ECLI:NL:RBNHO:2022:1180

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
8869306 \ CV EXPL 20-9588
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervaltermijn van twee jaren in luchtvaartclaim leidt tot niet-ontvankelijkheid van passagiers

In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen LOT – Polish Airlines wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Yerevan naar Amsterdam op 12 september 2018. De passagiers vorderden een schadevergoeding van € 800,00 en bijkomende kosten, gebaseerd op de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de passagiers niet-ontvankelijk zijn, omdat de vordering na de wettelijke vervaldatum is ingesteld. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de vervaltermijn van twee jaren, zoals bepaald in artikel 8:1835 BW, van toepassing is. De termijn begon te lopen op 13 september 2018, wat betekent dat de passagiers hun vordering uiterlijk op 12 september 2020 hadden moeten indienen. Aangezien de dagvaarding pas op 18 september 2020 is uitgebracht, heeft de kantonrechter geoordeeld dat de passagiers niet-ontvankelijk zijn in hun vordering. De proceskosten zijn voor rekening van de passagiers, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8869306 \ CV EXPL 20-9588
Uitspraakdatum: 2 februari 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1] ,

2. [passagier sub 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] (Armenië),
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: Yource B.V.
procesgemachtigde: Verdex B.V.
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht, LOT – Polish Airlines
gevestigd te Warschau, Polen, kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. R.L.S.M. Pessers en J.O. Gemser (Van Traa Advocaten N.V.)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 18 september 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Yerevan Airport (Armenië) via Frederic Chopin Airport Warschau (Polen) naar Amsterdam Schiphol Airport op 12 september 2018, hierna: de vlucht.
2.2.
Het eerste deel van de vlucht (LO728 van Yerevan naar Warschau) is vertraagd uitgevoerd. Door de vertraging hebben de passagiers hun aansluitende vlucht gemist. Als gevolg daarvan zijn de passagiers omgeboekt naar een andere vlucht.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 800,00 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat de passagiers niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vordering, omdat de vordering na de wettelijke vervaldatum is ingesteld. De vervoerder stelt voorts dat aan passagier sub 2 überhaupt geen recht op compensatie toekomt, omdat hij geen bevestigde boeking heeft.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
In het arrest van het Hof van 22 november 2012, C-139/11 Cuadrench Moré/KLM heeft het Hof bepaald dat de termijn waarbinnen vorderingen tot betaling van de in de artikel 7 van de Verordening bedoelde compensatie moeten worden ingesteld, wordt bepaald overeenkomstig de voorschriften van de verschillende lidstaten. Dit betekent dat op de onderhavige vervaltermijn het Nederlands recht van toepassing is.
5.3.
Het gaat hier om een vordering ter zake van een overeenkomst van luchtvervoer in de zin van artikel 8:1390 BW. Deze vaststelling is onder meer daarom van belang nu artikel 8:1835 BW bepaalt dat iedere vordering uit hoofde van een dergelijke overeenkomst vervalt door verloop van twee jaren, welke termijn aanvangt met de dag volgend op de dag van aankomst van het luchtvaartuig ter bestemming of de dag waarop het luchtvaartuig had moeten aankomen of van de onderbreking van het luchtvervoer.
5.4.
De passagiers stellen zich bij conclusie van repliek op het standpunt dat de vervaltermijn van artikel 8:1835 BW ongunstiger is dan de bepalingen die voor soortgelijke nationale vorderingen gelden, hetgeen volgens het Europese Hof verboden is. De kantonrechter is van oordeel dat de overeenkomst van luchtvervoer een bijzondere overeenkomst is, en de algemene verjaringstermijnen van boek 3 BW derhalve niet van toepassing zijn.
5.5.
In dit geval zijn de passagiers op 12 september 2018 op hun eindbestemming gearriveerd. De datum waarop de termijn van twee jaren gaat lopen is dus, zo blijkt uit artikel 8:1835 BW, 13 september 2018. Daarmee staat vast dat de laatste dag waarop de passagiers de vordering hadden kunnen indienen 12 september 2020 is. Dat is immers de laatste dag voordat de twee jarentermijn is verlopen. De dagvaarding is uitgebracht op 18 september 2020. Dit betekent dat de vordering ná de vervaldatum van 13 september 2020 is ingediend. De passagiers moeten daarom in hun vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De overige verweren behoeven derhalve geen bespreking.
5.6.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat zij niet-ontvankelijk zijn in hun vordering.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
verklaart de passagiers niet-ontvankelijk in hun vordering;
6.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 248,00 en veroordeelt de passagiers tot betaling van € 62,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter