ECLI:NL:RBNHO:2022:1194

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
8268632 \ CV EXPL 20-493
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot compensatie van passagiers na annulering van vlucht en de gevolgen van cessie aan Airhelp

In deze zaak vorderen passagiers compensatie van de vervoerder, Transavia Airlines, naar aanleiding van de annulering van hun vlucht HV5808 van Thessaloniki naar Amsterdam op 21 juni 2019. De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten met de vervoerder en stellen dat zij recht hebben op compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder heeft echter geweigerd om tot betaling over te gaan, met als argument dat de passagiers niet-ontvankelijk zijn in hun vordering omdat zij hun vermeende vorderingsrecht hebben overgedragen aan Airhelp door het ondertekenen van een akte van cessie.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vordering kennis te nemen. De rechter oordeelt dat de passagiers door het ondertekenen van het cessieformulier niet langer bevoegd zijn om zelf over hun vorderingsrecht te beschikken. Dit betekent dat de passagiers niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vordering. De overige verweren van de vervoerder behoeven geen bespreking meer, aangezien het primaire verweer al slaagt.

De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, die ongelijk krijgen in deze procedure. De kantonrechter heeft de kosten vastgesteld op € 248,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder, en € 62,00 aan nakosten, vermeerderd met wettelijke rente. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8268632 \ CV EXPL 20-493
Uitspraakdatum: 9 februari 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1] ,

2.
[passagier sub 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] (Verenigde Staten),
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. D.E. Lof
tegen
de commanditaire vennootschap
Transavia Airlines
gevestigd te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Reevers

1.Het procesverloop

1.1.
Bij vonnis in het incident van 10 februari 2021 is het voorwaardelijke incident tot tussenkomst van Airhelp afgewezen en de zaak verwezen naar de rol voor conclusie van dupliek. Voor het procesverloop voorafgaand aan het vonnis van 10 februari 2021 wordt naar dit vonnis verwezen.
1.2.
De vervoerder heeft vervolgens schriftelijk gereageerd. De passagiers hebben, ondanks hiertoe in de gelegenheid te zijn gesteld, hierna geen akte meer genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Makedonia Airport Thessaloniki (Griekenland) via Amsterdam Schiphol Airport naar Londen Heathrow Airport (Verenigd Koninkrijk) op 21 juni 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met de vermeende annulering van vlucht HV5808 (Thessaloniki naar Amsterdam).
2.3.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 800,00 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 120,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege annulering van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per persoon.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert daartoe primair aan dat de passagiers niet-ontvankelijk zijn in hun vordering. Door het ondertekenen van een akte van cessie (‘assignment formulier’) hebben zij hun vermeende vorderingsrecht overgedragen aan Airhelp. Zij zijn daardoor niet langer bevoegd om zelf over hun gepretendeerde vorderingsrecht te beschikken. Voor zover de passagiers wel ontvankelijk zijn in hun vordering, voert de vervoerder aan dat geen sprake is geweest van annulering van de vlucht. Vlucht HV5808 is met kortdurende vertraging in Amsterdam aangekomen. De passagiers zijn zelf niet komen opdagen voor de vlucht, en zijn aldus als no show geregistreerd. De vervoerder voert bovendien aan dat hij geen overeenkomst had met de passagiers voor een vlucht naar Londen.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De vervoerder voert primair aan dat de passagiers niet ontvankelijk zijn in hun vordering. Airhelp heeft voorafgaand aan de procedure de claim bij de vervoerder kenbaar gemaakt en daarbij mededeling van de cessie gemaakt, alsook de zogenaamde “Assignment Forms” overgelegd. Dit is door de passagiers niet betwist. In vergelijkbare zaken heeft de kantonrechter eerder, onder meer op 25 september 2019 (ECLI:NL:RBNHO:2019:8072), geoordeeld dat het “Assignment Form” zoals door AirHelp wordt gebruikt, kwalificeert als een akte van cessie waarmee de vordering door de passagiers in eigendom wordt overgedragen aan AirHelp. Door het ondertekenen van dit formulier zijn de passagiers niet langer bevoegd zelf over het gepretendeerde vorderingsrecht te beschikken. De conclusie is dan ook dat het primaire verweer van de vervoerder slaagt. De passagiers zullen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vordering. Nu het primaire verweer slaagt, behoeven de overige verweren van de vervoerder geen bespreking meer.
5.3.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat deze ongelijk krijgen. De kantonrechter zal echter niet zoals door de vervoerder, voor het eerst bij dupliek, is verzocht de gemachtigde van de passagiers dan wel de gemachtigde van de passagiers en de passagiers veroordelen in de werkelijke proceskosten gemoeid met het verweer tegen de (buiten-) gerechtelijke kosten, maar het toepasselijk liquidatietarief toepassen.
5.4.
De nakosten komen eveneens voor rekening van de passagiers, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
verklaart de passagiers niet-ontvankelijk in hun vordering;
6.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 248,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
6.3.
veroordeelt de passagiers tot betaling van € 62,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter