kind-huis, waar zij langere tijd met [de minderjarige] verbleef, heeft de zorgen over de moeder en haar opvoedvaardigheden bevestigd. De vader heeft een verleden van (seksueel) misbruik en is soldaat geweest in het land van herkomst. Er is een patroon van agressie en bedreiging als vorm van communicatie. [de minderjarige] heeft een “moeilijk” temperament en reageert overprikkeld. De ouders lijken, ondanks herhaalde uitleg, niet te begrijpen waarom [de minderjarige] uit huis is geplaatst. De directe aanleiding was destijds dat de moeder zonder de GI te informeren naar Irak was vertrokken met [de minderjarige] . Bij terugkeer is [de minderjarige] uithuisgeplaatst. Er zijn derhalve zorgen over de persoonlijke en psychische problematiek van de ouders, de geringe leerbaarheid, en het grote aantal risicofactoren, als blijkend uit het vooronderzoek van Parlan en de observaties van het moeder-kind-huis. Naar aanleiding daarvan is er in augustus 2022 door de GI het besluit genomen om niet langer toe te werken naar een terugplaatsing van [de minderjarige] bij zijn ouders, het zogenoemde opvoedbesluit.
3.5.
Desgevraagd heeft de GI beaamd dat er tussen de betrokkenheid van de vorige gezinswerker [gezinswerker] , en de sinds september 2022 betrokken, huidige gezinswerkers enige tijd heeft gezeten, zodat ter zitting van het hof in juli 2022 de bureaudienst aanwezig is geweest. Mede om die reden is de GI niet bekend met de reden waarom het hof destijds kennelijk niet beschikte over het vooronderzoek van Parlan van 15 juni 2022. Ook is de GI niet bekend met de exacte datum van het opvoedbesluit en de wijze waarop dat met de ouders is gecommuniceerd.
3.6.
Over de omgang van [de minderjarige] met zijn ouders, heeft de GI toegelicht dat toen [de minderjarige] bij het pleeggezin verbleef, er eens in de twee weken door Sensazorg begeleide omgang plaatsvond. [de minderjarige] had geen last van de aanloop er naar toe, maar vertoonde na afloop nog gedurende een aantal dagen verergering van zijn gedrag. Voor de GI betekent dit dat bekeken moet worden of de huidige regeling wel in het belang van [de minderjarige] is. Door de overplaatsing naar het gezinshuis, kon het omgangsmoment van 8 november 2022 geen doorgang vinden. Dit is verzet naar 22 november 2022.

4.Het standpunt van belanghebbenden

4.1.
De ouders geven aan dat zij willen dat [de minderjarige] thuiskomt. Zij zijn bereid daarvoor alles te doen wat nodig is. [de minderjarige] kan ook thuis onderzoek, behandeling en begeleiding krijgen. De moeder heeft hard gewerkt in het MKH, zij heeft zelfs andere moeders kunnen helpen. De problemen die [de minderjarige] vertoont worden veroorzaakt door het missen van zijn ouders, en de vele overplaatsingen die hij inmiddels heeft meegemaakt. Als er al spanningen zijn tussen de ouders dan komt dat omdat de moeder zich alleen voelt.
4.2.
De ouders vinden dat zij door de GI onvoldoende betrokken worden bij het proces rondom [de minderjarige] . Zo wisten zij niets van een vooronderzoek door Parlan, en ook niets over een opvoedbesluit door de GI. Evenmin wisten zij iets van de problemen van de pleegouders met het gedrag van [de minderjarige] . Voor hen kwam dit uit de lucht vallen. Zij zijn erg verdrietig over deze situatie.
4.3.
Ter zitting heeft mr. Engels namens de ouders hun standpunt nog nader toegelicht. De ouders zijn van mening dat de zeer jonge leeftijd van [de minderjarige] , bij de uithuisplaatsing één jaar oud, een contra-indicatie betekent voor de diverse plaatsingen. Aansluitend aan de opname in het MKH is [de minderjarige] in februari 2022 geplaatst in een crisisgezin, vervolgens in mei 2022 in het pleeggezin, en thans in november 2022 in het gezinshuis. De ouders menen dat niet aannemelijk is geworden dat terugkeer van [de minderjarige] naar zijn ouders, onverantwoord zou zijn. Hetzelfde geldt voor een netwerkplaatsing. Verder is niet onderzocht of de vader als opvoeder zou kunnen fungeren, desnoods in een situatie waarin de ouders niet meer samenwonen, indien dat de terugkeer van [de minderjarige] kan bevorderen. Er worden over de ouders allerlei aannames gedaan die telkens worden herhaald, zonder dat getoetst wordt of deze op waarheid berusten. Zo is het onjuist dat de vader zijn dochter misbruikt zou hebben, de strafzaak is inmiddels geseponeerd. Toch blijft dit misverstand het beeld over de ouders kleuren.
4.4
Een belangrijk punt is verder, dat de ouders de Nederlandse taal niet machtig zijn, een andere culturele herkomst hebben, en vanuit westerse maatstaven worden beoordeeld. Het is daarom moeilijk om in contact te treden met de ouders, zelfs als er een tolk bij is. Hierdoor ontstaan gemakkelijk misverstanden. De ouders begrijpen de vragen niet en kunnen lastig aansluiting maken bij de westerse cultuur en zienswijze. De stukken die zij ontvangen zijn in het Nederlands gesteld en zijn voor de ouders nauwelijks te begrijpen. Daarnaast werd de advocaat niet op de hoogte gehouden door de jeugdbeschermers. Hierdoor was zij ook niet op de hoogte van de verslagen vanuit het MKH, het vooronderzoek TNHO en het opvoedbesluit. Pas bij de zitting bij het hof in Amsterdam in juli 2022 kwamen de verslagen van het MKH aan de orde. Dat was heel vervelend, omdat de ouders niet snapten wat van hen werd gevraagd.. Het Vooronderzoek van Parlan is pas recent door de GI verstrekt en over het opvoedbesluit is niet eerder gecommuniceerd.
4.5
De ouders doen tevens een beroep op hun recht op respect voor hun gezinsleven, op grond waarvan [de minderjarige] teruggeplaatst dient te worden, middels een gefaseerd traject. Ook geven de ouders de voorkeur aan een gespecialiseerd pleeggezin, boven een gezinshuis. Het kan niet zo zijn dat louter de waarnemingen van de pleegmoeder de grondslag vormen voor een opname in een gezinshuis. De ouders gunnen [de minderjarige] namelijk de warmte van een gezin.
4.6
Volgens de ouders dient er eerst goed onderzoek door een onafhankelijke instantie te worden gedaan naar de (on)mogelijkheden van een terugplaatsing van [de minderjarige] bij zijn ouders. De ouders kunnen instemmen met een (korte) verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in afwachting van het door hen gewenste onderzoek en de resultaten ervan.

5.De beoordeling

5.1.
De ouders en [de minderjarige] hebben de Iraanse nationaliteit en wonen in Nederland, waardoor deze zaak een internationaal karakter heeft. De Nederlandse rechter is bevoegd om over het verzoek te oordelen en de rechtbank zal Nederlands recht toepassen.
Op grond van de stukken en de uitgebreide behandeling ter zitting, komt de rechtbank tot het navolgende oordeel.
Ten aanzien van de uithuisplaatsing
5.2.
De rechtbank heeft tijdens de mondelinge behandeling uitvoerig stilgestaan bij het verloop van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [de minderjarige] . Daartoe zijn van belang de eerdere beschikkingen van de rechtbank alhier van 18 februari 2022 en het hof te Amsterdam van 13 september 2022. Ook betrekt de rechtbank het plan van aanpak d.d. 14 juni 2022 en het vooronderzoek THNO d.d. 15 juni 2002, als overgelegd door de GI. Deze stukken zijn weliswaar door de GI ingebracht in het kader van het verzoek tot uithuisplaatsing bij een pleeggezin, welk verzoek is ingetrokken vanwege de opgekomen omstandigheden bij het pleeggezin, maar zijn evenzeer van belang voor de beoordeling van het huidige verzoek, en de te nemen vervolgstappen.
5.3.
In de beschikking van 18 februari 2022 overweegt de rechtbank onder meer:
De rechtbank acht de duur van negen maanden betrekkelijk kort om voornoemde zorgen in voldoende mate weg te nemen, maar is van oordeel dat de GI duidelijk in kaart moet brengen wat de doelen zijn waaraan de ouders moeten werken. Het is van belang dat er een plan komt, zodat de ouders weten aan welke concrete voorwaarden zij moeten voldoen om zelf voor [de minderjarige] te kunnen zorgen. De GI dient hier bij aan te geven wat er van de ouders wordt verwacht en welke hulpverlening daarbij moet worden ingezet. De ouders hebben het recht en dienen in de gelegenheid te worden gesteld om aan de doelen te werken. De rechtbank acht raadzaam dat er iedere zes weken een evaluatiemoment plaatsvindt, zodat de ouders op de hoogte zijn van de voortgang en van wat er in de gegeven situatie van hen wordt verwacht.
De rechtbank overweegt voorts in r.o. 5.4. :
De rechtbank overweegt hierbij dat de stukken waarover de rechtbank op dit moment beschikt, onvoldoende basis bieden om nu al te concluderen dat het perspectief van [de minderjarige] niet bij de ouders kan zijn. Het standpunt dat de ouders niet leerbaar zijn gebleken en dat zij ouders op afstand kunnen zijn, behoeft verdere verduidelijking en toelichting. De GI dient, bijvoorbeeld aan de hand van een Terug Naar Huis onderzoek, te onderzoeken of er bij de ouders mogelijkheden zijn om binnen een voor [de minderjarige] aanvaardbare termijn weer zelf voor [de minderjarige] te kunnen zorgen.
5.4.
Door de GI is een document genaamd “Evaluatie + plan van aanpak in kader van: OTS” overgelegd, vastgesteld op 14 juni 2022 en geldig tot 14 juni 2023. Ter zitting heeft de GI desgevraagd aangegeven dat dit het meest recente plan is, en de rechtbank gaat er vanuit dat dit plan moet worden aangemerkt als het plan zoals gevraagd door de rechtbank bij beschikking van 18 februari 2022 (zie hierboven onder 5.3), zodat de ouders weten aan welke concrete voorwaarden zij moeten voldoen om zelf voor [de minderjarige] te kunnen zorgen. In dit plan is onder meer afgesproken dat hulpverleners van Simetri door middel van intensieve opvoedondersteuning meer zicht krijgen op de thuissituatie en de opvoedvaardigheden van de ouders zodat duidelijk wordt of [de minderjarige] op de langere duur thuis krijgt wat hij nodig heeft voor een positieve ontwikkeling. Ook wordt er een evaluatiemoment afgesproken van eens per drie maanden.
5.5
Door de GI is ook overgelegd het vooronderzoek TNHO van 15 juni 2022 op basis waarvan besloten is om niet over te gaan tot een TNHO en is vervolgens, zo stelt de GI, een opvoedbesluit genomen inhoudende dat er niet meer naar thuisplaatsing zal worden toegewerkt. Dat opvoedbesluit is niet overgelegd, en desgevraagd kon de GI ook niet aangeven wanneer dat besluit is genomen. Vermoed wordt door de GI dat dit in augustus 2022 is geweest, in ieder geval voordat de huidige gezinswerkers in september 2022 betrokken raakten.
5.6.
In zijn beschikking van 13 september 2022 overweegt het hof dat er op dat moment geen gezinsvoogd bij het gezin betrokken is, dat er door de GI geen regie wordt gevoerd, en dat er geen effectieve ondersteuning wordt geboden aan de ouders en de kinderen (vide r.o. 5.11). Ook overweegt het hof iets verderop in r.o. 5.11:
Daarbij merkt het hof op hetgeen de kinderrechter in de beschikking over de uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij 5.3. heeft overwogen. De GI dient nog duidelijk in kaart te brengen wat de doelen zijn waaraan de ouders moeten werken, waarbij de GI dient aan te geven wat er van de ouders wordt verwacht en welke hulpverlening daarbij moet worden ingezet. De kinderrechter achtte het raadzaam dat iedere zes weken een evaluatiemoment plaatsvindt, zodat de ouders op de hoogte zijn van de voortgang en van wat in de gegeven situatie van hen wordt verwacht. Voor zover het hof heeft kunnen nagaan, is aan deze opdracht van de kinderrechter onvoldoende gevolg gegeven door de GI. Ook het hof vindt het voor [de minderjarige] nodig dat de GI aan de ouders duidelijkheid geeft over wat er van hen verwacht wordt.
5.7.
Gelet op de eerdere, duidelijke opdrachten door zowel de rechtbank als het hof, stelt de rechtbank intussen vast dat de GI hieraan niet heeft voldaan. Bovendien roepen de intussen ingediende stukken in dit licht vragen op. Zo gaat het plan van aanpak d.d. 14 juni 2022 nog uit van een intensieve opvoedondersteuning voor de ouders, naar de rechtbank aanneemt in de thuissituatie van de ouders, terwijl het vooronderzoek van Parlan van één dag later, een terugplaatsing van [de minderjarige] niet mogelijk acht. Dit is niet met elkaar verenigbaar, en de GI heeft hier geen verklaring voor gegeven. De rechtbank gaat er voorts vanuit dat deze stukken, hoewel volgens de GI voorhanden ten tijde van de behandeling van het hoger beroep op 28 juli 2022, niet bij het hof bekend waren. Het hof geeft de GI immers de opdracht dat plan alsnog te maken. De GI heeft ter zitting nog opgemerkt dat het THNO-document wel bij het verweerschrift van de GI was gevoegd, maar uit de beschikking van het hof blijkt niet dat het hof van het bestaan van dit onderzoek op de hoogte was.
5.8.
Dit alles betekent naar het oordeel van de rechtbank dat door deze gang van zaken -ondanks opdrachten van de rechtbank en het hof- nog altijd geen deugdelijk gemotiveerde onderbouwing is verstrekt door de GI, waarop het kennelijk reeds bepaalde perspectief van [de minderjarige] kan worden gebaseerd. Daarbij hebben de ouders ook geen kans gekregen een onderzoek naar terugkeer van [de minderjarige] mogelijk te maken. De rechtbank wil aannemen dat het lastig is om met de ouders te communiceren, en dat hoge werkdruk en het personeelstekort de GI parten hebben gespeeld. Het is echter, gelet op de belangen van [de minderjarige] en zijn ouders, schrijnend dat er op dit moment nog altijd geen gedegen onderzoek is gedaan, op basis waarvan de rechtbank zou kunnen bepalen wat het perspectief is voor [de minderjarige] .
5.9.
Ter zitting hebben zowel de ouders als de GI aangegeven dat het schadelijk voor [de minderjarige] zou zijn om hem nu weer te verplaatsen uit het gezinshuis. Ook de rechtbank is van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing voor de komende periode moet worden verleend voor een verblijf in het gespecialiseerde gezinshuis. Mede gelet op de grote zorgen over het (mogelijk trauma gerelateerde) gedrag van [de minderjarige] , is het op dit moment niet mogelijk om [de minderjarige] thuis te plaatsen. Rondom [de minderjarige] , een kwetsbaar en beschadigd jongetje, is sprake van een zorgelijke situatie en het is niet in zijn belang om nu weer van plek te veranderen. Dat de ouders dit zelf ook beseffen valt volgens de rechtbank te prijzen.
5.10.
Ter zitting hebben de jeugdbeschermers aangegeven te begrijpen dat het roer om moet. Zij zullen zich daarvoor inzetten. De rechtbank heeft aangegeven dat daarbij waarschijnlijk een trauma-sensitieve aanpak noodzakelijk is. De GI zal de ouders meer en beter moeten begeleiden, ook naar persoonlijke hulpverlening voor henzelf. De ouders hebben daarop aangegeven te zullen samenwerken met de GI. Daar past ook bij dat de ouders daadwerkelijk aan de slag gaan met de aan hen te bieden hulp.
