ECLI:NL:RBNHO:2022:11857

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
2 januari 2023
Zaaknummer
C/15/326196 / HA ZA 22-183
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen in het kader van een overeenkomst van opdracht voor tuinwerkzaamheden en de bouw van een tuinhuis

In deze civiele zaak heeft eiser, H.O.D.N. [naam], een vordering ingesteld tegen gedaagden, [gedaagde1] en [gedaagde2], met betrekking tot onbetaalde facturen voor werkzaamheden die zijn uitgevoerd in opdracht van gedaagden. De werkzaamheden betroffen de herinrichting en aanleg van de tuin, alsook de bouw van een tuinhuis door onderaannemer [A.]. Eiser vorderde een totaalbedrag van € 141.870,09, inclusief wettelijke rente, omdat gedaagden weigerden te betalen op basis van hun stelling dat er sprake was van gebrekkige uitvoering en een vaste prijsafspraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen vaste prijs was overeengekomen en dat gedaagden eiser niet in gebreke hebben gesteld, waardoor zij verplicht zijn de facturen te voldoen. De rechtbank heeft de vordering van eiser toegewezen en gedaagden veroordeeld tot betaling van het openstaande bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/326196 / HA ZA 22-183
Vonnis van 21 december 2022 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser], H.O.D.N. [naam],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. J.C.M. Nuijten te Bergen op Zoom,
tegen

1.[gedaagde1],

2.
[gedaagde2],
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaten mrs. R.Q. Potter en L.J. Niessen te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden] genoemd worden. Gedaagden afzonderlijk zullen [gedaagde1] en [gedaagde2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 juli 2022
  • de aanvullende producties 12 t/m 19 van de zijde van [gedaagden]
  • de aanvullende producties 8A t/m O5 van de zijde van [eiser]
  • de aanvullende productie 9 van de zijde van [eiser]
  • de aanvullende productie (WhatsApp bericht) van de zijde [gedaagden]
  • de mondelinge behandeling van 5 december 2022, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden
  • de spreekaantekeningen van mr. Nuijten namens [eiser]
  • de pleitaantekeningen van mr. L.H. Niessen namens [gedaagden]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
In opdracht van [gedaagden] heeft [eiser] werkzaamheden uitgevoerd bestaande uit de herinrichting en aanlegging van hun tuin. Daarnaast hebben partijen een overeenkomst gesloten voor de bouw van een tuinhuis door onderaannemer [A.]. [eiser] wenst betaling van haar onbetaald gelaten facturen. [gedaagden] betwisten dat zij tot betaling gehouden zijn, omdat sprake is van een overeenkomst van opdracht waarbij een vaste prijs geldt en de werkzaamheden daarnaast gebrekkig zijn verricht.
De rechtbank overweegt dat [eiser] voor de gestelde gebreken niet in gebreke is gesteld en haar de toegang tot de tuin van [gedaagden] was ontzegd. Niet is gebleken dat partijen een vaste prijs voor het werk zijn overeengekomen, zodat [gedaagden] de onbetaald gelaten facturen moeten voldoen. De vordering tot betaling wordt daarom toegewezen.

3.Feiten

3.1.
[gedaagden] hebben een mondelinge opdracht aan [eiser] verstrekt tot herinrichting en aanlegging van hun tuin ter grootte van circa 6.000 vierkante meter.
Daarbij zijn partijen overeengekomen dat de kosten van de door [eiser] ingeschakelde onderaannemers één op één doorbelast zullen worden aan [gedaagden]
3.2.
Op 2 januari 2021 zijn [eiser] en zijn onderaannemers met de werkzaamheden gestart. De werkzaamheden werden maandelijks gefactureerd.
3.3.
Op 22 februari 2021 heeft [eiser] een overzicht van de kosten voor werkzaamheden achtertuin en bestrating aan [gedaagden] toegestuurd (hierna: het overzicht). Daarin staat bij ‘reeds gefactureerd’ een bedrag van € 94.822,43 vermeld. Ook is een budget van € 372.060,57 inclusief btw opgenomen in het overzicht.
3.4.
Voor de bouw van een tuinhuis hebben partijen een separate overeenkomst gesloten. Op 9 maart 2021 heeft onderaannemer [A.] (hierna: [A.]) een offerte opgesteld voor € 87.500,- exclusief btw, vermeerderd met € 6.500,- exclusief btw voor de afwerking van de binnenkant van het tuinhuis. Deze offerte is diezelfde dag door [gedaagden] geaccepteerd.
3.5.
Omstreeks 18 maart 2021 heeft [eiser] haar eigen werkzaamheden voorlopig afgerond. Pas nadat al het werk van de onderaannemers gereed zou zijn, zou het terras beplant worden en konden de graszoden worden gelegd. Bedrijfsleider [B.] was daarna regelmatig in de tuin van [gedaagden] aanwezig om de voortgang te monitoren en toezicht te houden op de groei van het aangeplante materiaal.
3.6.
Voor de bestrating van de tuin heeft [eiser] als onderaannemer [C.] (hierna: [C.]) ingeschakeld. Op 12 april 2021 heeft [gedaagde1] zijn akkoord gegeven op de offerte van [C.].
3.7.
Op 14 april 2021 heeft [gedaagde1] via WhatsApp aan [eiser] gevraagd om de nieuwe aanplant te checken wanneer zij er zijn, omdat sommige omvallen dan wel dood lijken. Ook op 16 en 17 juni 2021 heeft [gedaagde1] aan [eiser] laten weten dat veel nieuw geplaatste planten dood gaan.
3.8.
In juli 2021 is de heer [D.], werkzaam bij [E.], met werkzaamheden bij [gedaagden] gestart.
3.9.
Omstreeks 15 juli 2021 zijn [gedaagden] voor de duur van vijf weken op vakantie gegaan.
3.10.
Op 23 augustus 2021 heeft [B.] via WhatsApp aan [gedaagde1] verzocht om een afspraak om de situatie te bekijken, zodat zij kunnen starten met grondbewerking, afronden beregening en het grootste deel van het gazon er in. Diezelfde dag heeft [gedaagde1] laten weten dat zij eerst het tuinhuis willen afronden, hetgeen nog een paar weken zou duren. Daarna zullen zij bepalen hoe ze vervolgen.
3.11.
Bij e-mail van 24 september 2021 heeft [gedaagde1] aan [eiser] bericht dat hij graag even wil bellen om te spreken over de werkzaamheden. Daarbij geven zij aan dat
i)het niet goed gaat met het tuinhuis qua timing en de uitvoering van het werk,
ii)een deel van de beplanting ter waarde van € 9.471,15 is doodgegaan en er een verkeerde kleur rodo’s in de tuin staan en
iii)de meerwerkrekening van [C.] akkoord is.
3.12.
Bij e-mail van 10 oktober 2021 heeft [gedaagde1] aan [eiser] bericht dat zij ruim twee weken bezig zijn met een andere tuinman en hun aannemer [F.] voor het tuinhuis. Deze hebben geconstateerd dat een groot deel van de door of via [eiser] uitgevoerde werkzaamheden ondeugdelijk zijn, waardoor een en ander opnieuw moet worden gedaan. Zowel [F.] als [D.] zijn door [gedaagde1] gevraagd een rapport te maken van hun herstelwerkzaamheden.
3.13.
Op 21 oktober 2021 heeft [B.] een bezoek gebracht aan de tuin van [gedaagden] Tijdens dit bezoek heeft hij – blijkens zijn op 16 februari 2022 afgelegde verklaring – onder meer geconstateerd dat hoogte levels in de tuin waren veranderd, diverse beplanting was verwijderd, diverse bomen van hun plaats waren gehaald, alle stroomkabels uit de grond zijn gegraven, alle slangen voor de beregening er uit zijn gehaald, de blokhut half was gedemonteerd, etcetera.
3.14.
Op 27 oktober 2021 heeft de heer [D.] van De Botanicus een rapport uitgebracht. In diezelfde periode heeft [F.] Bouwbedrijf een rapport opgesteld over de kwaliteit van het door [A.] geleverde timmerwerk aan het deels opgebouwde tuinhuis.
3.15.
Bij brief van 5 november 2021 heeft [eiser] [gedaagden] gesommeerd tot betaling van de toen openstaande facturen met een hoofdsom van € 74.670,23 en de daarover verschuldigde wettelijke handelsrente van € 2.057,69.
3.16.
Bij brief van 19 november 2021 hebben [gedaagden] zich op het standpunt gesteld dat partijen op basis van de offerte een vaste prijs voor de werkzaamheden van € 334.000,- zijn overeengekomen, waarvan al € 324.000,- is voldaan. Daarnaast hebben zij de vordering – onder verwijzing naar de rapporten van [D.] en [F.] – bestreden met de opmerking dat de werkzaamheden ondeugdelijk zijn uitgevoerd.
3.17.
Bij brief met bijlagen, waaronder diverse facturen, van 10 december 2021 heeft [eiser] [gedaagden] gesommeerd tot betaling van een totale hoofdsom van € 137.466,66 en de daarover verschuldigde wettelijke handelsrente (tot en met 15 februari 2021) van € 4.403,43.
3.18.
Op 6 oktober 2022 hebben [gedaagden] een e-mail gestuurd aan [eiser] waarin zij stellen dat er gebreken zijn aan het terras en dat aan verzoeken om de gebreken te herstellen door [C.] niet is voldaan. Na ontvangst van deze e-mail heeft [eiser] een afspraak met [gedaagde1] gemaakt om langs te komen.
Op 18 oktober 2022 heeft [eiser] een bezoek aan de tuin van [gedaagden] gebracht, om de gestelde schade aan het terras, bestaande uit verzakkingen, te bekijken.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden], des de een betalend de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen zoals in de dagvaarding uiteengezet, tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiser te voldoen het bedrag van € 141.870,09 (zegge: honderd eenenveertigduizend achthonderd zeventig euro en negen eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening en gedaagden te veroordelen in de kosten van het geding.
4.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat een aantal facturen ten onrechte onbetaald zijn gelaten. Het gaat om een factuur van € 74.670,23 voor werkzaamheden die door zijn bedrijf zijn verricht en twee doorbelaste facturen van € 61.050,55 en € 1.745,58 die zien op het tuinhuis en de kosten van de rijplaten. Het werk is zonder protest opgeleverd, c.q. was nog niet af, er heeft geen ingebrekestelling plaatsgevonden en [eiser] is niet in de gelegenheid gesteld om beweerdelijke tekortkomingen te herstellen. [eiser] is daarmee niet tekortgeschoten en niet in verzuim, zodat hij recht heeft op de betaling van de overeengekomen vergoeding.
4.3.
[gedaagden] voeren verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Het geschil ziet in de kern op de uitvoering van werkzaamheden door [eiser] en haar onderaannemers in de tuin van [gedaagden] Deze werkzaamheden zien op:
de aanleg van de tuin,
de bouw van het tuinhuis,
de aanleg van bestrating.
5.2.
Vast staat dat tussen partijen een mondelinge overeenkomst van opdracht bestaat tot aanleg van de tuin. [gedaagden] betwisten dat daarbij sprake is van een opdracht op regiebasis, zoals [eiser] stelt. Zij voeren aan dat tussen partijen een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen op basis van de door [eiser] verstrekte offerte voor een vaste prijs van € 334.082,90.
5.3.
De rechtbank oordeelt dat geen sprake is van een tussen partijen overeengekomen vaste prijs voor het werk. Hiervoor is van belang dat tussen partijen niet in geschil is dat [eiser] al in januari 2021 met de werkzaamheden is gestart. Vast staat ook dat het overzicht waarin een budget staat vermeld pas in februari 2021 is opgesteld en op 20 februari 2021 aan [gedaagden] is toegezonden. Dit strookt niet met de stelling van [gedaagden] dat zij de opdracht hebben verstrekt op basis van het overzicht. In februari 2021 was bovendien al een groot deel van de door [eiser] uitgevoerde werkzaamheden voltooid. Ook blijkt uit het overzicht dat op dat moment al een bedrag van € 94.822,43 voor het werk was gefactureerd. Al deze omstandigheden leiden tot de conclusie dat de gestelde basis van de opdracht -regie- onvoldoende is weersproken, en dat het meergenoemde overzicht niet meer of minder was dan een indicatie van te verwachten kosten. Het tuinhuis is, naar tussen partijen vaststaat, aangenomen werk.
5.4.
Verder betogen [gedaagden] dat de uitgevoerde werkzaamheden gebreken vertoonden, dan wel dat de opdracht vóór voltooiing al is beëindigd. De rechtbank zal hierna van ieder van de drie hierboven genoemde werkzaamheden afzonderlijk beoordelen of [gedaagden] gehouden zijn tot betaling van de facturen voor het werk.
1)
de aanleg van de tuin
5.5.
[eiser] vordert een restant bedrag van € 74.670,23 voor onbetaald gelaten facturen voor door haar uitgevoerde werkzaamheden. [gedaagden] betogen dat sprake was van tekortkomingen in het werk en dat zij die herhaaldelijk aan [eiser] kenbaar hebben gemaakt. Zo is bijvoorbeeld beplanting dood gegaan en zijn bomen te diep aangeplant. Hoewel vast staat dat [eiser] niet in gebreke is gesteld zoals de wet vereist, voeren [gedaagden] aan dat zij gedurende het project veelvuldig hebben geklaagd. De communicatie tussen partijen verliep veelal mondeling, omdat [gedaagde2] meestal thuis was wanneer [eiser] aan het werk was.
5.6.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 11 oktober 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1581) overwogen dat onder omstandigheden een beroep op het ontbreken van een ingebrekestelling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn of kan worden aangenomen dat op grond van de redelijkheid en billijkheid een ingebrekestelling achterwege kan blijven en de schuldenaar zonder ingebrekestelling in verzuim is geraakt. De omstandigheden van het geval kunnen met zich brengen dat het verzuim van de schuldenaar ook intreedt indien de schuldenaar niet of niet toereikend reageert op een verzoek van de schuldeiser om binnen een redelijke termijn toe te zeggen dat hij binnen een gestelde, eveneens redelijke, termijn zal nakomen, of om zich binnen een redelijke termijn uit te laten over de wijze waarop en de termijn waarbinnen hij door de schuldeiser omschreven gebreken in de uitvoering van de overeenkomst zal herstellen. De eisen die aan de reactie van de schuldenaar mogen worden gesteld, zijn afhankelijk van de omstandigheden. Daarbij is onder meer van belang hoe concreet de schuldeiser de te herstellen gebreken heeft aangeduid en hoe specifiek hij heeft aangedrongen op een mededeling van de schuldenaar.
5.7.
Dat in de onderhavige situatie een ingebrekestelling achterwege had kunnen blijven is tegenover betwisting door [gedaagden] volstrekt onvoldoende onderbouwd. Door [gedaagden] is niet gesteld, laat staan onderbouwd, dat zij aan [eiser] duidelijk hebben gemaakt welke concrete gebreken zij hebben geconstateerd, en dat, hoe en wanneer zij [eiser] de mogelijkheid hebben geboden om de gestelde gebreken te herstellen.
