ECLI:NL:RBNHO:2022:1182

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
5700326 \ CV EXPL 17-1171
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over compensatie bij vertraging van een vlucht en de toepassing van Minimum Connecting Time

In deze zaak hebben passagiers een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft, wegens vertraging van hun vlucht van Mumbai naar Amsterdam via München. De passagiers claimen compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen en vertragingen. De passagiers arriveerden met een vertraging van drie uur en drie minuten op hun eindbestemming en vorderden een schadevergoeding van € 600,00 per persoon, plus bijkomende kosten.

De vervoerder betwist de vordering en stelt dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals winterweer en instructies van de luchtverkeersleiding. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de vervoerder onvoldoende heeft aangetoond dat de passagiers de aansluitende vlucht nog konden halen, ondanks de vertraging. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Minimum Connecting Time (MCT) in München 40 minuten bedroeg, in plaats van de door de vervoerder genoemde 30 minuten, en dat de passagiers niet voldoende tijd hadden om hun aansluitende vlucht te halen.

De kantonrechter heeft de vordering van de passagiers toegewezen, waarbij de vervoerder werd veroordeeld tot betaling van € 690,00, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de vervoerder niet heeft voldaan aan de verplichting om redelijke maatregelen te nemen om de vertraging te voorkomen. Dit vonnis benadrukt de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen bij vertragingen en de rechten van passagiers onder de Europese regelgeving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 5700326 \ CV EXPL 17-1171
Uitspraakdatum: 9 februari 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1] , wonende te [woonplaats] ,

2. [passagier sub 2] ,wonende te [woonplaats] ,
eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff en mr. M.J.R. Hannink en M.A.P. Duinkerke namens EUclaim B.V.
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht, Aktiengesellschaft (AG) (Bondsrepubliek Duitsland) Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen, Duitsland, en kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 4 november 2016 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Mumbai Airport (India) via München Franz Josef Strauss Airport (Duitsland) naar Amsterdam Schiphol Airport op 2 februari 2015.
2.2.
Het eerste deel van de vlucht is vertraagd uitgevoerd, waarmee de passagiers met een vertraging van drie uur en drie minuten op de eindbestemming zijn aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 februari 2015, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 dan wel € 90,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 17 februari 2015 dan wel vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 300,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert daartoe aan dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden. In verband met winterweersomstandigheden kreeg het toestel niet direct toestemming om te landen, en heeft het lang(zaam) moeten taxiën. De bemanning had geen andere keuze dan deze instructies op te volgen. Er is dan ook sprake van buitengewone omstandigheden. Voorts voert de vervoerder aan dat de vertraagde aankomst van vlucht LH765 te München niet hoefde te leiden tot het missen van vlucht LH2300. Verder voert de vervoerder aan dat de vervangende vlucht - LH2303 - als gevolg van buitengewone omstandigheden (het sneeuwvrij maken van taxibanen en startbanen) is vertraagd.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Het meest verstrekkende verweer van de vervoerder is dat de passagiers de aansluitende vlucht (ondanks de vertraagde aankomst van vlucht LH675) nog konden halen. De vervoerder voert aan dat de MCT (‘
Minimum Connecting Time’) te München 30 minuten bedraagt. Hij verwijst in dit kader naar de brochure van de luchthaven München (“
MUC offers an unbeatable minimum connecting time of 30 minutes”) en verschillende uitspraken van de rechtbank Noord-Holland. De passagiers stellen dat de in de brochure genoemde MCT van 30 minuten de snelst mogelijke overstaptijd betreft. Omdat de passagiers in dit geval vanuit India reisden en aldus het Schengengebied betraden op het moment dat zij aankwamen in München, dienden zij alvorens te kunnen overstappen door de paspoortcontrole te gaan. De passagiers stellen dan ook dat de MCT tussen vlucht LH765 en vlucht LH2300 geen 30, maar 40 minuten bedroeg. Dit blijkt eveneens uit een overgelegde screenshot uit het systeem “Lennoc” en uit overgelegde informatie afkomstig van “Innovatia”. De vervoerder heeft de juistheid van de screenshot van Lennoc betwist. Hij voert daartoe aan dat Lennoc een zusterorganisatie van EUclaim is. De kantonrechter overweegt dat ondanks dat het voldoende aannemelijk is gemaakt dat Lennoc en EUclaim aan elkaar verwant zijn, dit niet wil zeggen dat de informatie uit het systeem onbetrouwbaar is. De kantonrechter is, al het bovenstaande in overweging nemende, van oordeel dat de passagiers voldoende gemotiveerd hebben onderbouwd dat de minimum overstaptijd te München in dit geval niet 30 maar 40 minuten bedroeg.
5.3.
De geplande overstaptijd te München bedroeg in het onderhavige geval 55 minuten. De vervoerder moet in het stadium van de planning van de vlucht redelijkerwijs rekening houden met het risico op vertraging. De kantonrechter acht in dit kader een buffer van ten minste 20 minuten noodzakelijk. In het onderhavige geval was er sprake van een buffer van slechts 15 minuten. Een dergelijke reservetijd wordt door de kantonrechter als onvoldoende gekwalificeerd. Zelfs indien de vertraging het gevolg zou zijn geweest van buitengewone omstandigheden, heeft de vervoerder naar het oordeel van de kantonrechter niet voldaan aan het vereiste van het nemen van redelijke maatregelen om vertraging te voorkomen dan wel te beperken.
5.4.
De vervoerder voert nog aan dat de aansluitende vlucht (LH2300) een vertrekvertraging van 11 minuten in München had. De feitelijke overstaptijd bedroeg volgens de vervoerder dan ook 47 minuten. Dit zou betekenen dat de passagiers, de MCT van 40 minuten in overweging nemende, hun aansluitende vlucht nog hadden kunnen halen. Gesteld noch gebleken is op welk tijdstip het vliegtuig haar deuren sloot. Ook ontbreekt informatie over de sluiting van de gate. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de vervoerder haar stelling onvoldoende heeft onderbouwd, zodat hieraan voorbij wordt gegaan. Derhalve heeft de vervoerder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de passagiers de aansluitende vlucht, ondanks de vertraging, nog konden halen.
5.5.
De vervoerder heeft voorts een beroep gedaan op buitengewone omstandigheden. Hij voert aan dat sprake was van winterweer in München, als gevolg waarvan het toestel te maken kreeg met door de luchtverkeersleiding opgelegde restricties. Zo voert de vervoerder onder andere aan dat het toestel bij aankomst niet meteen mocht landen. De kern van de vertraging is volgens de vervoerder gelegen in de instructies van de luchtverkeersleiding om lang(zaam) te taxiën. De passagiers stellen dat niet is gebleken dat het toestel heeft moeten ‘holden’ of niet mocht landen. Besluiten van de luchtverkeersleiding waaruit blijkt dat de vervoerder lang(zaam) heeft moeten taxiën zijn evenmin overgelegd. Het had op de weg van de vervoerder gelegen om zijn stelling nader te onderbouwen. Nu hij dat niet heeft gedaan, en in het vluchtrapport ook geen delaycodes vermeld staan, is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende vast komen te staan dat er sprake is geweest van buitengewone omstandigheden.
5.6.
De vervoerder voert voorts aan dat de vervangende vlucht van de passagiers – LH 2302 – door een buitengewone omstandigheid is vertraagd. De passagiers stellen dat ten aanzien van vlucht LH2302 geen beroep op buitengewone omstandigheden open staat. Vlucht LH2302 is immers geen vlucht ‘in het kader van de overeenkomst’. De kantonrechter overweegt dat het Hof in de zaak C832/18; ECLI:EU:C:2020:204 (Finnair) heeft bepaald dat een passagier die compensatie heeft ontvangen voor de originele vlucht en een vervangende vlucht heeft aanvaard, aanspraak kan maken op compensatie wegens vertraging van de vervangende vlucht, wanneer de vertraging lang genoeg heeft geduurd om recht te geven op compensatie en de luchtvaartmaatschappij die de andere vlucht uitvoert dezelfde is als de luchtvaartmaatschappij van de originele vlucht. De luchtvaartmaatschappij kan zich in dat geval van betaling van de compensatie bevrijden door een geslaagd beroep te doen op buitengewone omstandigheden. De passagiers hebben geen vordering tot compensatie ten aanzien van de vervangende vlucht ingesteld, maar compensatie vanwege de vertraging op de eindbestemming, door de vertraagde uitvoering van het eerste deel van de oorspronkelijke vlucht. Het oordeel van het Hof in de zaak C-832/18 is in dit geval, anders dan de vervoerder stelt, dan ook niet van toepassing. Derhalve wordt niet toegekomen aan de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen
5.7.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd zal de vordering van de passagiers, gelet op de duur van de vertraging, dan ook worden toegewezen.
5.8.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.9.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het subsidiair gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de subsidiair gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.
5.11.
Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 690,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 600,00 vanaf 2 februari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 96,57;
griffierecht € 223,00;
salaris gemachtigde € 248,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 62,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter