ECLI:NL:RBNHO:2022:11881

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
3 januari 2023
Zaaknummer
C/15/326834 / HA ZA 22-227
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging koopovereenkomst wegens dwaling en benoeming deskundige voor bodemonderzoek

In deze zaak vorderen eisers, [eisers], dat de rechtbank de koopovereenkomst met gedaagde, [gedaagde], vernietigt op grond van dwaling. Eisers stellen dat zij bij de aankoop van een woning zijn misleid door onjuiste informatie van gedaagde over de staat van de bodem. De rechtbank oordeelt dat gedaagde haar mededelingsplicht heeft geschonden door te verzwijgen dat de bodem verontreinigd was. De rechtbank acht het noodzakelijk om een deskundigenbericht in te winnen om de gevolgen van de dwaling vast te stellen en om te bepalen in hoeverre de koopovereenkomst moet worden gewijzigd. De rechtbank verwijst de zaak naar de rol voor het nemen van een akte door beide partijen over het deskundigenbericht. De uitspraak is gedaan op 21 december 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/326834 / HA ZA 22-227
Vonnis van 21 december 2022
in de zaak van

1.[eiser] ,

2.
[eiseres],
beiden wonende te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente 1] ,
eisers,
advocaat mr. P. van Lingen te Alkmaar,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. S.H.N. de Wijs te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eisers] (in mannelijk enkelvoud) en [gedaagde] worden genoemd.
De zaak in het kort
In deze zaak gaat het om de vraag of de koopovereenkomst tussen [eisers] en [gedaagde] is gesloten onder invloed van dwaling. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Door het doen van onjuiste inlichtingen en het verzwijgen van informatie over de verontreinigde bodem door [gedaagde] , heeft [eisers] gedwaald bij de aankoop van de woning. Voor de vaststelling of en zo ja, in hoeverre de gevolgen van de koopovereenkomst moeten worden gewijzigd ter opheffing van het nadeel dat [eisers] lijdt door de dwaling, acht de rechtbank het noodzakelijk een deskundigenbericht in te winnen. Beide partijen mogen zich uitlaten over het aantal te benoemen deskundigen, de persoon van de deskundige(n), het specialisme van de deskundige(n) en de aan de deskundige(n) te stellen vragen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 maart 2022 met producties 1-14;
  • de conclusie van antwoord met producties 1-3;
  • het tussenvonnis van 8 juni 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het bericht van 3 november 2022 van de zijde van [eisers] met producties 1-3;
  • de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 14 november 2022, waar zijn verschenen [eisers] , vergezeld van mr. Van Lingen voornoemd, en [gedaagde] , vergezeld van mr. De Wijs voornoemd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Mr. Van Lingen en mr. De Wijs hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die zij ter zitting aan de rechtbank hebben overgelegd en die daarmee onderdeel zijn geworden van de processtukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 24 november 2017 heeft [eisers] een perceel grond met woning en aanhorigheden aan de [adres] te [plaats] voor een koopsom van € 620.000,- van [gedaagde] gekocht (hierna: de woning). De woning is op 15 januari 2018 aan [eisers] geleverd.
2.2.
Voorafgaand aan de verkoop van de woning heeft [gedaagde] een NVM-vragenlijst ingevuld in verband met de verkoop van de woning. [gedaagde] heeft onder andere antwoord gegeven op vraag 9e. Deze vraag luidt als volgt:

Is de grond voor zover bekend verontreinigd?
Zo ja, is er een onderzoeksrapport?
Zo ja, heeft de gemeente/provincie een onderzoeks- of saneringsbevel opgelegd?
[gedaagde] heeft de eerste vraag met ‘nee’ beantwoord, waardoor zij niet is toegekomen aan de beantwoording van de tweede en derde vraag. Verder bevat de vragenlijst, voor zover hier van belang, de volgende passage:

ONDERTEKENING
Verkoper(s) verklaart/verklaren alle hem/haar bekende feiten te hebben vermeld in dit formulier. Verkoper is zich ervan bewust dat hij bij een niet juiste en/of volledige vermelding van feiten de koper de mogelijkheid geeft om op grond van het Burgerlijk Wetboek schadevergoeding te claimen.(...).
2.3.
Op 29 januari 2021 heeft [eisers] gesproken met de heer [naam 1] , de ex-echtgenoot van [gedaagde] (hierna: [naam 1] ). [naam 1] heeft tot hun echtscheiding met [gedaagde] in de woning gewoond. [naam 1] wees [eisers] erop dat er in het verleden bodemverontreiniging op het perceel was aangetroffen.
2.4.
[eisers] heeft vervolgens contact opgenomen met het bodemloket van de provincie Noord-Holland. [eisers] heeft daarna het “Rapport Bodemloket” ontvangen, opgesteld door Rijkswaterstaat en gedateerd 31 januari 2021. In dit rapport is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen over [adres] te [plaats] :

(…)1.2 Statusinformatie
Vervolg: uitvoeren NO.
Omschrijving: Er moet op de locatie een nader onderzoek worden uitgevoerd om de omvang en ernst van de vastgestelde verontreiniging te bepalen. (…).
1.3
Verontreinigende (onderzochte) activiteiten
Omschrijving Start Eind
auto- en motorensloperij (51571) 1935 1965
1.4
Onderzoeksrapporten
Type Auteur Nummer Datum
Historisch onderzoek Grondslag 5425 2008-12-11
Orienterend bodemonderzoek Grondslag 4160335 2005-07-07
Verkennend onderzoek NEN 5740 Wijman bv OR94-307 1994-10-01 (…)”.
2.5.
Wijman LBW B.V. (hierna: Wijman) heeft bij brief van 14 november 1994 aan de heer [naam 2] , de toenmalige eigenaar van de woning (hierna: [naam 2] ), bericht dat uit voornoemd verkennend onderzoek is gebleken dat er zich in de bovengrond lichte tot sterke verontreinigingen bevinden. Over de uitkomsten van het vervolg bodemonderzoek op het terrein heeft Wijman in zijn brief, voor zover hier van belang, het volgende geconcludeerd:

(…) Uitgaande van deze analyseresultaten kan worden geconcludeerd dat het gehele terrein binnen de onderzoeksgrenzen sterk verontreinigd is met zink en/of PAK’s en sanering van de bovengrond een noodzaak is. (…)
2.6.
Bij brief van 6 december 1994 heeft de provincie Noord-Holland aan [naam 2] , voor zover hier van belang, het volgende medegedeeld:

Op 25 november 1994 ontvingen wij van u het “Vervolg bodemonderzoek [adres] te [plaats] ”.
Uit het onderzoek is gebleken dat de grond is verontreinigd met zink en PAK. De gemeten concentraties aan zink en PAK overschrijden de interventiewaarden.
Uit de onderzoeken is duidelijk geworden dat voor de lokatie een saneringsnoodzaak geldt in het kader van de Wet bodembescherming.
Wij verzoeken u een saneringsplan op te laten stellen waarbij in beginsel uitgegaan dient te worden van multifunctioneel saneren. (…) Dit verslag dient ter goedkeuring aan de provincie Noord-Holland te worden aangeboden. (…)
De lokatie is opgenomen in de inventarisatielijst van lokaties met mogelijke bodemverontreiniging in de provincie Noord-Holland, onder lokatienummer NH/210/0023/800.
Een afschrift van deze brief is ter informatie toegezonden aan de gemeente [gemeente 3] . (…)”.
2.7.
Op 7 juli 2005 heeft Grondslag BV (hierna: Grondslag) in opdracht van de toenmalige gemeente [gemeente 3] een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd. Grondslag heeft, voor zover hier van belang, geconcludeerd dat:

(…)
5 Conclusies
Door het ontbreken van concrete gegevens omtrent de ligging van potentiële verontreiningsbronnen van de voormalige autosloperij wordt aanbevolen, aanvullend op het onderhavige historisch onderzoek, een uitgebreid locatiebezoek uit te voeren naar [adres] . Mogelijk kan aan de hand van een terreininspectie en/of een interview met de eigenaren/gebruikers van de percelen de ligging van eventuele verontreinigingsbronnen achterhaald worden. (…)
Indien de locaties van de verontreinigingsbronnen bekend zijn kan een onderzoeksopzet bepaald worden, gebaseerd op de Strategie Oriënterend Onderzoek Nieuwe Stijl voor de Provincie Noord-Holland, opgesteld door [naam 3] . (…)”.
2.8.
Bij brief van 11 december 2008 heeft Grondslag de toenmalige gemeente [gemeente 3] bericht over het uitgebreide historisch onderzoek dat op de locatie [adres] te [adres] is uitgevoerd. In deze brief is het volgende, voor zover hier van belang, vermeld:
“Gegevens kadaster/eigenaarUit de gegevens van het kadaster blijkt dat mevr. [gedaagde] eigenaar van het [adres] is. Met mevrouw [gedaagde] is op 5 november 2008 telefonisch contact geweest over de locatie. Zij is bekend met de verdenking en het bodemonderzoek uit 1994. De exacte locatie van de activiteiten is haar onbekend. (…)
ConclusieUit bovenstaande gegevens blijkt dat in de periode 1935-1965 de autosloperij van dhr. [naam 4] gevestigd was op [adres] te [adres] . (…)De locatie vervalt in het kader van de OONS aangezien er slechts kleinschalige activiteiten hebben plaatsgevonden op de locatie. Tevens is het perceel in 1994 reeds voldoende onderzocht.”2.9. [eisers] heeft vervolgens informatie ingewonnen bij het Kadaster over de voorafgaande leveringen van de woning. Daaruit kwam naar voren dat op 23 maart 1995 [naam 2] en mevrouw [naam 5] de woning hebben geleverd aan [gedaagde] en [naam 1] . In de akte van levering is het volgende, voor zover van belang, opgenomen:

(…) Evenmin is het verkoper bekend dat het registergoed enige verontreiniging bevat die ten nadele strekt van voormeld gebruik of die heeft geleid of zou kunnen leiden tot een verplichting tot schoning van het registergoed, danwel het nemen van andere maatregelen, zijnde de koper bekend met de rapportage van H. Wijman B.V. zoals in de koopakte vermeld.(…)”.
2.10.
Bij e-mail van 5 februari 2021 heeft [eisers] zijn bevindingen over de bodemverontreiniging aan [gedaagde] kenbaar gemaakt en haar gevraagd duidelijkheid te verschaffen over de vraag of er na 2008 een bodemonderzoek of sanering is verricht. Tussen partijen heeft daarna veelvuldig correspondentie plaatsgevonden.
2.11.
Antea Group (hierna: Antea) heeft in opdracht van de advocaat van [gedaagde] in de periode april - mei 2021 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie [adres] . In het rapport van 7 mei 2021 heeft Antea het volgende geconcludeerd, voor zover hier van belang:

(…)Beantwoording onderzoeksvragen
  • Zijn er sterke verontreinigingen op locatie aanwezig?Uit het onderzoek blijkt dat de grond sterk verontreinigd is.
  • Is de locatie gesaneerd?Tijdens onderzoek in 1994 werden in de bovengrond nog sterke verontreinigingen met zink en PAK gemeten. Tijdens onderhavig onderzoek zijn in de bovengrond ten hoogste licht verhoogde gehalten aan zink en/of PAK gemeten. Op basis hiervan bestaat het vermoeden dat een bodemsanering heeft plaatsgevonden. De sanering heeft de verontreinigingen echter niet volledig verwijderd.
  • Zijn er risico’s voor de volksgezondheid te verwachten?In onderhavig rapport is een uitgebreide beschouwing van de risico’s voor de volksgezondheid opgenomen. Het betreft een beschouwing omdat deze gebaseerd is op een verkennend bodemonderzoek c.q. de verontreinigingen nog niet volledig in beeld zijn. Op basis hiervan worden geen risico’s voor de volksgezondheid verwacht wel extra aandacht moet zijn in het geval van een moestuin. (…)”.
2.12.
Ook na dit onderzoek heeft er tussen partijen veelvuldig correspondentie plaatsgevonden over onder meer de conclusie die uit het rapport van Antea kan worden getrokken.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert - samengevat - dat de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. voor recht verklaart dat de tussen [eisers] en [gedaagde] gesloten koopovereenkomst ten aanzien van de woning tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en derhalve vernietigbaar is;
II. de tussen [eisers] en [gedaagde] gesloten koopovereenkomst deswege partieel vernietigt en de gevolgen van deze overeenkomst wijzigt ter opheffing van het nadeel geleden door [eisers] ten gevolge van deze dwaling;
III. [gedaagde] veroordeelt om aan [eisers] de buitengerechtelijke incassokosten ad € 2.000,- te betalen;
subsidiair
IV. voor recht verklaart dat aangaande de tussen [eisers] en [gedaagde] gesloten koopovereenkomst sprake is van non-conformiteit en [gedaagde] veroordeelt om aan [eisers] te betalen de deswege geleden schade, nader op te maken bij staat, alsmede tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 2.000,-;
meer subsidiair
V. voor recht verklaart dat [gedaagde] zich jegens [eisers] schuldig heeft gemaakt aan een onrechtmatige daad door de woning aan hem te verkopen zonder melding te maken van de bij haar bekend zijnde bodemverontreiniging;
VI. [gedaagde] veroordeelt om aan [eisers] te betalen de deswege geleden schade, nader op te maken bij staat, alsmede tot vergoeding van de door [eisers] gemaakte buitengerechtelijke incassokosten ad € 2.000,-;
zowel primair als (meer) subsidiair
VII. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van het geding.
3.2.
[eisers] legt aan zijn vorderingen, samengevat, het volgende ten grondslag.
3.2.1.
[eisers] heeft gedwaald bij de koop van de woning. [gedaagde] heeft bij de verkoop van de woning aan [eisers] onjuiste informatie verschaft, dan wel essentiële informatie achtergehouden. Dit heeft zij gedaan door in de NVM-vragenlijst bij vraag 9e de eerste vraag met ‘nee’ te beantwoorden - zoals weergegeven onder 2.2 -, terwijl [gedaagde] wist dat de bodem wel was verontreinigd. De rapportage van Wijman uit 1994 was haar namelijk bekend. Ook heeft [gedaagde] onjuist verklaard in de koopovereenkomst onder de artikelen 6.4.1 en 6.4.4 dat haar als verkoper niet bekend was dat het perceel verontreiniging bevatte en evenmin dat bevelen in de zin van artikel 55 van de Wet bodembescherming waren gegeven door het bevoegd gezag. [gedaagde] wist, dan wel kon weten, dat er door de provincie Noord-Holland een onderzoeks- of saneringsbevel was gegeven, omdat dit een logisch gevolg is indien het onderzoeksrapport in handen wordt gesteld van de provincie. [gedaagde] heeft geen bewijs geleverd dat er enige sanering van de bodem heeft plaatsgevonden. Indien [gedaagde] wel mededelingen had gedaan over de bodemvervuiling, dan had [eisers] specifiek nader onderzoek ingesteld, als hij al met de verkoop door had willen gaan. Een vermindering van de koopprijs moet worden vastgesteld om het geleden nadeel door [eisers] vanwege de dwaling op te heffen. Om de hoogte van deze vermindering te bepalen is het nodig een uitgebreid bodemonderzoek uit te voeren naar de omvang en de ernst van de verontreiniging, zodat duidelijk wordt wat er moet gebeuren en welke kosten dit met zich brengt.
3.2.2.
Subsidiair doet [eisers] een beroep op non-conformiteit. Nu de bodem ernstig verontreinigd is, bezit de woning niet de eigenschappen die [eisers] als koper mocht verwachten. De verontreining staat in de weg aan het in de koopovereenkomst impliciet gegarandeerde normale gebruik als woonhuis. Voorts heeft [gedaagde] zich schuldig gemaakt aan een onrechtmatige daad door te handelen in strijd met haar maatschappelijke zorgplicht, door de woning aan [eisers] te verkopen en te leveren met verontreinigde bodem. Dit terwijl [gedaagde] wist dat de bodem verontreinigd is, althans kon begrijpen welke gevolgen dit voor [eisers] kon hebben. Op grond hiervan is [gedaagde] gehouden aan [eisers] de deswege geleden schade te vergoeden.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] heeft geen essentiële informatie achtergehouden, noch onjuiste inlichtingen verstrekt. [gedaagde] heeft in 1995 in samenspraak met de stichting Nederland Gifvrij en de toenmalige gemeente [gemeente 3] een aannemer de grond laten egaliseren en aanvullen met een dikke laag goede grond. Zij mocht erop vertrouwen dat met deze werkzaamheden de verontreiniging, die nog bestond in 1994, was verholpen. Bij de beantwoording van de NVM-vragenlijst heeft zij geen onjuiste inlichtingen verstrekt, omdat er naar haar weten ten tijde van de verkoop geen bodemverontreiniging meer bestond die aan het normale gebruik van de woning in de weg stond. Van dwaling kan daarom geen sprake zijn. Uit het rapport van Antea volgt dat er enige vorm van sanering heeft plaatsgevonden en dat de woning volgens de maatstaf ‘normaal gebruik’ gebruikt kan worden, zonder beperkingen. Van non-conformiteit of een schending van de mededelingsplicht is geen sprake. [gedaagde] betwist daarnaast dat zij in strijd met de maatschappelijke zorgplicht en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld. [gedaagde] had geen wetenschap van de bodemverontreiniging omdat zij ervan uit mocht gaan dat deze in 1995 deugdelijk was weggenomen. [eisers] heeft daarnaast onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van schade en van een causaal verband tussen de vermeende schade en de vermeende onrechtmatige gedraging.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling, nader ingegaan.

4.De beoordeling

dwaling?

4.1.
[eisers] heeft primair een beroep gedaan op dwaling met betrekking tot de koop van de woning. Dit beroep slaagt. De rechtbank licht dit als volgt toe.
4.2.
Voor een geslaagd beroep op dwaling is vereist dat er sprake is van een onjuiste voorstelling van zaken op grond waarvan de koopovereenkomst is aangegaan en dat de overeenkomst bij een juiste voorstelling van zaken niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou zijn gesloten. Voorts is vereist dat zich (tenminste) één van de drie in artikel 6:228 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) genoemde gevallen voordoet, te weten - kort gezegd - a) de wederpartij heeft een onjuiste inlichting verstrekt, b) de wederpartij heeft een mededelingsplicht geschonden, of c) er is sprake van wederzijdse dwaling. Blijkens zijn stellingen beroept [eisers] zich op artikel 6:228, lid 1, aanhef en onder a en b, BW.
4.3.
Bij de beoordeling van het beroep op dwaling stelt de rechtbank het volgende voorop. Vaststaat dat het perceel in 1994 ernstig verontreinigd was en dat [gedaagde] daarvan op de hoogte was. Ook staat vast dat er in 1995 werkzaamheden op het perceel van [gedaagde] hebben plaatsgevonden. In dat verband zijn ladingen grond en zand gestort in (een deel van) de tuin. Er is echter op geen enkele manier gebleken dat die werkzaamheden ook een deugdelijke sanering van het perceel opleverden.
4.4.
De werkzaamheden zijn in 1995 uitgevoerd door een hoveniersbedrijf, zo is gebleken uit de mededelingen van [gedaagde] hierover ter zitting, en niet door een in bodemsaneringen gespecialiseerde aannemer. Dat de interventiewaarde door de grondafdekking zou zijn gehalveerd en dat van bodemverontreiniging geen sprake meer zou zijn, zoals [gedaagde] stelt, heeft zij niet aan de hand van een deskundigenrapportage laten zien. Het beroep van [gedaagde] op het rapport van Antea kan haar niet baten. Weliswaar blijkt daaruit dat het vermoeden bestaat dat een bodemsanering heeft plaatsgevonden, gelet op de licht verhoogde gehalten aan zink en PAK’s gemeten in de bovengrond, maar die sanering heeft de sterke verontreinigingen volgens Antea niet volledig verwijderd. Uit haar hiervoor onder 2.11 aangehaalde rapport blijkt immers dat Antea stelt dat uit haar onderzoek is gebleken dat de grond sterk verontreinigd is.
Ook heeft [gedaagde] geen goedkeuringsdocument van het bevoegde gezag in het geding gebracht, waarin staat omschreven dat door het aanbrengen van de laag grond als saneringsmaatregel de bodemverontreiniging is weggenomen. Uit het door [eisers] overgelegde Rapport Bodemloket van 31 januari 2021 van Rijkswaterstaat blijkt dat het perceel nog steeds de status ‘verontreinigde bodem’ heeft. Dit wordt bevestigd in de door [eisers] overgelegde e-mails van 15 maart en 3 november 2022 van de Omgevingsdienst Noord-Holland-Noord, waarin wordt aangegeven dat op de locatie [adres] sprake is van verontreinigingen in de grond boven de interventiewaarde voor asbest, zink, koper en lood en dat hiernaar nader onderzoek moet worden gedaan om de risico’s te bepalen.
4.5.
Op grond van het voorgaande moet de rechtbank ervan uitgaan dat [gedaagde] wist dat het perceel ernstig verontreinigd was en dat zij nooit enige officiële bevestiging heeft ontvangen dat deze verontreiniging volledig was weggenomen door het afdekken van het perceel met een laag grond. Op [gedaagde] rustte onder deze omstandigheden een mededelingsplicht over wat zij van de verontreiniging wist. Zij moest zich bij het aangaan van de koopovereenkomst realiseren dat de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem van het perceel voor [eisers] van doorslaggevend belang kon zijn bij de beslissing tot aankoop. Daaraan doet niet af dat in het rapport van Antea wordt geconcludeerd - op basis van slechts een verkennend bodemonderzoek waarin de verontreinigingen nog niet volledig in beeld waren gebracht - dat er geen risico’s voor de volksgezondheid worden verwacht.
4.6.
Op grond van het voorgaande is komen vast te staan dat [gedaagde] haar mededelingsplicht heeft geschonden door aan [eisers] onjuiste dan wel onvolledige mededelingen te doen.
Allereerst heeft [gedaagde] onjuiste inlichtingen aan [eisers] verstrekt door vraag 9e van de NVM-vragenlijst, zoals onder rechtsoverweging 2.2 geciteerd, met ‘nee’ te beantwoorden. Daarbij komt dat [gedaagde] ter zitting heeft verklaard dat zij kennis heeft genomen van de laatste alinea van de NVM-vragenlijst, onder rechtsoverweging 2.2 geciteerd, en dat zij alle aan haar bekende feiten heeft vermeld in die lijst. Onjuist is ook de mededeling van [gedaagde] in de koopovereenkomst onder artikel 6.4.1 dat zij als verkoper er niet mee bekend was dat het perceel verontreiniging bevatte. De ‘tenzij’-clausule van artikel 6:228, eerste lid, aanhef en onder a BW gaat in dit geval niet op, nu [gedaagde] er niet vanuit mocht gaan dat [eisers] de overeenkomst ook zonder deze inlichtingen zou willen sluiten.
Daarnaast wist of behoorde [gedaagde] te weten dat zij [eisers] had moeten inlichten over de uitkomsten van het rapport van Wijman uit 1994, de werkzaamheden die [gedaagde] als gevolg van dat rapport in 1995 heeft laten uitvoeren en het contact dat zij eind 2008 heeft gehad met Grondslag.
4.7.
Door het geven van onjuiste antwoorden in de NVM-vragenlijst, het doen van een onjuiste mededeling in de koopovereenkomst, het verzwijgen van de uitkomsten van het rapport van Wijman uit 1994 en van de door [gedaagde] daarop getroffen maatregelen, is [eisers] op grond van een onjuiste voorstelling van zaken de koopovereenkomst aangegaan. Voor [gedaagde] behoorde het volstrekt duidelijk te zijn dat bovengenoemde informatie essentieel was voor [eisers] is ten tijde van de koop van de woning de mogelijkheid onthouden om zelf nader onderzoek in te stellen. [eisers] had, indien hij tijdig op de hoogte was gesteld van de bodemverontreiniging, ongetwijfeld informatie bij het bevoegde gezag in willen winnen over de actuele status van de bodem bij de woning. Dan had hij vernomen dat nader onderzoek naar de vastgestelde verontreiniging was geboden. Gezien de informatie die [eisers] na de koop bekend is geworden is het zeer aannemelijk dat [eisers] bij een juiste voorstelling van zaken de overeenkomst niet, althans niet tegen dezelfde koopprijs, zou hebben gesloten. Kortom, de overeenkomst is onder invloed van dwaling tot stand gekomen en is dus om die reden vernietigbaar op grond van artikel 6:228, lid 1, aanhef en onder a en b, BW. De primair onder I. gevorderde verklaring voor recht is dan ook toewijsbaar.
benoeming van een deskundige
4.8.
Schuijt vordert primair onder II. partiële vernietiging van de koopovereenkomst en wijziging van de gevolgen van de overeenkomst ter opheffing van het nadeel geleden door [eisers] ten gevolge van de dwaling. Op grond van artikel 6:230 lid 2 BW kan de rechter op verlangen van een der partijen, in plaats van de vernietiging uit te spreken, de gevolgen van de overeenkomst ter opheffing van dit nadeel wijzigen. De rechtbank begrijpt dat [eisers] zich op deze bepaling beroept.
4.9.
De rechtbank kan nu nog niet toekomen aan de beoordeling van deze vordering. Op dit moment is namelijk nog onduidelijk welk nadeel [eisers] heeft ondervonden en - aangenomen dat dit er is - op welke wijze en in welke mate het nadeel kan worden opgeheven. Eerst zal moeten worden vastgesteld, door middel van een uitgebreid bodemonderzoek, wat de actuele situatie aangaande de bodemverontreiniging is en welke saneringsmaatregelen eventueel nodig zijn. De rechtbank acht het noodzakelijk om, ter beantwoording van deze vragen, een deskundigenbericht in te winnen.
4.10.
Voordat daartoe wordt overgegaan, stelt de rechtbank partijen in de gelegenheid om zich bij akte uit te laten over het aantal te benoemen deskundigen en een voorstel te doen over de persoon van de deskundige(n) en het specialisme van de deskundige(n). Voorts kunnen partijen zich uitlaten over de aan de deskundige(n) te stellen vragen. Partijen kunnen zich tevens uitlaten over de hoogte van het voorschot van de deskundige(n). Bij gebreke van een dergelijke uitlating, zal de rechtbank in overleg met de te benoemen deskundige(n) de hoogte van het voorschot van laatstgenoemde(n) vaststellen.
4.11.
De rechtbank verzoekt aan partijen tijdig met elkaar in overleg te treden over in ieder geval de persoon/personen van de te benoemen deskundige(n) en zo mogelijk gezamenlijk een voordracht te doen. Indien partijen niet slagen in een gezamenlijke voordracht, verzoekt de rechtbank aan partijen in hun tevoren over en weer aan elkaar toe te zenden akten in te gaan op de door de wederpartij voor te dragen personen en op eventuele bezwaren tegen benoeming van bepaalde personen, dan wel mede te delen dat partijen zich op dit punt refereren aan het oordeel van de rechtbank.
4.12.
De rechtbank is voornemens een deskundige te benoemen op het gebied van bodemkwaliteit en de volgende vragen aan de deskundige voor te leggen:
1. Is er, gelet op de geldende wettelijke regels en richtlijnen, sprake van verontreinigingen in de bodem in de achtertuin en rondom het woonhuis (het hoger gelegen deel) op het perceel aan de [adres] te [adres] ?
2) Indien u vraag 1 bevestigend beantwoordt, kunt u dan aangeven:
- met welke stoffen de bodem verontreinigd is?
- in welke mate de bodem verontreinigd is?
3) Als er naar uw mening sprake is van verontreinigingen in de bodem, zijn die dan van dien aard dat saneringsmaatregelen genomen dienen te worden?
4) Indien u vraag 3 bevestigend beantwoordt, kunt u dan aangeven:
- welke saneringsmaatregelen genomen dienen te worden?
- welke kosten daar naar uw inschatting mee zijn gemoeid?
5) Heeft u gelet op de standpunten van partijen en de stukken in het dossier, nog andere opmerkingen die voor de verdere beoordeling van het geschil van belang kunnen zijn?
4.13.
De rechtbank ziet aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van de wet, dat het voorschot op de kosten van de deskundige(n) door de eisende partij moet worden gedeponeerd, gelet op het feit dat hiervoor is beslist dat de primaire vordering onder I toewijsbaar is. Dit voorschot zal daarom door [gedaagde] moeten worden betaald.
4.14.
De rechtbank zal de zaak, gelet op het voorgaande, naar de rol verwijzen.
4.15.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van
18 januari 2023voor het nemen van een akte door beide partijen waarin zij zich uitlaten over het aangekondigde deskundigenbericht, als bedoeld in de rechtsoverwegingen 4.10 en volgende,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Haverkate en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2022. [1]

Voetnoten

1.type: AFS/ST