ECLI:NL:RBNHO:2022:11968

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
C/15/281241 / HA ZA 18-739
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis na deskundigenbericht over eindafrekening samenwerkingsverband met afwijzing schadevergoedingsvordering

In deze bodemzaak, uitgesproken door de Rechtbank Noord-Holland op 16 november 2022, is een vonnis gewezen na een deskundigenbericht over de eindafrekening van een samenwerkingsverband tussen de vennootschap onder firma Veevoederbedrijf T. van Zaanen (Zwaantrans) en De Unie Transportdiensten B.V. (De Unie). De rechtbank heeft het oordeel van de deskundige gevolgd, die de winst van het samenwerkingsverband over de periode van 27 september 2017 tot 1 april 2018 heeft vastgesteld op € 36.002,-, welke winst gelijkelijk verdeeld werd tussen de partijen. Zwaantrans vorderde een bedrag van € 108.132,-, alsmede schadevergoeding en kosten van de deskundige, maar de rechtbank heeft de schadevergoedingsvordering afgewezen. De Unie c.s. maakten bezwaar tegen de eiswijziging van Zwaantrans, maar de rechtbank heeft deze toegestaan. De rechtbank oordeelde dat de deskundige voldoende rekening had gehouden met de ingediende stukken en verzoeken van De Unie c.s. en dat de bezwaren tegen het deskundigenrapport niet gegrond waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de deskundige zijn beslissingen voldoende gemotiveerd had en dat de vorderingen van Zwaantrans op De Unie en [gedaagde/eiser3] onvoldoende waren onderbouwd. De vordering tot schadevergoeding werd afgewezen, omdat Zwaantrans niet had aangetoond dat er een minimale duur van het samenwerkingsverband was overeengekomen. De rechtbank heeft de kosten van de deskundige bij helfte verdeeld over de partijen en de overige proceskosten gecompenseerd. In reconventie werden de vorderingen van De Unie c.s. afgewezen, omdat deze reeds in de eindafrekening waren verwerkt. De vorderingen tegen BBV werden afgewezen, omdat deze ongegrond waren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/281241 / HA ZA 18-739
Vonnis van 16 november 2022
in de zaak van
de vennootschap onder firma
VEEVOEDERBEDRIJF T. VAN ZAANEN,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
advocaat: mr. P.A.M. Seck te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BUSINESS PARTNERS BUNSEE & DE VRÉ LOGISTIC SUPPORT
gevestigd te Aalsmeer,
gedaagde in conventie,
niet verschenen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE UNIE TRANSPORTDIENSTEN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2.
[gedaagde/eiser3],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
advocaat: mr. C.A. Madern te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Zwaantrans, BBV, De Unie en [gedaagde/eiser3] genoemd worden. De Unie en [gedaagde/eiser3] worden hierna gezamenlijk ook aangeduid als De Unie c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 november 2020 en de daarin genoemde stukken;
  • het deskundigenrapport van 16 februari 2022 met bijlagen;
  • de akte voortprocederen van de zijde van De Unie c.s.;
  • de conclusie na deskundigenrapport van De Unie c.s. met producties 1 tot en met 12;
  • de conclusie na deskundigenrapport, tevens conclusie houdende wijziging van eis in de hoofdzaak van de zijde van Zwaantrans;
  • de akte tegen vermeerdering van eis van de zijde van De Unie c.s.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
in conventie – de procedure tegen De Unie c.s.
wijziging van eis
2.1.
Bij conclusie na deskundigenrapport heeft Zwaantrans haar eis (wederom) gewijzigd. Na eiswijziging vordert Zwaantrans - zakelijk weergegeven - dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, De Unie c.s. hoofdelijk veroordeelt tot betaling van:
€ 108.132,- te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf de einddatum van het samenwerkingsverband;
€ 54.003,-, althans een schadevergoeding die de rechtbank redelijk acht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de einddatum van het samenwerkingsverband;
€ 14.120,86 terzake de kosten van de deskundige, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van betaling van de kosten;
de buitengerechtelijke kosten van € 2.446,15, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding;
een en ander met hoofdelijke veroordeling van De Unie c.s. in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente.
2.2.
De Unie c.s. heeft tegen de eiswijziging bezwaar gemaakt. Blijkens het gevoerde verweer maakt De Unie c.s. bezwaar tegen toewijzing van de bij eiswijziging ingestelde vorderingen. Daarop zal in het navolgende worden beslist. Voor zover De Unie c.s. (ook) bezwaar maakt tegen het instellen van de eiswijziging, is dat bezwaar onvoldoende concreet toegelicht. De eiswijziging wordt daarom toegestaan.
2.3.
De Unie c.s. maakt verder bezwaar tegen het feit dat zij slechts gelegenheid heeft gekregen bij (korte) akte te reageren op de eiswijziging, in plaats van een (uitgebreidere) conclusie. Ook dat betoog van De Unie c.s. slaagt niet. Zij heeft in haar akte inhoudelijk gereageerd op de gewijzigde eis van Zwaantrans. Zij heeft niet toegelicht op welke punten zij nader wenst in te gaan, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet De Unie c.s. in de gelegenheid te stellen bij conclusie nader op de eiswijzing te reageren.
2.4.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank beslissen op grond van de gewijzigde eis van Zwaantrans.
Het onderzoek door de deskundige
2.5.
In het deskundigenrapport van 16 februari 2022 (hierna: het deskundigenrapport) heeft de deskundige een eindafrekening gemaakt van het samenwerkingsverband tussen partijen. De conclusie van het deskundigenrapport luidt dat het samenwerkingsverband tussen partijen heeft geduurd van 27 september 2017 tot 1 april 2018. De winst van het samenwerkingsverband over die periode is vastgesteld op € 36.002,- en wordt verdeeld over Zwaantrans enerzijds en gedaagde anderzijds (ieder voor de helft). Na verrekening van de winst met de kapitaalrekening, resulteert dit in een vordering van Zwaantrans op gedaagde van € 108.132,- , aldus het deskundigenrapport.
2.6.
De Unie c.s. hebben bezwaren geuit tegen het deskundigenrapport en de wijze waarop dat tot stand is gekomen. Die bezwaren zullen in het navolgende worden besproken.
2.7.
Vooropgesteld wordt daarbij dat het deskundigenrapport voortvloeit uit de ter comparitie tussen partijen gemaakte afspraak, dat de rechtbank ter afdoening van het geschil een financieel deskundige zal benoemen, die de opdracht zal krijgen een voor partijen bindende eindafrekening op te stellen (zie ook het vonnis van 4 november 2020). Uitgangspunt bij het beoordelen van de bezwaren van De Unie c.s. is daarom steeds dat partijen in beginsel aan de beslissingen van de deskundige zijn gebonden. Dat is slecht anders indien gebondenheid aan een beslissing in verband met de inhoud of de wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (vgl. artikel 7:904 BW).
Totstandkoming van het onderzoek
2.8.
De Unie c.s. voeren aan dat de deskundige onvoldoende rekening heeft gehouden met informatie en verzoeken die door De Unie c.s. zijn verstrekt aan de deskundige ná de bespreking op 8 februari 2022. Volgens De Unie c.s. was voor hen niet duidelijk dat deze bespreking de afsluiting betrof van het deskundigenonderzoek. De Unie c.s. was onder de indruk dat de bespreking bedoeld was voor het aanleveren van informatie aan de deskundige ten behoeve van zijn onderzoek. Die gelegenheid om informatie aan te leveren hadden zij eerder niet gehad, omdat de deskundige dat steeds vooruitschoof, aldus De Unie c.s.
2.9.
De rechtbank geeft De Unie c.s. hierin geen gelijk. Uit het deskundigenonderzoek wordt duidelijk dat:
  • het onderzoek is gestart op 10 februari 2021;
  • het eerste conceptrapport aan partijen is toegezonden op 21 juni 2021, waarop partijen hebben gereageerd en naar aanleiding waarvan aanvullende vragen zijn gesteld;
  • op 21 september 2021 een bespreking heeft plaatsgevonden, waarvan de deskundige een verslag heeft gemaakt;
  • op 17 november 2021 wederom een bespreking heeft plaatsgevonden, naar aanleiding waarvan de deskundige een vragenlijst heeft opgesteld, waarop beide partijen hebben gereageerd;
  • op 2 februari 2022 een tweede concept van het deskundigenrapport is toegestuurd aan partijen;
  • op 8 februari 2022 een bespreking van dat tweede concept heeft plaatsgevonden;
  • op 9 en 11 februari 2022 De Unie c.s. aanvullende stukken en verzoeken heeft toegestuurd aan de deskundige;
  • het deskundigenrapport is vastgesteld op 16 februari 2022, waarin ook wordt gereageerd op de stukken en verzoeken van De Unie c.s. van 9 en 11 februari 2022.
2.10.
Gelet op deze gang van zaken kan het standpunt van De Unie c.s., dat zij in de veronderstelling verkeerden dat zij met het verstrekken van informatie en verzoeken kon wachten tot (na) de bespreking van 8 februari 2022, niet slagen. Het moet voor De Unie c.s. zonder meer duidelijk zijn geweest dat het onderzoek zich op 8 februari 2022 in de afrondende fase bevond. Ook staat met het voorgaande vast dat De Unie c.s. ruim voldoende gelegenheid hebben gehad om informatie, bewijsstukken en verzoeken aan de deskundige te verstrekken voorafgaand aan het overleg op 8 februari 2022. Hierbij weegt de rechtbank ook mee dat De Unie c.s. al in het vonnis van 4 november
2020zijn aangespoord om een overzicht - onderbouwd met stukken - te maken van de revenuen en kosten van het samenwerkingsverband. Ook daarom valt niet in te zien waarom De Unie c.s. dacht dat zij met het verstrekken van (alle) informatie aan de deskundige kon wachten tot (na) de bespreking op 8 februari 2022.
2.11.
Wat betreft de verzoeken en stukken die De Unie c.s. heeft verstuurd aan de deskundige op 9 en 11 februari 2022 wordt nog opgemerkt dat de deskundige deze stukken en verzoeken wel degelijk heeft verwerkt in het deskundigenrapport (vgl. pagina’s 35 en 38 van het deskundigenrapport). Ook daarom slaagt dit bezwaar van De Unie c.s. niet.
Investeringen (palletwagens), vergoeding rollend/trekkend materieel
2.12.
De Unie c.s. maken verder bezwaar tegen de wijze waarop de deskundige de aanschaf van palletwagens heeft verwerkt in de kapitaalrekening. Volgens De Unie c.s. houdt de deskundige ten onrechte wel rekening met de aanschaf van twee handpalletwagens door Zwaantrans, terwijl de aanschaf van een elektrische palletwagen door De Unie c.s. buiten beschouwing is gelaten.
Ook op dit punt krijgen De Unie c.s. geen gelijk. De deskundige heeft (op pagina 14 van het rapport) overwogen dat het geen twijfel lijdt dat de (hand)palletwagens werden gebruikt bij de door het samenwerkingsverband verrichte diensten. De aanschaf van de elektrische palletwagen is buiten beschouwing gelaten omdat De Unie c.s. hun stellingen over de elektrische palletwagen (de palletwagen zou volgens De Unie c.s. na aanschaf zijn gevallen en total loss zijn verklaard, waarna de palletwagen is gestald bij BBV) niet hebben onderbouwd. Evenmin hebben De Unie c.s. desgevraagd aan de deskundige toegelicht of de aanschaf van de elektrische palletwagen is verwerkt in de eigen administratie van De Unie c.s. De rechtbank is van oordeel dat deze beslissing van de deskundige voldoende duidelijk is gemotiveerd en ook niet onbegrijpelijk is. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding van het oordeel van de deskundige op dit punt af te wijken.
2.13.
Vervolgens hebben De Unie c.s. aangevoerd dat de vergoeding voor het gebruik van het trekkend en rollend materiaal te hoog is vastgesteld.
Ook hierin worden De Unie c.s. niet gevolgd. Uit het deskundigenrapport blijkt dat de deskundige niet is meegegaan met de eigen berekening van Zwaantrans van de vergoeding voor het materieel, die kennelijk verlangde dat het door haar betaalde commerciële tarief volledig werd doorberekend aan het samenwerkingsverband. De deskundige heeft in plaats daarvan de vergoeding bepaald met inachtneming van de afspraak tussen partijen dat het materieel tegen kostprijs ter beschikking zal worden gesteld. Daartoe heeft de deskundige de gebruikelijke markttarieven en een aantal jaarrekeningen van middelgrote transportbedrijven geanalyseerd. Ook heeft de deskundige hierbij de ouderdom van het ingezette materieel betrokken. De keuze voor een percentage van 55% van het gebruikelijke tarief is door de deskundige gemaakt uit oogpunt van terughoudendheid en voorzichtigheid. Naar het oordeel van de rechtbank is ook deze beslissing van de deskundige voldoende duidelijk gemotiveerd en niet onbegrijpelijk.
Brandstofkosten
2.14.
De Unie c.s. betogen dat de deskundige de brandstofkosten te hoog heeft vastgesteld.
2.15.
Uit het deskundigenrapport blijkt dat een Excel-bestand van Zwaantrans voor het vaststellen van de brandstofkosten leidend is geweest. Volgens de deskundige is de juistheid van het bestand niet meer te controleren. Wel heeft de deskundige vastgesteld dat voor een transportbedrijf het niet onaannemelijk is dat het genoemde bedrag, ter hoogte van 23,39% van de omzet, aan brandstofkosten is gemaakt.
In het deskundigenrapport wordt hieraan nog toegevoegd het aantal gereden kilometers berekend op basis van de hoogte van de door Zwaantrans doorbelaste brandstofkosten, niet significant afwijkt van het aantal gereden kilometers dat kan worden berekend aan de hand van de totaalomzet van het samenwerkingsverband (op basis van de geschatte kilometerprijs).
Het is volgens de deskundige niet uit te sluiten dat de brandstof door Zwaantrans is gebruikt voor werkzaamheden buiten het samenwerkingsverband, maar gelet op het voorgaande heeft de deskundige geen aanleiding om dat te vermoeden.
2.16.
Zowel tijdens het deskundigenonderzoek, als in de conclusie na deskundigenrapport, heeft De Unie c.s. toegelicht en onderbouwd dat de werkzaamheden die zijn verricht door het samenwerkingsverband voor een (groot) deel bestonden uit pendelritten. Zwaantrans erkent dat (naast lange afstand/internationale ritten) ook veel pendelritten op Schiphol werden gereden. Dat staat dus vast. De conclusie die De Unie c.s. daaruit trekken, namelijk dat tijdens die pendelritten (vrijwel) géén kilometers zijn gereden en dus geen brandstof is verbruikt, heeft de deskundige in zijn rapport echter niet gevolgd. De deskundige heeft in het feit dat veel pendelritten zijn gereden geen aanleiding gezien om het door Zwaantrans berekende brandstofverbruik naar beneden bij te stellen.
2.17.
De rechtbank vindt dat oordeel van de deskundige niet onbegrijpelijk. Een pendelrit impliceert immers dat een vaste route wordt gereden van en naar vaste locaties. Ook daarmee worden kilometers gereden en dus brandstof gebruikt, ongeacht of het een lange of korte afstand is. De enkele omstandigheid dat op de verschillende overgelegde ritlijsten niet altijd kilometerstanden zijn ingevuld, maakt dat niet anders.
De vraag of verhoudingsgewijs méér brandstof wordt verbruikt op korte ritten dan op lange ritten (zoals de deskundige overweegt en De Unie c.s. betwisten) kan in het midden blijven.
2.18.
Het verweer van De Unie c.s. dat Zwaantrans in een WhatsApp-bericht een keer heeft gezegd dat zij de dieselolie niet meer kan betalen, vormt geen bewijs van de stelling dat Zwaantrans de doorberekende brandstof kennelijk heeft gebruikt voor werkzaamheden buiten het samenwerkingsverband. Dat zou dan immers zichtbaar moeten zijn in een discrepantie tussen het aantal kilometers berekend op basis van de doorberekende brandstofkosten, en het aantal kilometers berekend op basis van de totaalomzet. Die discrepantie is er volgens de deskundige niet, althans niet significant.
2.19.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de deskundige zijn beslissing over de brandstofkosten voldoende heeft gemotiveerd. De stelling van De Unie c.s. dat de deskundige “
zomaar een percentage brandstofkosten aan de omzet” heeft berekend (pagina 4 conclusie na deskundigenrapport), is gezien het voorgaande onjuist.
De Unie c.s. hebben bovendien geen methode voorgesteld waarop de brandstofkosten met grotere zekerheid vastgesteld zouden kunnen worden. Slechts hebben zij aangedragen dat 16% van de omzet meer reëel is, maar die suggestie is niet van enige onderbouwing voorzien en dit lijkt een willekeurig gekozen percentage te zijn (waartegen De Unie c.s. juist bezwaar maken). Ook hier ziet de rechtbank daarom geen aanleiding om van het oordeel van de deskundige af te wijken.
Personeelskosten – contant betaalde chauffeurs
2.20.
Volgens De Unie c.s. heeft de deskundige onvoldoende rekening gehouden met de door De Unie c.s. contant betaalde chauffeurs.
2.21.
De deskundige heeft vastgesteld dat een deel van de chauffeurs contant werd betaald door De Unie c.s. In het deskundigenrapport is rekening gehouden met de contante betalingen, voor zover de werkzaamheden aannemelijk zijn gemaakt met ritlijsten en die werkzaamheden ook bij de klant in rekening zijn gebracht (en betaald door de klant). De volgende contant betaalde uren heeft de deskundige betrokken in zijn berekening:
  • chauffeurs [A.] en [B.]: 126,25 uur (€ 1.262,50);
  • chauffeurs [gedaagde/eiser3] en [C.]: 220,25 uur (€ 6.056,88).
2.22.
De Unie c.s. betogen dat het voor chauffeurs [A.] en [B.] berekende bedrag te laag is, omdat uit de ritlijsten blijkt dat zij 195,75 uur hebben gereden in de periode week 52 van 2017 tot en met week 6 van 2018.
De rechtbank overweegt dat, anders dan De Unie c.s. kennelijk veronderstellen, de deskundige niet uitsluitend de uren heeft opgeteld die op de door De Unie c.s. verstrekte ritlijsten staan vermeld, maar vervolgens beoordeeld of deze uren ten laste van het samenwerkingsverband kunnen worden gebracht. De Unie c.s. hebben onvoldoende toegelicht dat die beoordeling van de deskundige onjuist is, zodat de rechtbank hieraan verder voorbij gaat.
2.23.
Volgens De Unie c.s. volgt uit overgelegde WhatsAppcorrespondentie met [D.] van 16 januari 2018 dat een bedrag van € 720,- is betaald aan chauffeur [E.].
Overwogen wordt echter dat dit een eenzijdige mededeling van [gedaagde/eiser3] of [C.] aan [D.] betreft. Bovendien ontbreken de onderbouwende ritlijsten en de corresponderende factuur aan de klant voor deze werkzaamheden. Kennelijk heeft De Unie c.s. deze vordering niet ter kennis gebracht aan de deskundige, zodat hij een en ander niet heeft kunnen controleren. Naar het oordeel van de rechtbank komt dit voor risico van De Unie c.s., zodat ook aan dit betoog van voorbij wordt gegaan.
