ECLI:NL:RBNHO:2022:11855

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
2 januari 2023
Zaaknummer
C/15/323900 / HA ZA 22-9
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over depotbedrag na verkoop van recht van opstal met hypotheekgeschil tussen ouders en kinderen

In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Noord-Holland, betreft het een executiegeschil in een bodemprocedure. De eisende partijen, bestaande uit de dochters [G], hebben een vordering ingesteld tegen de gedaagde partijen, [B c.s.], die beslag heeft gelegd op het onverdeelde aandeel van [P] in zijn recht van opstal op een woning. Dit recht was belast met een tweede hypotheek, die door de dochters van [P] was gevestigd. De zaak draait om de geldigheid van deze hypotheek en de vraag aan wie het bedrag van € 225.286,17, dat in depot bij de notaris is gestort, toekomt.

De procedure begon met een dagvaarding op 28 december 2021, gevolgd door een conclusie van antwoord en een tussenvonnis. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 oktober 2022 zijn de standpunten van beide partijen toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dochters [G] een lening van € 275.000,- aan hun ouders hebben verstrekt, waarvoor het hypotheekrecht is gevestigd. [B c.s.] betwist echter de geldigheid van deze lening en stelt dat het slechts een 'papieren' lening betreft.

De rechtbank heeft de dochters [G] opgedragen om bewijsstukken te overleggen ter onderbouwing van hun stellingen over de lening en de bijbehorende transacties. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling, waarbij beide partijen de gelegenheid krijgen om hun standpunten nader te onderbouwen. De rechtbank heeft benadrukt dat het van belang is om tot een minnelijke oplossing te komen, om verdere kosten en tijd te besparen.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/323900 / HA ZA 22-9
Vonnis van 9 november 2022 (bij vervroeging)
in de zaak van

1.[eisers]

,
eisende partijen,
advocaat: mr. W.Y. Hofstra te Hilversum,
tegen

1.[gedaagden]

,
gedaagde partijen,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna afzonderlijk [R] , [E] (en gezamenlijk de dochters [G] ), [P] , [A] , [VOF] , [J] en [F] worden genoemd. De eisende partijen zullen gezamenlijk [G] c.s. worden genoemd. [P] en [A] tezamen zullen de ouders [G] worden genoemd. De gedaagde partijen zullen gezamenlijk [B c.s.] worden genoemd.
De zaak in het kort
[B c.s.] heeft geprobeerd verhaal te nemen voor zijn vordering op [P] en heeft daartoe beslag gelegd op het onverdeelde aandeel van [P] in zijn recht van opstal op een woning. Op dat recht was ook een tweede hypotheek gevestigd door de beide dochters van [P] . Dat hypotheekrecht wordt door [B c.s.] betwist. Na de uiteindelijke verkoop van het recht van opstal zijn alle partijen overeengekomen om de ‘overwaarde’ na aflossing van de eerste hypotheek in depot bij de notaris te storten. Dat gaat om een bedrag van € 225.286,17. Dat is minder dan het hypotheekbedrag van de dochters en ook minder dan de vordering waarvoor [B c.s.] beslag heeft gelegd. Deze procedure gaat daarom over de vraag aan wie het in depot gestelde bedrag toekomt.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 28 december 2021 met zes producties,
- de conclusie van antwoord met veertien producties,
- het tussenvonnis van 16 maart 2022,
- de mondelinge behandeling van 24 oktober 2022. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.
Mr. Duijsens heeft gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die hij heeft overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[R] en [E] zijn zussen van elkaar. [P] en [A] zijn hun vader en moeder. [P] en [A] zijn buiten gemeenschap van goederen getrouwd.
2.2.
[P] en [B c.s.] hebben in het verleden een contractteeltovereenkomst met elkaar gesloten waaruit een zakelijk geschil is voortgekomen. Over dit geschil zijn sinds omstreeks 2008 meerdere gerechtelijke procedures gevoerd. [B c.s.] heeft daarbij een vordering verkregen op [P] .
2.3.
De ouders [G] hebben in [plaats] een woning in eigendom gehad aan de [straat] [nummer 1] . Aan diezelfde [straat] hebben zij ook een stuk grond in eigendom gehad. In 1997 is het stuk grond aan de [straat] geschonken aan [R] . De blote eigendom van de woning aan de [straat] [nummer 1] is bij notariële akte van 15 mei 1997 verkocht en geleverd aan de dochters [G] . De ouders [G] zijn in de woning aan de [straat] [nummer 1] blijven wonen met een recht van vruchtgebruik.
De leveringsakte vermeldt onder meer het volgende:
“De koopsom bedraagt tachtig duizend vijfentwintig gulden (fl 80.025,--), welk bedrag tussen partijen onderling is verrekend en waarvoor door verkoper bij deze kwijting
wordt verleend zonder enig voorbehoud.
(…)
Ten behoeve van verkoper en zijn echtgenote, hierna ook te noemen: de gebruikers, wordt gevestigd en wordt door hen aangenomen het zakelijk recht van vruchtgebruik van het verkochte, strekkende tot vruchtgebruik van het verkochte. (…)
1. Het recht is gevestigd ten behoeve ven verkoper en zijn echtgenote.
2. Het recht gaat in op heden en eindigt op de dag dat de langstlevende van gebruikers is overleden, danwel dat de laatste van hen het verkochte metterwoon heeft verlaten.
(…)
6. De gebruikers zijn bevoegd over de aan het vruchtgebruik onderworpen goederen te beschikken zonder toestemming van de hoofdgerechtigde(n) op de wijze als bedoeld in artikel 3:212 lid 2 Burgerlijk Wetboek, echter uitdrukkelijk niet om te verteren.
7. De gebruikers zijn geheel vrij in de wijze van beleggen en herbeleggen, doch dienen dit te doen ten name van de hoofdgerechtigde(n) met aantekening van het vruchtgebruik.
(…)
De comparanten verklaarden dat de waarde van het verkochte in vrij op te leveren staat is door partijen gewaardeerd op eenhonderdeenennegentigduizend gulden(fl. 191.000,--);
de waarde van het. zakelijk recht van vruchtgebruik bedraagt, gelet op de leeftijd van de zakelijk gerechtigden, zevenentwintig een/tweede procent (27,5 %) daarvan of tachtigduizend vijfentwintig gulden (fl. 80.025,--) zodat de waarde van de hoofdgerechtigdheid bedraagt tweehonderdtienduizend negenhonderd vijfenzeventig
gulden (fl. 210.975,--).”
2.4.
Op het stuk grond aan de [straat] dat werd geschonken aan [R] hebben vader en moeder [G] omstreeks 2006 een huis laten bouwen, [straat] [nummer 2] . Op de grond is een opstalrecht gevestigd toebehorend aan de ouders [G] . [P] kwam de onverdeelde helft van dit opstalrecht toe. Op het opstalrecht van de ouders [G] is in april 2006 een eerste recht van hypotheek gevestigd ten behoeve van Nationale Nederlanden.
2.5.
Het huis aan de [straat] [nummer 1] is op 18 september 2006 verkocht aan een derde voor een bedrag van € 274.000,-. Met deze verkoopopbrengst is de nog op het huis rustende hypotheek van Nationale Nederlanden van € 223.583,56 afgelost. Van de verkoopopbrengst resteerde, na het aflossen van de hypotheek en het voldoen van een aantal kosten, nog een bedrag van € 44.163,61.
2.6.
Bij notariële akte van 19 september 2006 (“Particuliere Hypotheek”) zijn de dochters als schuldeiser en de ouders [G] als schuldenaren het volgende overeengekomen:
“OVEREENKOMST TOT VESTIGING VAN HYPOTHEEK EN PAND
De schuldenaar en de schuldeiseres zijn overeengekomen dat ten behoeve van de schuldeiser het recht van hypotheek en pand zal worden verleend op de in deze akte vermelde goederen, tot zekerheid als in deze akte omschreven.
GELDLENING
De schuldenaar erkent hoofdelijk schuldig aan de schuldeiser, die deze schuldbekentenis aanneemt, een bedrag [G] tweehonderdvijfenzeventigduizend euro (€ 275.000,00), hierna te noemen ‘de hoofdsom’.
Voor deze geldlening gelden de navolgende bepalingen en bedingen.
1 Looptijd
De geldlening is - tenzij deze wordt verlengd - verstrekt voor een tijdsduur, die eindigt op de dag van overlijden van de schuldenaar die vanaf heden het langst leeft en op elk moment daarna.
2. Rente
Vanaf heden is over de hoofdsom respectievelijk het restant daarvan een rente verschuldigd berekend naar drie zes/tiende procent (3,6 %) per jaar, te voldoen in maandelijkse termijnen bij achterafbetaling, voor het eerst op een oktober tweeduizend zes, over het sedert heden verstreken tijdvak.
(…)
Ter uitvoering van de overeenkomst als hiervoor vermeld, verleent de schuldenaar aan de schuldeiser, die zulks aanneemt, recht van hypotheek respectievelijk - voorzoveel nodig nu voor alsdan - recht van pand op het hierna - te omschrijven onderpand, tot meerdere zekerheid voor:
1. de terugbetaling van voormelde hoofdsom
(…)
ONDERPAND
Het recht van hypotheek wordt gevestigd op het recht van opstal ten behoeve van de schuldenaar gevestigd op een perceel grond gelegen aan de [straat] [nummer 2] te [plaats] , uitmakende een genoegzaam bekend gedeelte van hel perceel kadastraal bekend [kadastraal nummer]
, ter grootte van ongeveer vijf are (00.05.00 ha), met het daarop te bouwen/in aanbouw zijnde woonhuis met garage en eventuele verdere aanhorigheden, plaatselijk bekend [straat] [nummer 2] , [plaats] .
Hel onderpand is door de schuldenaar in eigendom verkregen, ieder voor de onverdeelde helft, door de inschrijving in register 4 ten kantore van de Dienst voor het Kadaster en de Openbare Registers op zes april tweeduizend zes in [kadastraal nummer] van het afschrift van een akte van vestiging recht van opstal op vijf april tweeduizend zes voor genoemde notaris Dingemans verleden.
(…)
Het onderpand is niet met beslag bezwaard en niet met hypotheek of andere beperkte rechten bezwaard, behoudens een eerste pand- en hypotheekrecht ten behoeve van de naamloze vennootschap Nationale Nederlanden (…), oorspronkelijk in hoofdsom [G] vijfhonderdvijftigduizend euro (€ 550 00000), blijkens een akte van hypotheekstelling op vijf april tweeduizend zes voor genoemde notaris Dingemans verleden,”
2.7.
Door [B c.s.] is op 12 september 2014 conservatoir beslag gelegd op de onverdeelde helft van het opstalrecht van [P] op de [straat] [nummer 2] . Nadat het conservatoir beslag was overgegaan in een executoriaal beslag is de woning, na lang te koop te hebben gestaan, op 21 september 2018 verkocht.
Tussen [G] en [B c.s.] is daarna een depotovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst zijn partijen overeengekomen om de koopprijs, na aflossing van de verplichting aan Nationale Nederlanden, bij de notaris in depot te houden. Het bedrag in depot bedraagt € 225.286,17.

3.Het geschil

3.1.
[G] vordert - samengevat - en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat de rechtbank:
I. primair voor recht verklaart dat het bedrag thans in depot op basis van de depotovereenkomst aan [R] en [E] , beiden voor gelijke delen, althans aan eisers voor gelijke delen toekomt;
I. subsidiair de depotovereenkomst vernietigt wegens dwaling dan wel misbruik van omstandigheden;
II. bepaalt dat het bedrag thans in depot op basis van de depotovereenkomst vrijgegeven dient te worden middels uitkering van de gelden in dat depot aan [R] en [E] , beiden voor gelijke delen, althans aan eisers voor gelijke delen;
III. gedaagden hoofdelijk veroordeelt alle noodzakelijke medewerking te verlenen om te komen tot uitkering van het bedrag in depot zoals gevorderd onder II. van dit petitum, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor elke dag dat gedaagden met voldoening in gebreke blijven;
IV. gedaagden hoofdelijk veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2.
[B c.s.] voert verweer. [B c.s.] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [G] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [G] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [G] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling van dit geschil

4.1.
De achtergrond van dit geschil ligt in vele procedures die tussen [G] en [B c.s.] zijn gevoerd. Uiteindelijk heeft dat onder andere geresulteerd in een inmiddels na het arrest van de Hoge Raad van 28 juni 2013 onherroepelijk arrest van het Gerechtshof van 28 februari 2012, waarbij het vonnis van de rechtbank van 27 augustus 2008 is bekrachtigd. Daarbij is [G] veroordeeld tot betalen van schade, op te maken bij staat. [G] weigert aan de veroordeling te voldoen.
4.2.
[B c.s.] heeft geprobeerd verhaal te nemen voor zijn vordering op grond van het arrest van het Gerechtshof. Hij heeft daartoe beslag gelegd op de onverdeelde helft van het opstalrecht van [P] op de [straat] [nummer 2] in [plaats] . Op dat recht was een eerste hypotheek gevestigd door Nationale Nederlanden. Dat recht wordt door [B c.s.] gerespecteerd. Er was ook een tweede hypotheek gevestigd door de ouders [G] ten behoeve van hun beide dochters, zie 2.6 hiervoor.
Dat hypotheekrecht wordt door [B c.s.] betwist, althans de daaraan verbonden geldlening. Na de uiteindelijke verkoop van het recht van opstal (en de onderliggende grond, neemt de rechtbank aan) zijn alle partijen overeengekomen om de ‘overwaarde’ na aflossing van de hypotheek aan Nationale Nederland in depot bij de notaris te storten. Dat gaat om een bedrag van € 225.286,17.
Dat is minder dan het resterende hypotheekbedrag van de dochters (de hoofdsom is volgens hen nog steeds € 275.000,-).
Deze procedure gaat daarom over de vraag aan wie het in depot gestelde bedrag toekomt.
4.3.
Het hypotheekrecht van de dochters is gevestigd als zekerheid voor een geldlening van € 275.000,- aan hun ouders. Uit de stukken en wat de dochters ter zitting hebben verklaard volgt dat zij dat bedrag beschikbaar hebben gekregen als gevolg van de verkoop in 2006 van de woning aan de [straat] [nummer 1] in [plaats] . Die opbrengst was € 274.000,- en is volgens de dochters geheel aan hen toe gekomen. Van die woning hadden de dochters in 1997 het blote eigendom gekocht van hun ouders, die zelf het vruchtgebruik ervan behielden.
[B c.s.] betwist gemotiveerd dat de overdracht in 1997 aan de dochters jegens hem geldig is. Hij betwist ook gemotiveerd dat de dochters in 2006 werkelijk geld hebben uitgeleend aan hun ouders en stelt dat dit slechts een ‘papieren’ lening is, die nooit echt is uitgevoerd. Met andere woorden, in de visie van [B c.s.] hebben de ouders [G] aan hun beide dochters hypothecaire zekerheid gegeven voor een lening die nooit is verstrekt. Daarom komt de restantopbrengst uitsluitend aan [B c.s.] toe en niet aan de dochters, aldus [B c.s.] .
4.4.
De geldlening in 2006 is vastgelegd in een authentieke akte, de akte van 19 september 2006, verleden voor notaris Dingemans (zie 2.6 hiervoor). Tussen de betrokken partijen levert deze akte dwingend bewijs op van die lening en de voorwaarden, waaronder die is verstrekt. [1] Partijen zijn in dit geval de ouders [G] als geldleners aan de ene kant en de dochters [G] als geldgever aan de andere kant. Anders dan waarvan [G] uitgaat, levert deze akte naar derden, zoals [B c.s.] , echter geen dwingend bewijs op. [2] De akte kan wel bijdragen aan het bewijs van de lening, maar heeft naar [B c.s.] zogenaamde “vrije” bewijskracht. De rechtbank is van oordeel dat [G] onder de omstandigheden van dit geval met de akte nog geen bewijs van de lening heeft geleverd.
4.5.
Zoals tijdens de mondelinge behandeling al aan de orde is geweest, heeft [B c.s.] voorafgaande aan de procedure gevraagd om onderbouwing van de geldlening. Dat hebben de dochters [G] niet gedaan.
[B c.s.] heeft zijn verzoek bij wijze van verweer herhaald in de conclusie van antwoord. Ook in deze procedure hebben de dochters geen nadere onderbouwing gegeven. Zij hebben daartoe ter zitting aangevoerd dat het om oude stukken gaat, ouder dan 5 jaar geleden en dat de akte voldoende moet zijn. Zoals hiervoor overwogen, is de rechtbank het daar niet mee eens.
4.6.
De dochters zullen alsnog in de gelegenheid worden gesteld hun stellingen nader te onderbouwen. De rechtbank zal hen daartoe bevelen, zoals bepaald in artikel 22 Rv. Het gaat daarbij om – in ieder geval – de volgende stukken die de geldlening van 2006 zouden kunnen onderbouwen:
Bewijs van betaling en ontvangst van de overeengekomen maandelijkse rente tot heden.
Bewijs van aangifte van de geldlening als vordering aan de belastingdienst (in de jaren vanaf 2006).
Bewijs van aangifte van de geldlening als schuld aan de belastingdienst (in de jaren vanaf 2006).
En daarnaast:
4. Een antwoord op de vraag wat is er met de waarde van het recht van vruchtgebruik van de ouders is gebeurd ten tijde van de verkoop in 2006 van de woning aan de [straat] [nummer 1] in [plaats] ?
4.7.
Zoals hiervoor overwogen, ligt de basis van de mogelijkheid om het bedrag van € 275.000,- uit te lenen in de transacties tussen ouders en dochters [G] in 1997. Daarom dienen eisende partijen voorts de volgende stukken in het geding te brengen:
5. De akte van schenking (“in het kader van het erfrecht”) van 1997, waarbij een bedrag van in totaal fl. 80.025,- aan beide dochters is geschonken.
6. Een toelichting op de vraag waarom de koopprijs van de woning aan de [straat] [nummer 1] in [plaats] gelijk werd gesteld aan de vastgestelde waarde van het vruchtgebruik van de ouders.
4.8.
Aan [B c.s.] wordt bevolen om in het geding te brengen:
Het proces-verbaal of de processen-verbaal van beslag op het recht van opstal [straat] [nummer 2] .
Een specificatie van het bedrag, waarvoor het beslag is gelegd.
Een toelichting op het standpunt dat bij een afwijzing van de vordering van eisende partijen het
geheledepotbedrag aan [B c.s.] zou toekomen en niet de helft (alleen het deel van de heer [G] daarin).
4.9.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden tot een latere fase in de procedure.
4.10.
De rechtbank geeft (de advocaten van) [B c.s.] en de
dochters[G] nadrukkelijk in overweging om ter voorkoming van nog veel meer tijd en kosten te proberen om in
hun onderlinge zaakdeze kwestie in der minne te regelen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag
7 december 2022, voor het nemen van:
- een akte aan de zijde van [G] , zoals hiervoor onder 4.6 en 4.7 omschreven
- een akte aan de zijde van [B c.s.] , zoals hiervoor onder 4.8 omschreven;
5.2.
bepaalt dat beide partijen na het nemen van de in 5.1 bedoelde akte in de gelegenheid zullen worden gesteld om vier weken daarna een antwoord-akte te nemen, waarna zij opnieuw vonnis kunnen vragen;
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 9 november 2022.

Voetnoten

1.Artikel 157, tweede lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
2.Zie b.v. Hoge Raad 20 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU3100, rov. 3.3.2