Integendeel, vast staat dat [eiser] de toegang tot de tuin is ontzegd en dat [eiser] pas in oktober 2021 de rapporten van [D.] en [E.] hebben ontvangen, terwijl deze derden op dat moment met hun ‘herstelwerkzaamheden’ al een flink eind op streek waren en daarbij de gehele tuin opnieuw op de schop hebben genomen. [eiser] is aldus niet alleen volstrekt onvoldoende ingelicht omtrent de aard van de gebreken, maar ook de mogelijkheid ontnomen om daarnaar onderzoek te (laten) verrichten en deze, indien nodig, te herstellen.
5.8.
Omdat [gedaagden] [eiser] niet – zoals de wet vereist – in gebreke hebben gesteld, zijn zij verplicht tot nakoming van hun verplichtingen uit de overeenkomst bestaande uit betaling van de facturen van [eiser] voor de door deze geleverde werkzaamheden. De stelling dat deze facturen geen redelijke prijs voor de uitgevoerde werkzaamheden vormen, of onvoldoende zijn gespecificeerd, is tegenover betwisting niet concreet onderbouwd en wordt door de rechtbank dan ook gepasseerd.
2)
de bouw van het tuinhuis
5.9.
Wat betreft de bouw van het tuinhuis hebben [gedaagden] ter zitting hun verweer gewijzigd in die zin dat zij betogen dat de overeenkomst van opdracht vóór voltooiing van de opdracht al is beëindigd, zodat zij niet gehouden zijn tot verdere betaling.
[eiser] stelt dat hij de gehele aanneemsom aan [A.] moet betalen omdat alle voor de bouw van het tuinhuis benodigde materiaal al geleverd was en ook manuren verschuldigd zijn omdat het volgende project van [A.] pas drie weken later begon. [eiser] heeft ter zitting verklaard dat hij een betalingsregeling met [A.] is overeengekomen.
5.10.
De afspraak dat de facturen van onderaannemers door [eiser] één op één worden doorgelegd brengt mee dat ook de afrekening met die onderaannemers, waarop art. 7:764 BW van toepassing is, moet worden doorgelegd.
In art. 7:764 BW. is bepaald dat de opdrachtgever te allen tijde bevoegd is de overeenkomst geheel of gedeeltelijk op te zeggen. Hij is dan verplicht de voor het gehele werk verschuldigde prijs te betalen, verminderd met de besparingen die voor de aannemer uit de opzegging voortvloeien tegen aflevering van het door de aannemer ten tijde van de opzegging voltooide (deel van het) werk.
5.11.
De rechtbank oordeelt dat [gedaagden] de overeengekomen prijs volledig verschuldigd zijn. Dat alle materialen voor de bouw van het tuinhuis al door [A.] waren geleverd is onvoldoende door [gedaagden] betwist. Ook is niet behoorlijk betwist dat de werkzaamheden door [A.] waren ingepland en dat hij zijn mensen niet op ander werk heeft kunnen inzetten. De rechtbank kent bij deze vaststellingen ook betekenis toe aan het onverhoedse karakter van de ‘opzegging’ -het lijkt een trouvaille van de advocaat- en met de omstandigheid dat [A.] [eiser] houdt aan integrale betaling.
Vast staat verder dat [F.] in september 2021 is gestart met ‘herstelwerkzaamheden’ aan het tuinhuis en daarbij de aanwezige materialen bij het afbreken (en weer opbouwen) van de constructie deels heeft verzaagd. De enkele stelling dat ook [F.] materialen heeft geleverd is bij die stand van zaken onvoldoende om te concluderen dat nog niet al het materiaal door [A.] is geleverd. Uit de omstandigheid dat materialen worden verzaagd volgt immers logischerwijs dat meer materiaal benodigd is. [gedaagden] moeten daarom ook de volledige materiaalkosten betalen.
5.12.
