ECLI:NL:RBNHO:2022:11897

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
4 januari 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 4032 en 22 _ 4368
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een urgentieverklaring voor huisvesting in Haarlem

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 26 oktober 2022 uitspraak gedaan over de weigering van een urgentieverklaring voor huisvesting aan eiser, die in Haarlem woont. Eiser had op 17 september 2021 een aanvraag ingediend voor huisvestingsurgentie, welke door het college van burgemeester en wethouders van Haarlem op 15 december 2021 was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat eiser niet langer dan twee jaar inwoner was van de gemeente en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigden. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 12 oktober 2022 was eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De voorzieningenrechter heeft de zaak beoordeeld op basis van de ingediende stukken en het advies van de arts van Argonaut, die concludeerde dat er geen contra-indicatie was voor kamerbewoning of antikraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 22/4032 en 22/4368
uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 oktober 2022 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , uit Haarlem, eiser

(gemachtigde: mr. S. Rahimzadeh),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Braeken).

Procesverloop

Verweerder heeft de aanvraag van eiser om huisvestingsurgentie met besluit van 15 december 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 22 juni 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Eiser heeft tegen het besluit van 22 juni 2022 beroep ingesteld. Eiser heeft vervolgens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 12 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen de gemachtigde van verweerder. Eiser heeft zich - met bericht van verhindering - niet laten vertegenwoordigen.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eiser daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Inleiding

1. Eiser is op 6 januari 2020 verhuisd vanuit Haarlemmermeer naar Haarlem, [adres] . Hij is 16 juni 2020 gescheiden van [naam 1] . Op 9 oktober 2020 is eiser getrouwd met [naam 2] . Zij is op 25 november 2021 naar Nederland gekomen en staat vanaf die datum ook ingeschreven op het adres [adres] . De (minderjarige) kinderen van eiser staan ingeschreven bij [naam 1] .

Totstandkoming van het besluit

2.1
Eiser heeft op 17 september 2021 een aanvraag om urgentie bij verweerder ingediend. In het besluit van 15 december 2021 is de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet al twee jaar inwoner was van een van de gemeenten in de regio Zuid-Kennemerland. Verder is er geen reden eiser op grond van de hardheidsclausule voor urgentie in aanmerking te laten komen. Hierbij is de medische situatie van eiser betrokken. De arts van Argonaut heeft op basis van de door eiser aangeleverde medische stukken geconcludeerd dat er geen contra-indicatie is voor kamerbewoning, antikraak of maatschappelijke opvang via de BCT.
2.2
Naar aanleiding van het bezwaar van eiser heeft de bezwarenadviescommissie geadviseerd het besluit in stand te laten, met aanvulling van de motivering. De bindingseis kan niet meer worden tegengeworpen, omdat eiser inmiddels twee jaar in Haarlem woont. De argumenten van eiser met betrekking tot de zorg- en contactregeling met zijn kinderen leveren geen grond op voor het toekennen van urgentie. In geval van co-ouderschap – als daar al sprake van is – worden volgens de huisvestingsverordening bij de beoordeling van een urgentieaanvraag de kinderen toegerekend aan het huishouden waar zij hun hoofdverblijf hebben. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij hun moeder ( [naam 1] ). Niet gebleken is dat de kinderen niet passend gehuisvest zijn bij moeder. Voor omgang tussen eiser en de kinderen is eigen zelfstandige woonruimte niet noodzakelijk. Met betrekking tot de medische situatie merkt de commissie op dat de arts van Argonaut de medische problematiek van eiser heeft betrokken in zijn advies. De arts concludeert dat de medische situatie van eiser niet zodanig is dat hij geen gebruik kan maken van kamerbewoning of antikraak. De commissie merkt verder op dat de belangen van de kinderen voldoende zijn betrokken bij de heroverweging van het besluit.
Voor toepassing van de hardheidsclausule is volgens de commissie geen aanleiding, omdat uit de beschikbare informatie niet is gebleken dat de situatie van eiser zodanig anders is dan van alle andere woningzoekenden dat de hardheidsclausule zou moeten worden toegepast.
2.3
Verweerder heeft met overneming van het advies beslist op het bezwaar van eiser.

Standpunt eiser

Kinderen
3.1
Eiser voert aan dat hij in oktober 2019 de echtelijke woning al had verlaten en verbleef op het adres waar hij nu staat ingeschreven. Op 20 mei 2020 is de echtscheiding uitgesproken. Op 10 februari 2021 is het huurrecht van de echtelijke woning aan zijn ex-partner toegewezen. Hierdoor is hij buiten zijn schuld dakloos geworden. De omstandigheid dat hij opnieuw is gehuwd betekent niet dat hij zich willens en wetens in de situatie heeft gebracht waarin hij geen beschikking heeft over een eigen woonruimte. Hij heeft zijn best gedaan om alternatieve woonruimte te zoeken, maar dat heeft niets opgeleverd. Hij kan niet op kamers wonen, vanwege het feit dat zijn kinderen hem veelvuldig bezoeken en omgang met overnachting hebben. Ook zijn meerderjarige dochter komt vaak langs.
Weliswaar is geen ondertekend ouderschapsplan overgelegd, maar dat wil niet zeggen dat eiser zijn kinderen niet 3 maal per week bij zich heeft. Eiser wordt door de weigering hem een urgentie te verlenen de kans ontnomen om uitvoering te geven aan de overeengekomen zorg- en contactregeling. De kinderen verkeren in een levensontwrichtende situatie. Eiser stelt dat artikel 2.3.4, zevende lid 7, van de Huisvestingsverordening met betrekking tot co-ouderschap in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser wijst verder op artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) waaruit voortvloeit dat rekening dient te worden gehouden met de belangen van kinderen. In het verzoekschrift heeft eiser voorts aangevoerd dat weigering van urgentie zal leiden tot een schrijnende situatie, omdat hij en zijn kinderen bij dakloosheid openbare plekken zullen moeten opzoeken om elkaar te ontmoeten.
Medisch
3.2
Eiser voert verder aan dat hij medische problemen ondervindt, zowel psychische als lichamelijke. De adviserend arts heeft eiser niet onderzocht en heeft ook geen medische informatie opgevraagd. Verweerder heeft daarom niet op het advies mogen afgaan.
Hardheidsclausule
3.3
Eiser voert verder aan dat verweerder ten onrechte de hardheidsclausule niet heeft toegepast. Gelet op zijn omstandigheden is er volgens eiser sprake van een bijzondere hardheid die maakt dat verweerder had moeten afwijken van de verordening en aan hem een urgentieverklaring had moeten verlenen.

Standpunt verweerder

Algemeen
4.1
Verweerder heeft toegelicht dat een urgentieverklaring een instrument is om bij de toewijzing van woonruimte voorrang te verkrijgen boven andere woningzoekenden. In de regio Zuid-Kennemerland is een groot tekort aan woonruimte. Vanwege het grote tekort en het belang van een goede en rechtvaardige verdeling van die woonruimte kan een urgentieverklaring alleen worden verstrekt in gevallen waarin het voorzien in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is. Daarvan is sprake wanneer overduidelijk is dat toewijzing van zelfstandige woonruimte op de kortst mogelijke termijn moet plaatsvinden, omdat de lichamelijke en/of sociaal psychische gezondheid zeer ernstig wordt bedreigd als gevolg van de huidige woonsituatie (artikel 2.3.6 van de Huisvestingsverordening 2022). Dit is bijvoorbeeld het geval als er blijvende ernstige lichamelijke en/of sociaal-psychische beschadiging optreedt wanneer niet binnen zes maanden andere woonruimte is gevonden.
Kind(eren)
4.2
Uit 2.3.4, zevende lid, van de Huisvestingsverordening volgt dat in geval van co-ouderschap de kinderen niet in de beoordeling van de urgentieaanvraag meegenomen worden indien een van de ouders over een woning beschikt. Verder is niet aannemelijk geworden dat het minderjarig kind niet passend zou zijn gehuisvest bij zijn moeder. Voor de omgang met de kinderen is zelfstandige woonruimte niet noodzakelijk. Ten aanzien van het beroep op artikel 3 van het IVRK merkt verweerder op dat er geen grond is voor het oordeel dat verweerder zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het minderjarig kind. Uit de rechtspraak van het EHRM volgt voorts dat artikel 8 van het EVRM geen recht op woonruimte garandeert. In het kader van artikel 8 van het EVRM moet worden beoordeeld of in het besluit een urgentieverklaring te weigeren een juist evenwicht is bereikt tussen de belangen van het individu en het algemeen belang van een rechtvaardige woonruimteverdeling. Gelet op de zeer beperkte sociale woningvoorraad in de regio, de omstandigheid dat het minderjarig kind onderdak heeft bij zijn moeder en de omstandigheid dat er voorliggende oplossingen zijn voor het woonprobleem van eiser (kamerbewoning, antikraak, BCT) stelt verweerder dat hij het belang van een rechtvaardige woonruimteverdeling zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang van eiser bij het verkrijgen van een urgentieverklaring.
Medisch
4.3
Ten aanzien van de medische argumenten merkt verweerder op dat de arts van Argonaut advies heeft uitgebracht naar aanleiding van de aanvraag en het bezwaarschrift en de aanvullende stukken. De arts heeft geconcludeerd dat de lichamelijke en sociaal-psychische situatie van eiser niet zodanig is dat hij geen gebruik kan maken van een kamer of antikraakwoning. De arts heeft er daarbij op gewezen dat uit de brieven van de neuroloog blijkt dat het klachtenbeeld was verbeterd en eiser geen pijnstillers meer nam.
Verweerder stelt dat hij heeft mogen afgaan op het advies van de arts van Argonaut. Uit de stukken en het advies blijkt dat de arts het gehele dossier heeft beoordeeld. Op basis daarvan heeft de arts geconcludeerd dat geen sprake is van een situatie als bedoeld onder artikel 2.3.6, eerste lid, van de huisvestingsverordening en dat er geen contra-indicatie is voor kamerbewoning of antikraak.
Hardheidsclausule
4.4
Met betrekking tot het beroep op de hardheidsclausule merkt verweerder op dat deze alleen wordt toegepast in uitzonderlijke gevallen. Het betreft situaties waarbij overduidelijk is dat toewijzing van zelfstandige woonruimte op een zo kort mogelijke termijn dient plaats te vinden, omdat het langer laten voortduren van de bestaande situatie om medische, psychosociale of maatschappelijke redenen onverantwoord is. Hoewel verweerder niet ontkent dat eiser in een onwenselijke situatie verkeert, meent verweerder dat dat deze situatie niet dusdanig uitzonderlijk is, dat eiser voorrang moet krijgen op andere woningzoekenden.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

5.1
De voor de beoordeling van beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Kinderen
5.2
Uit de stukken die zich in het dossier bevinden blijkt dat de kinderen bij de echtscheiding zijn toevertrouwd aan de moeder, [naam 1] . De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat verweerder op grond van artikel 2.3.4, zevende lid van de Huisvestingsverordening de kinderen mocht toerekenen aan het huishouden van de moeder, die over passende woonruimte beschikt. Dit betekent dat de kinderen niet als dakloos worden beschouwd.
5.3
Dat toepassing van dit artikel in strijd zou zijn met artikel 3 IVRK en artikel 8 EVRM volgt de voorzieningenrechter niet. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder de belangen van het minderjarige kind van eiser voldoende betrokken heeft bij de beoordeling van de urgentieaanvraag. Artikel 3, eerste lid, van het IVRK bevat geen norm die zonder nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving door de rechter direct toepasbaar is. De bestuursrechter kan slechts toetsen of het bestuursorgaan zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind en aldus bij de uitoefening van zijn bevoegdheden binnen de grenzen van het recht is gebleven. Verweerder heeft er in dit verband op gewezen dat het minderjarige kind van eiser passend gehuisvest is bij zijn moeder. Niet gebleken is dat dit niet zo is. De belangen van het kind van eiser en het bepaalde in het IVRK dwingen verweerder gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ook niet om de aanvraag toe te wijzen.
Ook het beroep van eiser op artikel 8 van het EVRM kan niet slagen. Artikel 8 van het EVRM heeft als doel het individu te beschermen tegen willekeurige inbreuken door de overheid op het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven en er kunnen aan het effectief respecteren daarvan positieve verplichtingen voor de overheid zijn verbonden. In dat verband moet, in zaken als deze, worden beoordeeld of in het besluit om een urgentieverklaring te weigeren een juist evenwicht is bereikt tussen de belangen van het individu en het algemeen belang van een rechtvaardige woonruimteverdeling.
De voorzieningenrechter beantwoordt de vraag of zich in dit geval feiten of omstandigheden voordoen waaruit een positieve verplichting tot toewijzing van een urgentieverklaring voortvloeit, ontkennend. Door de weigering een urgentieverklaring te verlenen heeft verweerder het gezinsleven van eiser niet onmogelijk gemaakt. Ook als eiser op een kamer woont kan eiser omgang hebben met zijn kinderen. De omstandigheid dat eiser geen zelfstandige woonruimte heeft is onvoldoende om het individueel belang van eiser boven het algemeen belang van een rechtvaardige woonruimteverdeling te stellen. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder door de weigering de door eiser gewenste urgentieverklaring te verlenen het recht op eerbiediging van het gezinsleven heeft geschonden.
5.4
Het voorgaande betekent dat verweerder bij de beoordeling van de urgentieaanvraag alleen het woonprobleem en de medische situatie van eiser diende te betrekken.
Medisch
5.5
De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat er redelijkerwijs een andere oplossing is voor het woonprobleem van eiser in de vorm van kamerbewoning. Verweerder heeft zich hierbij kunnen baseren op het advies van de arts van Argonaut. De arts heeft voor zijn advies gebruik gemaakt van door eiser ingebrachte medische gegevens en daarover inzichtelijk gerapporteerd. Eiser heeft niets ingebracht op grond waarvan getwijfeld moet worden aan de juistheid van het advies. Ook overigens is niet gebleken dat eiser in zijn lichamelijke en/of sociale psychische gezondheid zeer ernstig wordt bedreigd als gevolg van de huidige woonsituatie.
Tegen de mogelijkheid van kamerbewoning heeft eiser aangevoerd dat dit geen wenselijke oplossing is met kinderen. Nu de kinderen aan het huishouden van de ex-partner worden toegerekend, kan die stelling eiser niet baten.
Dit leidt tot de conclusie dat verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat er redelijkerwijs een andere oplossing voorhanden is voor eisers huisvestingsprobleem. Dat betekent dat verweerder terecht tot de conclusie is gekomen dat eiser niet op grond van artikel 2.3.6, eerste lid, van de Huisvestingsverordening 2022 in aanmerking komt voor urgentie.
Hardheidsclausule
5.6
Tot slot is de vraag of verweerder in redelijkheid de hardheidsclausule niet heeft toegepast. Dit betreft een discretionaire bevoegdheid van verweerder, die door de voorzieningenrechter terughoudend dient te worden getoetst. Bij de beoordeling kunnen alleen de omstandigheden meewegen zoals die bekend waren ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar door verweerder. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de situatie van eiser op dat moment niet verschilde van de situatie van anderen die dringend een woning zoeken. De medische situatie van eiser is door een arts beoordeeld. De arts heeft de medische situatie van eiser niet zodanig zorgelijk bevonden dat een urgentieverklaring is aangewezen. Van zeer uitzonderlijke omstandigheden of bijzondere hardheid is in het geval van eiser niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder heeft kunnen weigeren eiser urgentie te verlenen. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Huisvestingsverordening Zuid-Kennemerland/IJmond: Haarlem 2022
Artikel 2.3.4. Voorrang bij urgentie – algemeen
(…)
3. Bij het verlenen van huisvestingsvergunningen wordt voorrang gegeven aan woningzoekenden voor wie de voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is. In dat geval kunnen burgemeester en wethouders een schriftelijke urgentieverklaring verlenen.
(…)
7. De voorrangsregels van artikel 2.3.1 zijn van toepassing op woningzoekenden met een urgentieverklaring, met dien verstande dat een kind slechts kan behoren tot het huishouden waar het zijn hoofdverblijf heeft.
(…)
Artikel 2.3.6. Voorrang bij urgentie – sociaal/medische groepen
1. Tot de woningzoekenden bedoeld in artikel 2.3.4, derde lid behoort tevens de woningzoekende
a. die in zijn lichamelijke en/of sociaal-psychische gezondheid zeer ernstig wordt bedreigd als gevolg van de huidige woonsituatie en die minimaal twee jaar inwoner is van een van de gemeenten in Zuid-Kennemerland;
b. die in zijn lichamelijke en/of sociaal-psychische gezondheid zeer ernstig wordt bedreigd als gevolg van de huidige woonsituatie, tijdelijke woonbegeleiding nodig heeft en die minimaal twee jaar inwoner is van een van de gemeenten in Zuid-Kennemerland;
2. In afwijking van artikel 2.3.4, lid 8 krijgen bezitters van een urgentieverklaring, zoals genoemd in het eerste lid onder b, een aanbieding voor passende woonruimte. De urgentie is geldig tot het moment dat er een passend aanbod is gedaan.