ECLI:NL:RBNHO:2022:11908

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
5 januari 2023
Zaaknummer
15.061304.22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens uitkeringsfraude met aanzienlijke benadelingsbedrag en opzettelijk nalaten van informatie

De Rechtbank Noord-Holland heeft op 3 januari 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van uitkeringsfraude. De verdachte heeft opzettelijk nagelaten om noodzakelijke informatie te verstrekken aan de gemeente Haarlemmermeer, wat resulteerde in een benadelingsbedrag van meer dan 163.000 euro. De feiten in deze zaak dateren van 11 maart 2010 tot en met 24 november 2020, waarin de verdachte niet meldde dat zij beschikte over vermogen, waaronder contant geld en onroerend goed in Irak. Tijdens de rechtszitting op 20 december 2022 heeft de officier van justitie bewezenverklaring van de tenlastelegging gevorderd, terwijl de verdediging pleitte voor ontslag van rechtsvervolging op basis van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk de inlichtingenplicht had geschonden door niet te melden dat zij over vermogen beschikte, wat van belang was voor de vaststelling van haar recht op bijstand. De verdachte had sinds 1 februari 2004 een bijstandsuitkering en had in eerdere verklaringen steeds ontkend onroerend goed te bezitten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat zij deze informatie had moeten delen met de gemeente.

Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar leeftijd en het feit dat zij niet eerder met justitie in aanraking was geweest. De rechtbank benadrukte de ernst van de fraude en het vertrouwen dat de gemeente had geschonden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.061304.22 (P)
Uitspraakdatum: 3 januari 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 december 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboorteplaats en- datum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres],
hierna te noemen: de verdachte.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Loon en van hetgeen de verdachte en haar raadsman mr. A. Raaijmakers, advocaat te Hoofddorp, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 maart 2010 tot en met 24 november 2020 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk(e) voorschrift(en) opgelegde verplichting(en), te weten artikel 17 van de Wet werk en bijstand en artikel 17 van de Participatiewet, (telkens) opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl zij, verdachte, wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten (een) uitkering(en) krachtens de Wet werk en bijstand (norm alleenstaande ouder/norm alleenstaande) en de Participatiewet (norm alleenstaande), dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, door aan de (Sociale dienst/Sector Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de) gemeente Haarlemmermeer niet (tijdig en/of volledig) te melden dat zij, verdachte, beschikte over vermogen, bezitting(en) en/of middel(len) (te weten contant geld [50.000,= euro] en/of onroerend goed [een woonperceel te [lokatie] te Irak]).

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair de rechtbank verzocht de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd. De verdachte is vanwege oorlog gevlucht uit Irak. 24 jaar later heeft de IND haar in verband met haar naturalisatieaanvraag naar Irak gestuurd om een paspoort te verkrijgen. In Irak kreeg de verdachte te horen dat zij daar nog een stuk grond bezat. Om een paspoort te verkrijgen moest zij die grond verkopen. Dat heeft zij via een tussenpersoon gedaan. Zij wist eerder niet dat zij nog in het bezit was van die grond in Irak en zij heeft zeker niet opzettelijk voor de gemeente informatie achtergehouden. Een deel van het cash geld dat bij de verdachte thuis is gevonden kwam uit de verkoop van sieraden. De totale waarde van die sieraden viel onder de grens van het vermogen waarover uitkeringsgerechtigden vrij kunnen beschikken.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte alleen valt te verwijten dat zij na haar bezoek aan Irak in januari 2020 de gemeente niet heeft geïnformeerd en zij daarom (partieel) moet worden vrijgesproken van de periode daarvoor.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Nadere bewijsoverwegingen
De verdachte ontvangt sinds 1 februari 2004 een bijstandsuitkering van de gemeente Haarlemmermeer. In het door haar bij de aanvraag van die uitkering ondertekende inlichtingenformulier van 13 februari 2004 heeft de verdachte de vraag of zij in het bezit was van onroerend goed in binnen- of buitenland met “nee” beantwoord. Ook in de rapportages inhoudende heronderzoek van respectievelijk 5 september 2017 en 17 juli 2018 heeft de verdachte verklaard dat zij geen onroerend goed in het binnen- of buitenland bezit.
Uit een document van het Irakese kadaster dat de verdachte aan de politie heeft verstrekt blijkt echter dat zij sinds 7 november 1989 als eigenaar van een perceel van 250 m2 in [lokatie] (Irak) staat ingeschreven in het register voor permanent vastgoed.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat zij op de hoogte is van de regels voor het verkrijgen en behouden van een uitkering. Zowel tijdens de verhoren als ter zitting heeft de verdachte wisselende verklaringen afgelegd over het stuk grond. Op de vraag van de rechtbank of de rechtbank het goed begrepen heeft dat de verdachte wist dat zij onroerend goed in Irak had, maar dat niet heeft gemeld, omdat zij dacht dat het haar ontnomen was, heeft de verdachte geantwoord dat zij twijfels had en dat zij niet zeker wist of het haar ontnomen was.
Uit deze verklaring leidt de rechtbank af dat de verdachte wist dat zij onroerend goed bezat en dat zij er rekening mee hield dat dit haar was ontnomen nadat zij naar Nederland was gevlucht, maar dat zij daar niet zeker van was. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte deze informatie met de gemeente had moeten delen, aangezien die van belang kan zijn voor de vaststelling van haar recht op een uitkering.
Bij een huiszoeking op 24 november 2020 is bij de verdachte in een kruipruimte op zolder
€ 50.000 aan contant geld aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat dit haar geld was, afkomstig uit de verkoop van het stuk grond in Irak, de verkoop van sieraden van haar moeder en spaargeld. Zij heeft deze verklaring echter op geen enkele wijze met stukken onderbouwd.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat zij voornemens was dit vermogen aan de gemeente te melden, maar dat dit er door omstandigheden niet van gekomen is. Hieruit leidt de rechtbank af dat de verdachte in ieder geval wist dat zij verplicht was het vermogen op te geven en dat het van belang was voor de vaststelling van haar recht op dan wel de hoogte van haar uitkering.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van eerst de Wet werk en bijstand en later de Participatiewet was de verdachte verplicht op verzoek of uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan haar redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat deze van invloed konden zijn op het recht op bijstand.
De verdachte heeft de gemeente Haarlemmer nimmer geïnformeerd over het perceel in Irak of van het in haar huis aangetroffen geldbedrag; niet uit eigen beweging, noch naar aanleiding van de periodiek door haar ingevulde en ondertekende rechtmatigheidsformulieren waarin onder meer werd gevraagd naar (wijzigingen in) het inkomen en andere gegevens die gevolgen kunnen hebben voor de uitkering.
Dat de verdachte dit opzettelijk heeft nagelaten volgt naar het oordeel van de rechtbank rechtstreeks uit de bewijsmiddelen. De verdachte heeft zelfstandig -ten onrechte- de afweging gemaakt om van het stuk grond en het cash geld geen melding te maken bij de gemeente. Door aldus te handelen heeft de verdachte de op haar rustende inlichtingenplicht geschonden.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij in de periode van 11 maart 2010 tot en met 24 november 2020 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijke voorschriften opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de Wet werk en bijstand en artikel 17 van de Participatiewet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl zij, verdachte, wist, dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand en de Participatiewet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming,
door aan de gemeente Haarlemmermeer niet te melden dat zij, verdachte, beschikte over vermogen, te weten contant geld [50.000,= euro] en/of onroerend goed [een woonperceel te [lokatie] te Irak].
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, en terwijl zij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar recht op een verstrekking dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank in overweging gegeven aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, gelet op haar persoonlijke omstandigheden. Het opleggen van een taakstraf behoort ondanks haar beperkingen tot de mogelijkheden.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan sociale zekerheidsfraude. Zij heeft jarenlang een bijstandsuitkering ontvangen, terwijl zij naliet op te geven dat zij in het bezit was van een perceel grond in Irak. Tevens heeft zij verzuimd aan de gemeente Haarlemmermeer mee te delen dat zij in het bezit was van een groot geldbedrag van in totaal € 50.000,00. Een bijstandsuitkering is bedoeld om het bestaansminimum te garanderen van mensen die niet op eigen kracht in hun onderhoud kunnen voorzien. Het is een sociale voorziening die is gebaseerd op een zekere mate van solidariteit en vertrouwen. De verdachte heeft dit vertrouwen geschaad en de gemeente – en daarmee de gemeenschap – benadeeld voor een bedrag van in totaal € 163.073,62. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 14 november 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 14 juni 2022 van mevrouw [naam], als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland
.
De rechtbank heeft ook gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt bij fraude met een benadelingsbedrag als hier aan de orde als uitgangspunt genoemd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 tot 12 maanden. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die in soortgelijke gevallen van uitkeringsfraude aan first offenders plegen te worden opgelegd. Gelet op de gevorderde leeftijd van de verdachte en het feit dat zij in de 25 jaar dat zij in Nederland verblijft niet eerder is veroordeeld, acht de rechtbank in dit geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend. Alles afwegende, acht de rechtbank een taakstraf van 240 uren passend en geboden, in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden. Met deze straf wordt de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en ook wordt daarmee beoogd de verdachte in te prenten dat zij zich in de toekomst verre moet houden van het plegen van strafbare feiten.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 9, 14a, 14b, 14c, 227b van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) MAANDEN,met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
240 (tweehonderdveertig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, voorzitter,
mrs. M.E. Allegro en L. Boonstra, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 januari 2023.
Mr. de Jonge van Ellemeet is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.