2.24.
De Unie c.s. voeren verder aan dat nog rekening moet worden gehouden met de “
losse uren” van [gedaagde/eiser3] en/of [C.] in de maanden november en december 2017 (56,5 uur) en in de weken 49 tot en met 51 van 2017 (150,20 uur).
De rechtbank overweegt dat de stukken waarop De Unie c.s. zich beroepen op 9 februari 2022 zijn toegestuurd aan de deskundige. Op pagina 38 van het deskundigenrapport is vermeld dat deze verzoeken, die ook eerder door De Unie c.s. zijn gedaan, al in het onderzoek zijn betrokken. Uit het deskundigenrapport volgt dat met 220,25 uur voor [gedaagde/eiser3] en [C.] als chauffeur rekening is gehouden. Bij deze stand van zaken hebben De Unie c.s. onvoldoende toegelicht dat de nu aangevoerde “
losse uren” andere uren betreffen dan de uren die al in de berekening van de deskundige zijn betrokken. Dat aanleiding bestaat om extra uren ten laste van het samenwerkingsverband te brengen is daarom niet gebleken.
2.25.
Duidelijk is verder dat De Unie c.s. in haar conclusie na deskundigenrapport een ander uurtarief hanteert voor de uren van [gedaagde/eiser3] als chauffeur (namelijk € 31,- dan wel € 32,50), dan de deskundige. De deskundige heeft beslist (pagina 29 van het rapport) dat een uurtarief van € 27,50 wordt gehanteerd voor de beide heren [gedaagde/eiser3], omdat de primaire vastlegging van de juiste namen in de rit- en urenlijsten dermate gebrekkig is, dat niet met de gewenste nauwkeurigheid kan worden vastgesteld wie van de heren [gedaagde/eiser3] de werkzaamheden heeft verricht.
De rechtbank volgt de deskundige hierin. Het betoog dat volgens De Unie c.s. uit de overgelegde WhatsApp-berichten van 9 februari 2018 blijkt dat een uurtarief van € 31,- was afgesproken voor [gedaagde/eiser3], doet aan die beslissing van de deskundige niet af, aangezien dit geen verandering brengt in het feit dat onduidelijk is wie welke uren heeft gereden. Ook dit bezwaar van De Unie c.s. wordt dus niet gevolgd.
Personeelskosten – ritlijsten 12 februari 2018 t/m 30 maart 2018
2.26.
De Unie c.s. hebben bij de conclusie na deskundigenrapport ritlijsten overgelegd over de periode 12 februari 2018 tot en met 30 maart 2018. De Unie c.s. betogen dat zij deze ritlijsten pas heeft verkregen na het gereedkomen van het deskundigenrapport. Volgens De Unie c.s. vloeien hieruit de volgende contant betaalde bedragen voort:
  • [A.] (12 februari 2018 t/m 30 maart 2018): 270,75 uur (€ 2.707,50).
  • [gedaagde/eiser3]: 34,5 uur (€ 1.069,50).
2.27.
Zwaantrans heeft hiertegen aangevoerd dat De Unie c.s. niet hebben onderbouwd dat voor de uren van [A.] ook facturen zijn verzonden aan een klant en dat het resultaat ten goede is gekomen aan het samenwerkingsverband. De laatste factuur van Zwaantrans aan BBV dateert immers van 12 februari 2012 en facturen van De Unie c.s. aan BBV zijn niet overgelegd. Wat betreft de uren van [gedaagde/eiser3] als chauffeur heeft Zwaantrans verwezen naar het oordeel van de deskundige op pagina 29 van het rapport. Dat oordeel houdt in dat rekening is gehouden met 220,25 uur die op ritlijsten zijn verantwoord, onder de assumptie dat gedaagde hiervoor facturen heeft verstuurd aan BBV.
2.28.
De rechtbank constateert dat deze ritlijsten over de periode van 12 februari 2018 tot en met 30 maart 2018 kennelijk niet aan de deskundige zijn verstrekt. De Unie c.s. hebben aangevoerd dat zij de ritlijsten bij BBV hebben opgevraagd en pas na het afronden van het deskundigenbericht hebben ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank is het feit dat een klant van het samenwerkingsverband blijkbaar niet eerder de benodigde ritlijsten heeft aangeleverd, een omstandigheid is die niet enkel voor risico van De Unie c.s. moet komen, maar voor risico van beide partijen gezamenlijk.
2.29.
Gelet op de inhoud van het verweer van Zwaantrans is een oordeel van de deskundige over deze na de afronding van het deskundigenonderzoek ontvangen ritlijsten nodig, onder meer om te beoordelen of de aan de chauffeurskosten verbonden opbrengsten ten goede zijn gekomen aan de het samenwerkingsverband. Gelet echter op het beperkte geldelijke belang en de lange duur van de procedure, acht de rechtbank het opnieuw inschakelen van de deskundige niet opportuun.
Daarbij komt dat de deskundige op pagina 29 van het rapport (ten aanzien van andere uren) heeft geoordeeld aan de hand van de
assumptiedat De Unie c.s. voor de chauffeurskosten facturen hebben gestuurd aan BBV. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank bij de ritlijsten over de periode van 12 februari 2018 tot en met 30 maart 2018 van diezelfde assumptie uit. Voor de uren van chauffeur [gedaagde/eiser3] zal de rechtbank (anders dan De Unie c.s.) rekenen met een uurtarief van € 27,50 (zie pagina 30 van het deskundigenrapport). Dit betekent dat de bedragen van € 2.707,50 (chauffeur [A.]) en € 948,75 (chauffeur [gedaagde/eiser3]), derhalve in totaal € 3.656,25, alsnog in de kapitaalrekening én de bepaling van de winst moeten worden verwerkt. Een en ander leidt ertoe dat de vordering van Zwaantrans met 50% van € 3.656,25 is € 1.828,13 wordt verminderd, zodat resteert een bedrag van € 106.303,87.
Facturen 2017050, 2017051, 2017052 en 2017053
2.30.
De Unie c.s. stellen dat de deskundige ten onrechte de facturen met nummers eindigend op 50 tot en met 53 niet bij zijn onderzoek heeft willen betrekken.
2.31.
Deze facturen hebben kennelijk betrekking op uren die [gedaagde/eiser3] stelt te hebben gewerkt voor het samenwerkingsverband, anders dan als chauffeur. De facturen vermelden immers steeds een aantal uur, met de omschrijving “
diverse werkzaamheden”. De Unie c.s. hebben de deskundige meermaals verzocht deze facturen bij de berekening te betrekken. Blijkens het rapport heeft de deskundige aan dit verzoek niet voldaan, omdat niet is afgesproken dat [gedaagde/eiser3] voor dergelijke andere werkzaamheden een uurtarief (of een andere vergoeding) in rekening kon brengen en omdat voor de facturen bovendien geen urenverantwoording zijn verstrekt (pagina 30 en 38 van het deskundigenrapport). De Unie c.s. hebben niet, althans onvoldoende concreet toegelicht, waarom dit oordeel van de deskundige onjuist is.
2.32.
Voor zover De Unie c.s. betogen dat de facturen door de deskundige ten onrechte buiten beschouwing zijn gelaten omdat zij te laat zijn ingediend bij de deskundige, wordt dat betoog niet gevolgd. De deskundige heeft de facturen inhoudelijk beoordeeld en vervolgens beslist dat zij niet ten laste van het samenwerkingsverband kunnen worden gebracht. Verwezen wordt nogmaals naar pagina’s 30 en 38 van het rapport.
Schadevergoeding?
2.33.
Zwaantrans vordert, naast het door de deskundige vastgestelde bedrag op basis van de kapitaalrekening en de behaalde winst, een schadevergoeding. Zij voert daartoe, samengevat, aan dat De Unie c.s. onrechtmatig hebben gehandeld door het samenwerkingsverband omstreeks 12 februari 2018 eenzijdig, zonder valide opzeggrond en zonder opzegtermijn, op te zeggen, terwijl de bedoeling van partijen was om een samenwerkingsverband van (tenminste) enkele jaren aan te gaan en Zwaantrans investeringen heeft gedaan die zij niet heeft kunnen terugverdienen. Bovendien hebben De Unie c.s. de opdrachtgevers van het samenwerkingsverband overgenomen, waardoor zij ongerechtvaardigd zijn verrijkt, aldus Zwaantrans.
2.34.
De rechtbank wijst dit deel van de vordering af. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Zwaantrans onvoldoende gemotiveerd dat een (minimale) duur van het samenwerkingsverband van meerdere jaren is overeengekomen en evenmin dat het samenwerkingsverband “
omstreeks 12 februari 2018” eenzijdig door De Unie c.s. is opgezegd. In het deskundigenrapport is bepaald dat het samenwerkingsverband is geëindigd op 1 april 2019. Voor zover al wordt uitgegaan van een eenzijdige opzegging door De Unie c.s. “
omstreeks 12 februari 2018” is dus al rekening gehouden met een (korte) opzegtermijn.
2.35.
Verder wordt overwogen dat in het deskundigenrapport de door Zwaantrans gedane investeringen al mede voor rekening van De Unie c.s. zijn gebracht, zodat ook daarom geen aanleiding bestaat voor een aanvullende schadevergoeding. Daarbij komt dat De Unie c.s. hebben aangevoerd, en Zwaantrans onvoldoende gemotiveerd hebben betwist, dat de grootste klant van het samenwerkingsverband (BBV) is aangebracht door De Unie c.s., zodat het om die reden voor de hand ligt dat die klant er voor heeft gekozen ook na het eindigen van het samenwerkingsverband opdrachten aan De Unie c.s. te geven.
2.36.
Zwaantrans heeft bij deze stand van zaken haar vordering tot schadevergoeding onvoldoende toegelicht.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.37.
Omdat de onderhavige vordering geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is, zal de rechtbank de vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten toetsen aan het Rapport BGK-integraal.
De vordering zal worden afgewezen. Zwaantrans heeft nagelaten een omschrijving te geven van de voor haar rekening verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden. De kosten waarvan Zwaantrans vergoeding vordert moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de (eventuele) proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
Tussenconclusie vorderingen in conventie tegen De Unie
2.38.
Het voorgaande leidt tot de tussenconclusie dat Zwaantrans aanspraak heeft op betaling van een bedrag van € 106.303,87 uit hoofde van de afrekening van het samenwerkingsverband. Aangezien geen sprake is van een handelsovereenkomst (het leveren van goederen of diensten om baat) zal dit bedrag worden vermeerderd met de wettelijke rente (in plaats van de wettelijke handelsrente).
Vorderingen in conventie tegen [gedaagde/eiser3]
2.39.
De Unie c.s. hebben betwist dat naast De Unie, ook [gedaagde/eiser3] in persoon aansprakelijk is. Daarover overweegt de rechtbank als volgt.
2.40.
De vorderingen van Zwaantrans op [gedaagde/eiser3] zijn primair gebaseerd op de stelling dat het samenwerkingsverband is aangegaan met [gedaagde/eiser3] in persoon (en met [C.]). Volgens Zwaantrans is pas later, bij de uitvoering van de transportdiensten, De Unie in beeld gekomen.
[gedaagde/eiser3] heeft betwist dat hij in persoon partij is bij het samenwerkingsverband.
2.41.
Overwogen wordt dat het standpunt van Zwaantrans in strijd is met de inhoud van de (eigen) e-mail van Zwaantrans aan BBV van 26 september 2017, het moment waarop het samenwerkingsverband tot stand is komen. In die e-mail is vermeld: “
Unietransport diensten en Zwaantrans zijn een samenwerking overeengekomen ter betrekking van de werkzaamheden voor U.”.Het ligt voor de hand dat Zwaantrans met de verwijzing naar “Unietransport diensten” doelt op De Unie Transportdiensten B.V. (gedaagde sub 2).
2.42.
Uit het gegeven dat [gedaagde/eiser3] intensief betrokken was bij de samenwerking, kan bovendien niet worden afgeleid dat hij persoonlijk contractspartij was bij het samenwerkingsverband. Die betrokkenheid kan immers ook worden verklaard door het feit dat hij (via een holdingvennootschap) de enig bestuurder en enig aandeelhouder is van De Unie en dus optrad namens De Unie.
2.43.
Omdat Zwaantrans onvoldoende aanknopingspunten heeft aangevoerd waaruit blijkt dat [gedaagde/eiser3] in persoon partij was bij het samenwerkingsverband, wordt Zwaantrans in dit standpunt niet gevolgd.
2.44.
Subsidiair heeft Zwaantrans aangevoerd dat [gedaagde/eiser3] aansprakelijk is omdat hij onrechtmatig heeft gehandeld, onder meer door de creditnota van Zwaantrans te bemachtigen en gelden te onttrekken uit het samenwerkingsverband, waarvan hem een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt.
2.45.
Ook dit betoog heeft Zwaantrans onvoldoende onderbouwd. Zwaantrans stelt weliswaar dat De Unie c.s. Zwaantrans onder druk hebben gezet om de creditnota af te geven, maar laat na dit voldoende concreet te onderbouwen. De stelling dat De Unie c.s. gelden hebben onttrokken uit het samenwerkingsverband is evenmin nader geconcretiseerd en vindt ook geen bevestiging in het deskundigenrapport.
2.46.
Het voorgaande betekent dat de vorderingen tegen [gedaagde/eiser3] zullen worden afgewezen.
Proceskosten en kosten deskundige
2.47.
Partijen twisten over de vraag wie de kosten van de deskundige moet dragen. Partijen hebben ieder een bedrag van € 14.120,86 voorgeschoten. Zwaantrans heeft aangevoerd dat De Unie c.s. moeten worden veroordeeld in de kosten van de deskundige (als onderdeel van de proceskostenveroordeling), omdat de procedure nodig was om De Unie c.s. tot betaling te dwingen. Bovendien heeft De Unie c.s. volgens Zwaantrans geen (volledige) medewerking verleend aan het deskundigenonderzoek.
De Unie c.s. betoogt dat de kosten van de deskundige nodig waren, omdat er blijkbaar geen administratie van het samenwerkingsverband voorhanden was, terwijl aan [D.] wel een maandelijkse vergoeding van € 1.000,- is betaald om de administratie te voeren. Daarbij komt dat ook Zwaantrans in het deskundigenrapport op aanzienlijke punten in het ongelijk is gesteld, zodat zij moet worden aangemerkt als de in het ongelijk gestelde partij.
2.48.
De rechtbank zal beslissen dat partijen de kosten van de deskundige ieder voor de helft moeten dragen. Daartoe is redengevend dat het deskundigenonderzoek is gebaseerd op de ter comparitie tussen partijen gemaakte afspraak dat de rechtbank ter afdoening van het geschil een financieel deskundige zal benoemen. In dat kader ligt het voor de hand dat partijen ieder de helft van de kosten daarvan moeten dragen. Daarbij komt dat beide partijen in de het deskundigenrapport op punten in het ongelijk gesteld. Bovendien heeft zowel het ontbreken van een sluitende administratie van de zijde van Zwaantrans, als de beperkte/late informatieverstrekking aan de deskundige door De Unie c.s. er aan bijgedragen dat de deskundige veel tijd heeft moeten besteden aan het reconstrueren van de financiële gang van zaken binnen het samenwerkingsverband. Ook dit leidt er toe dat partijen ieder de helft van de kosten moeten dragen. Omdat deze verdeling in overeenstemming is met de wijze van verdeling van het betaalde voorschot, zal geen veroordeling worden uitgesproken.
2.49.
Het voorgaande leidt ook tot het oordeel ook de (overige) proceskosten tussen partijen aldus worden gecompenseerd, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in reconventie
2.50.
De Unie c.s. vorderen in reconventie betaling van de facturen van De Unie aan Zwaantrans in verband met (contant betaalde) chauffeursdiensten. De rechtbank constateert dat deze facturen zijn betrokken in de eindafrekening in het deskundigenrapport. Zij komen daarom niet voor afzonderlijke toewijzing in aanmerking. Het voorgaande geldt eveneens voor de schikking die is getroffen met [F.]. Ook de bedragen die De Unie c.s. in dat kader heeft betaald zijn reeds betrokken in de eindafrekening (zie pagina 27 van het rapport).
2.51.
Verder stelt De Unie c.s. dat zij facturen heeft betaald van Toro Trans, een zzp’er die chauffeursdiensten voor het samenwerkingsverband heeft verricht. De Unie c.s. vorderen dat Zwaantrans die factuurbedragen aan De Unie c.s. voldoet. De rechtbank begrijpt uit het deskundigenrapport dat voor betalingen aan zzp’ers een bedrag van € 27.811,24 is verwerkt in de eindafrekening (pagina 18). Daartegen heeft De Unie c.s. geen bezwaar gemaakt. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat ook dit deel van de reconventionele vorderingen reeds is betrokken in de eindafrekening en dus niet voor toewijzing in aanmerking komen.
2.52.
De vorderingen in reconventie zullen worden afgewezen.
2.53.
De proceskosten in reconventie zullen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Verwezen wordt naar hetgeen over de proceskosten in conventie is overwogen.
in conventie – de procedure tegen BBV
2.54.
Tegen BBV is verstek verleend, zodat de tegen haar ingestelde vorderingen moeten worden toegewezen, tenzij de vorderingen de rechtbank onrechtmatig of ongegrond voorkomen.
2.55.
Zwaantrans heeft haar eis tegen BBV gewijzigd op 18 december 2019. Gesteld nog gebleken is echter dat deze eiswijziging per deurwaarderexploot aan BBV is betekend. Daarom zal de eiswijziging buiten beschouwing blijven (artikel 130 lid 3 Rv).
2.56.
De bij dagvaarding tegen BBV ingestelde vorderingen luiden (zakelijk weergegeven) dat BBV wordt veroordeeld tot betaling van € 52.697,63 aan Zwaantrans, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente en de buitengerechtelijke kosten.
2.57.
De rechtbank overweegt dat deze vordering de betaling betreft van de facturen van Zwaantrans aan BBV, die later zijn gecrediteerd en die vervolgens door BBV aan De Unie zijn betaald. Gelet op deze vaststelling komt de vordering van Zwaantrans tegen BBV de rechtbank ongegrond voor, zodat de vordering zal worden afgewezen.
2.58.
Zwaantrans wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de procedure tegen BBV veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van BBV worden begroot op nihil.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie (de zaak van Zwaantrans tegen De Unie en [gedaagde/eiser3])
3.1.
veroordeelt De Unie tot betaling aan Zwaantrans van € 106.303,87 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2018 tot de dag der algehele voldoening;
3.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
wijst af het anders of meer gevorderde
3.4.
bepaalt dat de kosten van de deskundige bij helfte door partijen worden gedragen en compenseert de (overige) proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in conventie (de zaak van Zwaantrans tegen BBV)
3.5.
wijst de vorderingen af;
3.6.
veroordeelt Zwaantrans in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van BBV begroot op nihil;
in reconventie (de zaak van De Unie en [gedaagde/eiser3] tegen Zwaantrans)
3.7.
wijst de vorderingen af;
3.8.
bepaalt dat de kosten van de deskundige bij helfte door partijen worden gedragen en compenseert de (overige) proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 1538