5.11
De rechtbank heeft ter zitting besproken om, mede gelet op het verzoek van de ouders en het feit dat de rechtbank zich onvoldoende geïnformeerd acht, op grond van artikel 810a tweede lid Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, een opdracht tot een deskundigenonderzoek te verstrekken aan een onafhankelijke organisatie.
De rechtbank zal het NIFP verzoeken te bemiddelen bij de benoeming van FORMAAT jeugdforensische diagnostiek om een deskundigenrapport(en) uit te brengen, waarbij de rechtbank verzoekt de volgende
onderzoeksvragente beantwoorden:
1. Hoe is de persoonlijkheid en het functioneren van de ouders te beschrijven?
2. Hoe kan de ontwikkeling en het functioneren van [de minderjarige] worden beschreven? Dit mede gelet op het feit dat onlangs zijn problematiek lijkt te zijn verergerd, waardoor [de minderjarige] recent is verplaatst naar een gespecialiseerd gezinshuis. Indien blijkt dat er sprake is van een verstoorde ontwikkeling op een of meer ontwikkelingsgebieden, wat kan hiervan de oorzaak zijn?
3. Wat zijn de (contra) indicaties voor de opvoeding en de verzorging van [de minderjarige] in de thuissituatie, mede gelet op eventuele psychische problematiek van de ouders en/of het kind?
4. In hoeverre is (terug)plaatsing van [de minderjarige] (op korte of lange termijn) bij de ouders(s) of verzorger(s) in het belang van [de minderjarige] ?
5. Is hulpverlening voor [de minderjarige] geïndiceerd? Zo ja, welke en waarop dient deze zich te
richten?
6. In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar die wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van [de minderjarige] en/of bij eventueel te nemen beslissingen?
De griffier zal zowel het NIFP als FORMAAT jeugdforensische diagnostiek de dossierstukken toezenden.
5.12
In hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, heeft de rechtbank geen aanleiding gevonden om ten aanzien van de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing in het gezinshuis, het in voormelde beschikking van 4 november 2022 geformuleerde oordeel te wijzigen. De rechtbank is van oordeel dat de verlenging van de uithuisplaatsing van de minderjarige noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek) en zal de machtiging uithuisplaatsing verlenen, zoals door de GI verzocht tot 19 februari 2023.
Weliswaar is door de ouders gevraagd de machtiging tot uithuisplaatsing voor een kortere periode te verlenen, maar de rechtbank overweegt dat niet valt te verwachten dat voor het einde van de huidige termijn van de ondertoezichtstelling de uitkomsten van het opgedragen deskundigenonderzoek beschikbaar zullen zijn. Wel zal de stand van dit onderzoek weer aan de orde kunnen komen bij de -naar alle waarschijnlijkheid voor 19 februari 2023- te plannen zitting over de mogelijke verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie jeugdhulpaanbieder (gezinshuis) van de minderjarige:
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , tot uiterlijk 19 februari 2023;
6.2
verzoekt het NIFP te bemiddelen bij de benoeming van
FORMAAT jeugdforensische diagnostiekals deskundige en verzoekt de deskundige met inachtneming van de hiervoor onder punt 5.11 geformuleerde vragen, schriftelijk en met redenen omkleed aan de rechtbank te rapporteren;
6.3
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.4
verzoekt
FORMAAT jeugdforensische diagnostiekom uiterlijk
4 februari 2023de rechtbank te informeren over de stand van het onderzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.A. Egter van Wissekerke, voorzitter, rechter tevens kinderrechter, mr. A.S. Friedberg, rechter tevens kinderrechter, en mr. A.J.H. Tuzgöl-Broekhoven, rechter, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2022.
De schriftelijke uitwerking van de mondelinge beschikking is gegeven op 5 december 2022.
Bij ontstentenis van de voorzitter,
getekend door mr. A.S. Friedberg.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam