ECLI:NL:RBNHO:2022:11804

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
28 december 2022
Zaaknummer
9354770 \ CV FORM 21-4978
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en additionele kosten door passagiers van TAP Air Portugal na annulering van vlucht

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door EUclaim B.V., een vordering ingesteld tegen TAP Air Portugal wegens schadevergoeding en additionele kosten na de annulering van hun vlucht van Amsterdam naar Porto op 22 juli 2019. De passagiers arriveerden met een vertraging van 6 uur en 47 minuten op hun bestemming na omboeking naar andere vluchten. Ze vorderden een bedrag van € 185,65 aan extra kosten, alsook buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de passagier die pro se optrad niet-ontvankelijk was, omdat er geen machtiging was afgegeven voor de vertegenwoordiging van zijn minderjarige kind.

De kantonrechter oordeelde dat de Nederlandse rechter bevoegd was om van de vordering kennis te nemen op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, omdat de vlucht van Schiphol vertrok. De rechter wees de kosten voor de transfer van de luchthaven naar de accommodatie toe, maar verwierp de vordering voor gederfd reisgenot en de kosten van het inchecken van bagage, omdat deze niet onder de Verordening vielen. De kantonrechter verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek voor vergoeding op basis van het Verdrag van Montreal, omdat de vervoerder in Portugal gevestigd was en de plaats van bestemming niet in Nederland lag.

De kantonrechter kende de passagiers een bedrag van € 89,75 toe, vermeerderd met wettelijke rente, en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. De beschikking werd gegeven door mr. S.N. Schipper en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9354770 \ CV FORM 21-4978
Uitspraakdatum: 28 december 2022
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1], wonende te [plaats]

2. [eiser 2]wonende te [plaats]
3. [eiser 3],pro se en in hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger voor zijn minderjarige kind
[minderjarige]
allen wonende te [plaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: EUclaim B.V.
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
TAP Air Portugal,
gevestigd te Lissabon (Portugal)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.A. Pluijm

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 19 juli 2021;
  • de akte houdende overlegging producties aan de zijde van de passagiers, ingekomen ter griffie op 26 augustus 2021;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 8 december 2021.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport naar Porto Airport, Porto (Portugal) op 22 juli 2019, hierna: de vlucht. De vlucht stond gepland om 18:25 uur lokale tijd aan te komen te Porto.
2.2.
De vlucht is geannuleerd en de passagiers zijn omgeboekt naar andere vluchten via Italië naar Porto. De passagiers zijn met die vervangende vluchten met een vertraging van 6 uur en 47 minuten te Porto aangekomen.
2.3.
De dochteronderneming van de gemachtigde van de passagiers ‘[bedrijf] B.V.’ heeft namens de passagiers onder andere bij brief van 13 januari 2020 additionele kosten gevorderd van de vervoerder, te betalen binnen een termijn van 15 dagen.
2.4.
Op 14 juni 2021 heeft de vervoerder een bedrag van € 157,50 betaald aan [bedrijf] B.V.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling van de overige kosten over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 185,65, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- primair € 90,75 subsidiair € 62,28 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 13 januari 2020;
- de proceskosten, nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De passagiers baseren hun verzoek op artikel 5 en/of 6 juncto artikel 8 en/of 9 van de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) dan wel artikel 19 het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer van 28 mei 1999, Trb. 2001/91 (hierna: het Verdrag van Montreal).
3.3.
De passagiers stellen dat zij vanwege de annulering van de vlucht genoodzaakt waren om extra kosten te maken voor eten en drinken (€ 41,50), het meenemen van bagage op de vervangende vlucht (€ 180,00), transfers van de luchthaven naar de accommodatie (€ 41,35) en daarnaast hebben zij vanwege de late aankomst de huurauto niet meer kunnen ophalen, waardoor zij één dag geen gebruik hebben kunnen maken van de huurauto (€ 80,30). De kosten bedragen totaal € 343,15. De vervoerder heeft hiervan reeds een bedrag van € 157,50 (€ 41,50 voor het eten en drinken en € 116,00 voor de bagage) voldaan, zodat hij nog gehouden is om een bedrag van € 185,65 te voldoen.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid van het verzochte. Primair voert de vervoerder aan dat de passagier sub 3 niet-ontvankelijk zowel pro se als in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van zijn minderjarige kind niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat er geen machtiging is afgegeven als bedoeld in artikel 1:349 Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:253k BW. De vervoerder voert subsidiair aan dat hij reeds de kosten voor eten en drinken en niet gebruikte EMD’s (Electronic Miscellaneous Document) ter hoogte van € 157,50 heeft voldaan. Een EMD is een elektronisch non-flight document dat kan worden uitgegeven en gebruikt voor de inning en afrekening van optionele diensten die door de luchtvaartmaatschappij worden aangeboden (voorkeurszitplaatsen, inchecken ruimbagage etc.). De passagiers hadden ieder een ticket met een niet-gebruikte EMD ter waarde van € 29,00 die is terugbetaald. De overige gevorderde kosten vallen niet onder het bereik van de Verordening en zijn bovendien niet noodzakelijk, passend en redelijk.

4.De beoordeling

4.1.
In het vorderingsformulier hebben de passagiers aangegeven een mondelinge behandeling te verlangen, indien de vervoerder reageert met stukken ter staving van zijn stellingen welke nieuwe feiten en omstandigheden aan het licht brengen. Gelet op artikel 5 lid 1bis van de Verordening tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen nr. 861/2007 (EPGV-Verordening) zal de kantonrechter dit verzoek weigeren omdat hij, gezien de omstandigheden van de zaak, van oordeel is dat een eerlijke rechtspleging in deze zaak geen mondelinge behandeling vergt.
4.2.
De kantonrechter stelt voorop dat hier sprake is van een internationale zaak, omdat de vervoerder buiten Nederland zijn woonplaats heeft. De kantonrechter is derhalve ambtshalve gehouden te onderzoeken of de Nederlandse rechter, en meer in het bijzonder de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland, bevoegd is om van de vordering van de passagiers kennis te nemen.
4.3.
De passagiers hebben zowel de Verordening als het Verdrag van Montreal aan hun vordering ten grondslag gelegd. De kantonrechter oordeelt dat op grond van artikel 7 aanhef en onder 1.a van de Brussel I bis-Verordening in combinatie met het bepaalde in het Rehder-arrest van (zaak C-204/08) van het Europese Hof van Justitie, de Nederlandse rechter, meer in het bijzonder de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem bevoegd is van het geschil kennis te nemen voor zover de Verordening aan het verzoek ten grondslag is gelegd, nu de plaats van vertrek van het betreffende vliegtuig Schiphol was.
4.4.
Op grond van artikel 9 lid 1 sub a en sub c van de Verordening hebben de passagiers recht op gratis vervoer tussen de luchthaven en de plaats van de accommodatie (hotel of andere accommodatie). Tegen de verzochte kosten van € 41,35 voor de transfer van de luchthaven naar de accommodatie en vice versa, heeft de verweerder geen verweer gevoerd, zodat deze kosten toewijsbaar zijn. In de brief van 13 januari 2020 die is overgelegd als productie 4 bij het A-formulier en als ingebrekestelling kan worden beschouwd, wordt de vervoerder gesommeerd binnen 15 dagen na de datum van deze brief te betalen. Derhalve is de gevorderde wettelijke rente over het bedrag van € 41,35 toewijsbaar zoals verzocht, te weten vanaf 28 januari 2020.
4.5.
Op grond van de Verordening, en meer in het bijzonder artikel 9 van de Verordening, kunnen de passagiers echter geen betaling vorderen van de kosten van gederfd reisgenot en/of de (resterende) kosten van het inchecken van bagage. De passagiers hebben ter onderbouwing van hun standpunt dat deze kosten wel op grond van de Verordening voor vergoeding in aanmerking komen, verwezen naar het door hen als productie 6 overgelegde vonnis van de rechtbank Gelderland van 8 september 2017. Dit vonnis is echter achterhaald door het arrest van Hof van 7 november 2019 (zaak C213/18, ECLI:EU:C:2019:927), waarin het Hof in overweging 44 aangeeft dat in de Verordening ‘vastgelegde forfaitaire en gestandaardiseerde rechten’ zijn geregeld en in het Verdrag van Montreal de ‘verdere compensatie’. Naar het oordeel van de kantonrechter volgt hieruit dat artikel 9 van de Verordening in elk geval niet zover kan worden opgerekt dat onder ‘recht op verzorging’ ook gederfd reisgenot en/of de kosten van het inchecken van bagage moeten worden verstaan. De verzochte kosten zijn evenmin toewijsbaar op grond van een ander artikel van de Verordening. Daaruit volgt dat de vordering van de passagiers niet op grond van de Verordening kan worden toegewezen.
4.6.
De gevorderde vergoeding van gederfd reisgenot en/of de kosten van het inchecken van bagage is in beginsel wel toewijsbaar op grond van (artikel 19 van) het Verdrag van Montreal. Het betreft hier immers een verzoek tot vergoeding van ‘verdere compensatie’. Uit overweging 43 van het genoemde arrest van Hof van 7 november 2019 volgt dat in geval van vorderingen op grond van de bepalingen van het Verdrag van Montreal, met name artikel 19, die zien op vergoeding van schade als gevolg van de vertraging van vluchten, de rechter zijn bevoegdheid om uitspraak te doen dient vast te stellen in het licht van artikel 33 van dat verdrag.
4.7.
Artikel 33 lid 1 van het Verdrag van Montreal luidt:

De rechtsvordering tot schadevergoeding moet ter keuze van de eiser worden ingesteld binnen het gebied van een der staten die partij zijn bij dit verdrag, hetzij voor de rechter van de woonplaats van de vervoerder, of van de hoofdzetel van diens onderneming of van de plaats waar hij een vestiging heeft, door de zorg waarvan de overeenkomst is gesloten, hetzij voor de rechter van de plaats van bestemming”.
4.8.
De kantonrechter stelt vast dat de vervoerder volgens het vorderingsformulier gevestigd is te Lissabon (Portugal). Vast staat dat Porto de plaats van bestemming was en dat die dus niet in Nederland is gelegen. Gesteld noch gebleken is dat de vervoerder mede een vestiging heeft in Nederland en dat die vestiging zorg heeft gedragen voor de overeenkomst. Bij deze stand van zaken is de Nederlandse rechter niet bevoegd om van dit gedeelte van het verzoek kennis te nemen, zodat de kantonrechter zich in zoverre onbevoegd zal verklaren.
4.9.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten verzocht. De vervoerder heeft dit verzoek gemotiveerd betwist. Omdat het onderhavige verzoek geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De kantonrechter is van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en dat hiervoor door de passagier kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II, omdat de tarieven neergelegd in voornoemd Besluit worden geacht redelijk te zijn. Het verzochte bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal het verzochte bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, te weten € 48,40 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van indiening van het A-formulier, omdat de passagier in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kan maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
4.10.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan bij deze uitkomst geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.11.
Op verzoek van de passagiers zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 89,75, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 41,35 vanaf 28 januari 2020 en over € 48,40 vanaf 19 juli 2021 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2.
verklaart zich voor het overige onbevoegd om van het verzoek kennis te nemen;
5.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open