In deze zaak vorderen passagiers compensatie van de vervoerder, Transavia Airlines, naar aanleiding van de annulering van hun vlucht HV5808 van Thessaloniki naar Amsterdam op 21 juni 2019. De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten met de vervoerder en stellen dat zij recht hebben op compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder heeft echter geweigerd om tot betaling over te gaan, met als argument dat de passagiers niet-ontvankelijk zijn in hun vordering omdat zij hun vermeende vorderingsrecht hebben overgedragen aan Airhelp door het ondertekenen van een akte van cessie.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vordering kennis te nemen. De rechter oordeelt dat de passagiers door het ondertekenen van het cessieformulier niet langer bevoegd zijn om zelf over hun vorderingsrecht te beschikken. Dit betekent dat de passagiers niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vordering. De overige verweren van de vervoerder behoeven geen bespreking meer, aangezien het primaire verweer al slaagt.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, die ongelijk krijgen in deze procedure. De kantonrechter heeft de kosten vastgesteld op € 248,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder, en € 62,00 aan nakosten, vermeerderd met wettelijke rente. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.