De conclusie luidt dan ook dat [gedaagden] het volledig resterende bedrag van de factuur van 7 december 2021 van € 61.050,55 aan [eiser] moeten voldoen.
3)
de aanleg van bestrating
5.13.
[gedaagden] betogen dat er bij het aanleggen en bestraten van het terras fouten zijn gemaakt bij de afwatering, als gevolg waarvan het terras is verzakt. Voor de bestrating van de tuin heeft [eiser] onderaannemer [C.] ingeschakeld.
5.14.
Vast staat dat [eiser] vanaf juli 2021 de toegang tot de tuin is ontzegd. Niet in geschil is ook dat [gedaagden] vanaf dat moment rechtstreeks met [C.] hebben gecommuniceerd en opdrachten aan [C.] hebben verstrekt. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden door [C.] was het aldus voor [eiser] niet meer mogelijk om regie te voeren en toezicht te houden. Indien de werkzaamheden aan het terras gebrekkig zouden zijn verricht -het staat niet vast- kan [eiser] dat onder die omstandigheden niet verweten worden. Dit betekent dat [gedaagden] de werkzaamheden van [C.] - die met tussenkomst van [eiser] zijn gefactureerd - eveneens moet voldoen.
Conclusie
5.15.
Gelet op het voorgaande zal de gevorderde hoofdsom aan onbetaald gelaten facturen van € 137.466,66 worden toegewezen.
Wettelijke (handels)rente
5.16.
[eiser] maakt aanspraak op wettelijke (handels)rente over de verschuldigde hoofdsom. Van de gevorderde hoofdsom van € 141.870,09 bestaat een deel van € 4.403,43 uit wettelijke handelsrente berekend tot en met 15 februari 2022. Daarnaast vordert [eiser] over de hoofdsom van € 141.870,09 wettelijk rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling.
5.17.
Op grond van artikel 6:119a BW is wettelijke handelsrente wegens vertraging in de voldoening van een geldsom verschuldigd in het geval van een handelsovereenkomst. Uit lid 1 van dat artikel volgt dat onder handelsovereenkomst wordt verstaan: ‘de overeenkomst om baat die een of meer van de partijen verplicht iets te geven of te doen en die tot stand is gekomen tussen een of meer natuurlijke personen die handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf of rechtspersonen’. [eiser] heeft niet gesteld en onderbouwd dat [gedaagden] de overeenkomsten in de uitoefening van een bedrijf hebben gesloten. De gevorderde handelsrente is daarom niet toewijsbaar.
5.18.
Op grond van artikel 6:119 BW kan [eiser] wél wettelijk rente vorderen. Deze schadevergoeding wegens vertraging in de voldoening van een geldsom is verschuldigd met ingang van de datum van verzuim. Verzuim treedt in op het moment van ingebrekestelling. Pas met ingang van de datum waarop in gebreke is gesteld is de schuldenaar wettelijke rente verschuldigd. Dit wordt niet anders als op de factuur staat vóór welke datum de factuur betaald moet worden. Dit is geen fatale termijn, zodat verzuim niet zonder ingebrekestelling intreedt. Dit betekent dat wettelijke rente verschuldigd is over het bedrag van € 74.670,23 met ingang van 19 november 2021 en over het bedrag van € 62.796,13 met ingang van
19 december 2021, steeds tot de dag van volledige betaling.
Proceskosten
5.19.
[gedaagden] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rockx worden begroot op:
- dagvaarding € 103,33
- griffierecht 2.277,00
- salaris advocaat
3.540,00(2,0 punten × tarief € 1.770,00)
Totaal € 5.920,33

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan Rockx te betalen een bedrag van € 137.466,66 (honderdzevenendertig duizend vierhonderdzesenzestig euro en zesenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het bedrag van € 74.670,23 met ingang van 19 november 2021 en over het bedrag van € 62.796,13 met ingang van 19 december 2021 steeds tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van Rockx tot op heden begroot op € 5.920,33,
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 1589