ECLI:NL:RBNHO:2022:1181

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
6184833 \ CV EXPL 17-6673
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot compensatie van passagier wegens vertraging van vlucht door winterweersomstandigheden en de-icing

In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft, wegens compensatie voor vertraging van een vlucht van Istanbul naar Amsterdam op 3 januari 2016. De passagier heeft een vervoersovereenkomst met de vervoerder gesloten en vordert een schadevergoeding van € 400,00, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten, op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk winterweer en de noodzakelijke ijsbehandeling van het vliegtuig.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de passagier met meer dan drie uur vertraging op de eindbestemming is aangekomen, wat in beginsel recht geeft op compensatie. De vervoerder heeft echter voldoende aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals de de-icing procedure en lange taxi-tijd, die buiten zijn invloedssfeer lagen. De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen en wijst de vordering van de passagier af. Tevens wordt de passagier veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 6184833 \ CV EXPL 17-6673
Uitspraakdatum: 9 februari 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[passagier] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff, mr. M.J.R. Hannink en M.A.P. Duinkerke namens EUclaim B.V.
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht, Aktiengesellschaft (AG) (Bondesrepubliek Duitsland) Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen, Duitsland, en kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 21 april 2017 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Ataturk Airpot Istanbul (Turkije) via Frankfurt International Airport (Duitsland) naar Amsterdam Schiphol Airport op 3 januari 2016, hierna: de vlucht.
2.2.
Het eerste deel van de vlucht is vertraagd uitgevoerd. Door de vertraging heeft de passagier zijn aansluitende vlucht gemist. Als gevolg daarvan is de passagier omgeboekt naar een andere vlucht.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 400,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 januari 2016, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf datum van betekening van deze dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,75 dan wel € 60,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 26 januari 2016 dan wel vanaf de datum van betekening van deze dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert daartoe aan dat sprake is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening, die ondanks het treffen van redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden. De vertraging van de vlucht in kwestie is veroorzaakt door winterweer in Istanbul. Het vliegtuig onderging eerst een “ijsbehandeling” bij de gate (12 minuten) en moest vervolgens lang(zaam) taxiën (36 minuten). Als gevolg hiervan is het toestel met een aankomstvertraging van 35 minuten te Frankfurt aangekomen. De vervoerder voert aan dat deze omstandigheden buiten de invloedssfeer van de vervoerder liggen en niet inherent zijn aan de normale bedrijfsuitoefening.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Niet in geschil is dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming is aangekomen, zodat er in beginsel een compensatieplicht geldt voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden welke ondanks het treffen van redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden. In de considerans van de Verordening heeft de gemeenschapswetgever erop gewezen dat dergelijke omstandigheden zich met name kunnen voordoen in geval van politieke onstabiliteit, weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen, beveiligingsproblemen, onverwachte vliegveiligheidsproblemen en stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert.
5.3.
De vervoerder doet een beroep op buitengewone omstandigheden. Hij voert daartoe aan dat de vlucht vertraagd is uitgevoerd wegens een verplichte ijsbehandeling bij de gate (12 minuten) en een lange taxi-tijd (36 minuten). Uit het door de vervoerder overgelegde weerrapport van “Wunderground” blijkt dat de luchthaven van Istanbul op 3 januari 2016 te maken had met winterweersomstandigheden zoals temperaturen rond het vriespunt, een hoge luchtvochtigheid en natte sneeuw. Wanneer sprake is van winterweer, zoals hiervoor omschreven, moet een toestel, vanwege veiligheidsredenen, worden ontdaan van ijs. Dit moet vlak voor vertrek plaatsvinden, zodat niet opnieuw ijsvorming optreedt. Een toestel kan niet vertrekken voordat het volledig ijsvrij is gemaakt. De passagier heeft dit niet betwist maar stelt dat het de-icen van een toestel niet als buitengewone omstandigheid kan worden aangemerkt. De vervoerder heeft hiertegenover voldoende aannemelijk gemaakt dat bij de vluchtplanning geen rekening kan worden gehouden met de mogelijke omstandigheid dat een toestel moet worden ge-de-iced. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de de-icing procedure kan worden aangemerkt als een buitengewone omstandigheid.
5.4.
Ten aanzien van de lange taxi-tijd oordeelt de kantonrechter als volgt. De vervoerder heeft geen invloed op het tijdsverloop tussen het vertrek van de gate en het moment van opstijgen. Tussen het moment dat een toestel vertrekt van de gate (‘
off blocks’) en het moment dat een vliegtuig opstijgt (‘
airborne’) is het toestel afhankelijk van de luchtverkeersleiding. Dit is een omstandigheid die eveneens buiten de invloedssfeer van een luchtvaartmaatschappij ligt en daarmee kan worden aangemerkt als een buitengewone omstandigheid.
5.5.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagier te voorkomen dan wel te beperken. De passagier heeft zijn aansluitende vlucht gemist. De vertraging die de onderhavige vlucht opliep vanwege bovengenoemde buitengewone omstandigheden bedraagt 35 minuten. De vervoerder heeft, tegenover de stelling van de passagiers, gemotiveerd onderbouwd dat de minimum overstaptijd te Frankfurt niet 60 minuten maar 45 minuten is. De geplande overstaptijd te Frankfurt bedroeg in het onderhavige geval 60 minuten. Dit betekent dat er sprake was van een marge van 15 minuten. Hoewel een dergelijke overstaptijd door de kantonrechter als onvoldoende wordt gekwalificeerd, was de vlucht dusdanig vertraagd dat ook een ruimere redelijke reservetijd van 20 minuten niet had volstaan.
5.6.
De vervoerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de vlucht waarnaar de passagier is omgeboekt de eerst beschikbare vlucht met een vrije plaats naar Amsterdam was. Niet valt in te zien welke maatregelen de vervoerder nog meer had kunnen nemen om de annulering te voorkomen. De passagier heeft in dit kader ook niets gesteld. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen. In de gegeven omstandigheden kon er niet meer van de vervoerder worden verwacht. De vordering van de passagier zal dan ook worden afgewezen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 150,00 en veroordeelt de passagier tot betaling van € 37,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt.
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter