ECLI:NL:RBNHO:2022:11977

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
C/15/325711 / HA ZA 22-150
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg testamentair recht van vruchtgebruik en geschil over bankrekeningen in nalatenschap

In deze bodemzaak, uitgesproken door de Rechtbank Noord-Holland op 7 december 2022, staat de uitleg van testamentair recht van vruchtgebruik centraal, evenals een geschil over de gerechtigdheid tot de saldi op bankrekeningen van de erflater. De eiseres, [eiseres/verweerster], optredend als executeur van de nalatenschap van [A.], heeft een vordering ingesteld tegen haar stiefkinderen, [gedaagde1] en [gedaagde/eiseres2], die als erfgenamen zijn aangewezen in het testament van de erflater. De rechtbank behandelt zowel de conventionele als de reconventionele vorderingen gezamenlijk. De eiseres vordert onder andere de vestiging van een vruchtgebruik op de volledige nalatenschap, terwijl de gedaagden verweer voeren en in reconventie vorderingen indienen die onder andere betrekking hebben op de bankrekeningen van de erflater. De rechtbank oordeelt dat de eiseres recht heeft op een vruchtgebruik op de volledige woning, ondanks de hypothecaire lasten, en dat de saldi op bepaalde bankrekeningen uitsluitend aan de erflater toebehoren. De rechtbank wijst de vorderingen van de eiseres in conventie en de vorderingen van de gedaagden in reconventie gedeeltelijk toe, en houdt verdere beslissingen aan voor nadere akten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/325711 / HA ZA 22-150
Vonnis van 7 december 2022
in de zaak van
[eiseres/verweerster] ,in haar hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van
[A.],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
advocaat: mr. E. Bongers te Haarlem,
tegen

1.[gedaagde1] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
advocaat: mr. C. Ravesteijn te Amsterdam,
2.
[gedaagde/eiseres2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
advocaat: mr. F.D.D. Janssen te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres/verweerster] , [gedaagde1] en [gedaagde/eiseres2] genoemd worden

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 januari 2022;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie en incidentele vordering van [gedaagde/eiseres2] ;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde1] ;
  • het vonnis in incident van 20 juli 2022 en de daarin genoemde stukken in het incident;
  • de conclusie van antwoord in reconventie van [eiseres/verweerster] ;
  • het tussenvonnis van 21 september 2022, waarbij een mondelinge behandeling is gelast;
  • de akte overlegging producties tevens vermeerdering van eis in reconventie van [gedaagde/eiseres2] ;
  • de door [eiseres/verweerster] in het geding gebrachte aanvullende producties 25 tot en met 29;
  • de mondelinge behandeling van 17 oktober 2022, waarvan door de griffier aantekeningen zijn bijgehouden en waarbij door [eiseres/verweerster] en [gedaagde/eiseres2] pleitaantekeningen zijn overgelegd.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eiseres/verweerster] is in 1986 op huwelijkse voorwaarden, inhoudende een uitsluiting van elke gemeenschap, gehuwd met [A.] .
In artikel 5 van de huwelijkse voorwaarden is bepaald dat indien “
tussen de echtgenoten een geschil[bestaat]
aan wie van hen beiden goederen die geen registergoederen zijn of rechten aan toonder toebehoren en (…) geen van beiden zijn recht daarop[kan]
bewijzen, dan worden die goederen of rechten geacht aan beiden, ieder voor de onverdeeld helft, toe te behoren.”
2.2.
[gedaagde1] en [gedaagde/eiseres2] zijn de kinderen van [A.] uit een eerder huwelijk met [B.] . Dat huwelijk is in 1978 door echtscheiding ontbonden.
2.3.
[A.] (hierna te noemen: erflater) is op 15 mei 2018 overleden. In zijn testament van 23 oktober 1991 heeft hij zijn kinderen [gedaagde1] en [gedaagde/eiseres2] aangewezen als enige erfgenamen. [gedaagde1] en [gedaagde/eiseres2] hebben de nalatenschap van erflater zuiver aanvaard.
2.4.
Aan [eiseres/verweerster] heeft erflater gelegateerd:

het vruchtgebruik van mijn gehele zuivere nalatenschap zulks mede ter voldoening aan mijn sociale verzorgingsplicht welke plicht ik jegens haar erken”.
Daarbij is ‘zuivere nalatenschap’ als volgt gedefinieerd:
“mijn nalatenschap nadat daaruit zijn voldaan de schulden, lasten, begrafenis- of crematiekosten, de boedel en taxatiekosten, alsmede de ter zake van mijn nalatenschap verschuldigde successierechten”.
2.5.
Erflater heeft [eiseres/verweerster] tevens benoemd tot executeur. [eiseres/verweerster] heeft die benoeming aanvaard.
2.6.
Tot de nalatenschap behoort in ieder geval een woning gelegen aan de [adres] (hierna: de woning) en de daaraan verbonden hypothecaire geldlening.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres/verweerster] vordert - samengevat - dat de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat:
[eiseres/verweerster] bevoegd is ten behoeve van zichzelf een vruchtgebruik te vestigen op alle tot de nalatenschap van erflater behorende goederen zoals verwoord in het testament, onder de aanvullende verplichting dat zij de rentelasten van de op de woning gevestigde hypotheek voor haar rekening neemt;
de in de dagvaarding genoemde en/of-rekeningen van erflater en [eiseres/verweerster] per 15 mei 2018 ieder voor 50% toekomen;
een en ander met veroordeling van [gedaagde1] en [gedaagde/eiseres2] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde1] en [gedaagde/eiseres2] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
in reconventie
3.3.
[gedaagde/eiseres2] vordert - samengevat en na wijziging van eis - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht verklaart dat na opmaking van een notariële boedelbeschrijving een vruchtgebruik kan worden gevestigd op alle tot de nalatenschap van erflater behorende goederen zoals verwoord in het testament, waaronder op het deel van de woning dat gelijk is aan de waarde van de woning op datum overlijden erflater minus de hoogte van de hypotheeklening, onder de aanvullende verplichting van [eiseres/verweerster] om voor haar rekening te nemen:
  • de rentelasten van de op de woning gevestigde hypotheek en [gedaagde1] en [gedaagde/eiseres2] te vrijwaren voor alle aanspraken die de bank tegen hen zou kunnen laten gelden, alsmede;
  • alle overige aan de (be)woning verbonden gebruikers- en eigenaarslasten, waaronder in ieder geval de gemeentelijke heffingen, verzekering en kosten van onderhoud en herstellingen;
2. voor recht verklaart dat de saldi op datum overlijden erflater van de bankrekeningen met de nummers [rekeningnummer] , [rekeningnummer] en [rekeningnummer] privévermogen van erflater betreffen en dus volledig tot zijn nalatenschap behoren;
3. [eiseres/verweerster] veroordeelt binnen vier weken na dit vonnis alle tot de nalatenschap behorende gelden op een aparte bank- of spaarrekening over te maken en te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
een en ander met compensatie van de proceskosten.
3.4.
[eiseres/verweerster] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie en in reconventie

4.1.
De rechtbank ziet aanleiding de conventie en de reconventie gezamenlijk te behandelen.
Formele verweren van [gedaagde1]
4.2.
[gedaagde1] heeft aangevoerd dat blijkens het voorblad van de dagvaarding, [eiseres/verweerster] (uitsluitend) procedeert in hoedanigheid van executeur. Volgens [gedaagde1] had [eiseres/verweerster] zich in persoon per verzoekschrift tot de kantonrechter moeten wenden. Door te kiezen voor de onderhavige rechtsingang tracht [eiseres/verweerster] volgens [gedaagde1] ten onrechte de verval- en verjaringstermijn van artikelen 4:29 en 4:30 BW te omzeilen.
4.3.
De rechtbank verwerpt dit verweer. [eiseres/verweerster] is als executeur bevoegd de onderhavige procedure in te stellen om van de rechtbank een oordeel te verkrijgen over de door haar voorgelegde onderwerpen. Van omzeiling van de artikelen 4:29 en 4:30 (en 4:31 lid 2 BW, waarin de verval- en verjaringstermijn is geregeld) is geen sprake, aangezien die artikelen ook gelden in de onderhavige procedure, mits die artikelen van toepassing zijn.
4.4.
De rechtbank is echter van oordeel dat de genoemde artikelen 4:29-31 BW en de daarin genoemde verval- en verjaringstermijn geen toepassing vinden. Deze bepalingen regelen een wettelijk recht van vruchtgebruik. [eiseres/verweerster] doet daarop echter geen beroep. Zij beroept zich alleen op een aan haar bij testament gelegateerd vruchtgebruik. Alleen al daarom slaagt het beroep op verval- en verjaringstermijn niet.
Daarbij komt dat erflater is overleden op 15 mei 2018, terwijl blijkens de e-mail van de betrokken notaris (mr. Rotteveel) van 16 juni 2018, en de brief van [eiseres/verweerster] van 12 augustus 2018, op dat moment al door [eiseres/verweerster] is verklaard dat zij aanspraak maakt op het gelegateerde vruchtgebruik. Zij heeft dat beroep het vruchtgebruik ook steeds gehandhaafd en uitvoering daarvan gevraagd van [gedaagde1] en [gedaagde/eiseres2] . Ook daarom is van verval of verjaring geen sprake.
4.5.
Verder heeft [gedaagde1] aangevoerd dat [eiseres/verweerster] nog rekening en verantwoording dient af te leggen met betrekking tot de vervulling van haar taak als executeur. [eiseres/verweerster] heeft dat erkend en gesteld dat zij daaraan zal voldoen wanneer die taak ten einde is gekomen. Dit verweer staat echter niet aan de inhoudelijke beoordeling van de onderhavige vorderingen in de weg omdat die vorderingen los staan van het afleggen van rekening en verantwoording.
Vruchtgebruik woning
4.6.
Partijen zijn het er over eens dat de woning op dit moment niet zal worden verkocht. Ook zijn zij het er over eens dat het niet mogelijk, althans niet wenselijk is om de aan de woning verbonden hypothecaire geldlening op dit moment af te lossen, omdat het saldo op de bankrekeningen van de nalatenschap daartoe ontoereikend is. Het is vervolgens de vraag wat dit betekent voor het gelegateerde vruchtgebruik van [eiseres/verweerster] op de woning. Volgens [eiseres/verweerster] moet een vruchtgebruik worden gevestigd op de volledige woning.
4.7.
[gedaagde1] stelt dat het vruchtgebruik moet worden gevestigd in overeenstemming met het voorstel van notaris mr. Rotteveel. Zij heeft in een conceptakte voorgesteld een vruchtgebruik te vestigen op een deel van de woning dat gelijk is aan het saldo van de zuivere nalatenschap van erflater ten opzichte van de waarde van de woning.
4.8.
[gedaagde/eiseres2] betoogt dat de uitleg van het testament meebrengt dat het vruchtgebruik kan worden gevestigd op het deel van de woning dat gelijk is aan de WOZ-waarde van de woning op datum overlijden erflater (€ 551.000,-) na aftrek van de hypothecaire geldlening (€ 92.416,-), zijnde (bijna) 84% van de woning.
[gedaagde/eiseres2] heeft toegelicht dat zij er belang bij heeft dat het vruchtgebruik slechts op een gedeelte van de woning wordt gevestigd, om te voorkomen dat [eiseres/verweerster] een groter legaat ontvangt dan waar zij recht op heeft. Bovendien wil [gedaagde/eiseres2] dat duidelijkheid bestaat over de omvang van het vruchtgebruik voor het geval de woning wordt verkocht en de situatie van zaaksvervanging zich voordoet. In dat geval moet de verkoopopbrengst van de woning worden aangewend ter aflossing van de hypothecaire schuld. Als sprake is van waardevermeerdering ten tijde van de verkoop (ten opzichte van de waarde ten tijde van overlijden) kan bovendien het deel van de verkoopopbrengst dat niet nodig is voor de aflossing van de hypothecaire geldlening én waarop geen vruchtgebruik rust, worden uitgekeerd aan [gedaagde/eiseres2] , aldus [gedaagde/eiseres2] .
4.9.
De rechtbank stelt voorop dat een vruchtgebruik het recht is om goederen die aan een ander toebehoren, te gebruiken en daarvan de vruchten te genieten (vgl. artikel 3:201 BW). Hoewel een goed waarop een recht van vruchtgebruik wordt gevestigd (en ook het recht op vruchtgebruik zelf) een bepaalde waarde kan vertegenwoordigen, wordt het recht van vruchtgebruik gevestigd op het goed zelf, en dus niet op een bepaalde waardebepaling of een bepaald saldo.
4.10.
De beslissing van partijen om de woning niet te verkopen, betekent dat de volledige woning onderdeel uitmaakt van de nalatenschap. Dat betekent dat [eiseres/verweerster] het recht heeft om een vruchtgebruik te vestigen op de volledige woning. Tussen partijen staat overigens ook vast dat [eiseres/verweerster] op basis van het testament het recht heeft de gehele woning te gebruiken en niet slechts een deel daarvan.
4.11.
Het enkele feit dat de hypothecaire geldlening niet is (en niet zal worden) afgelost, rechtvaardigt niet dat op slechts een gedeelte van de woning een recht van vruchtgebruik wordt gevestigd. Weliswaar heeft de nalatenschap een schuld aan de bank die door middel van een hypotheek is verbonden aan de woning, maar daarmee is de woning (het goed waarop het vruchtgebruik wordt gevestigd) niet buiten de nalatenschap gevallen, ook niet gedeeltelijk.
4.12.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt de definitie van de term ‘zuivere nalatenschap’ in het testament (te weten: de nalatenschap, nadat daaruit de schulden zijn voldaan) hierin geen verandering. Die definitie houdt in dat wanneer zou zijn besloten om de woning te verkopen om de hypothecaire geldlening af te lossen, [eiseres/verweerster] geen recht had op een vruchtgebruik op de verkoopopbrengst van de woning voor zover die opbrengst nodig was voor de aflossing van de schulden van de nalatenschap. Die situatie doet zich echter niet voor nu met instemming van alle partijen is besloten de woning niet te verkopen.
4.13.
Een andersluidend oordeel zou bovendien leiden tot onwenselijke situatie dat [eiseres/verweerster] slechts een vruchtgebruik verkrijgt op een deel van de woning, maar wel de volledige lasten van de woning moet betalen (volgens de stellingen van [gedaagde/eiseres2] ). Ook zou daardoor onduidelijk zijn welk gebruiksrecht [eiseres/verweerster] heeft: [gedaagde/eiseres2] erkent weliswaar dat [eiseres/verweerster] feitelijk de hele woning mag gebruiken, maar de vestiging van een vruchtgebruik op 84% van de woning (zoals [gedaagde/eiseres2] voorstel) is daarmee niet in overeenstemming.
4.14.
Wat betreft de situatie van een verkoop van de woning (voor zover dat mogelijk is, hetgeen in deze procedure niet ter beoordeling voorligt) en zaaksvervanging, heeft [eiseres/verweerster] erkend dat de verkoopopbrengst in de eerste plaats moet worden aangewend ter aflossing van de bestaande hypothecaire schuld. Dat staat tussen partijen dus vast (en dat is overigens ook een logisch uitvloeisel van het hypotheekrecht en het testament). Dit rechtvaardigt niet dat een vruchtgebruik wordt gevestigd op slechts een deel van de woning. Voor zover bij verkoop blijkt dat sprake is van waardestijging van de woning, heeft [eiseres/verweerster] ook recht van vruchtgebruik op die waardestijging (vgl. artikel 3:213 lid 2 BW), zodat ook dit betoog van [gedaagde/eiseres2] faalt en het belang van [gedaagde/eiseres2] bij het vestigen van een vruchtgebruik op slechts een gedeelte van de woning, niet is gebleken.
4.15.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat [eiseres/verweerster] het recht heeft een vruchtgebruik te vestigen op de volledige woning. Hieruit volgt ook dat het verweer van [gedaagde/eiseres2] dat [eiseres/verweerster] een groter legaat verkrijgt dan toegekend in het testament, faalt. De enkele omstandigheid dat de notaris een andere benadering heeft voorgesteld, doet daaraan niet af.
4.16.
Partijen zijn het er over eens (en dat volgt ook met zoveel woorden uit het testament) dat [eiseres/verweerster] verplicht is de hypotheeklasten en de overige gebruikers- en eigenaarslasten van de woning te voldoen. [eiseres/verweerster] heeft ook erkend dat zij [gedaagde1] en [gedaagde/eiseres2] daarvoor dient te vrijwaren.
Evenmin is in geschil dat een notariële beschrijving moet worden gemaakt van de (overige) goederen waarop het vruchtgebruik van toepassing is.
4.17.
Dit betekent dat vordering 1 in conventie in voormelde zin zal worden toegewezen. Vordering 1 in reconventie is uitsluitend voor wat betreft de boedelbeschrijving en de lasten van de woning toewijsbaar. Voor het overige zal vordering 1 in reconventie worden afgewezen.
Afscheiden banktegoeden
4.18.
[eiseres/verweerster] heeft geen verweer gevoerd tegen de gevraagde veroordeling van [eiseres/verweerster] om de banktegoeden waarop zij het recht van vruchtgebruik heeft, op een afzonderlijke bankrekening te plaatsen. Deze vordering in reconventie zal daarom worden toegewezen. De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen, omdat de rechtbank voor toewijzing daarvoor onvoldoende grond ziet.
Saldo bankrekeningen
4.19.
Partijen twisten verder over de vraag welke bankrekeningen binnen de nalatenschap van erflater vallen.
4.20.
Erflater en [eiseres/verweerster] gebruikten de volgende bankrekeningen:
  • [rekeningnummer] (hierna: rekening 414);
  • een bankrekening in [rekeningnummer] (hierna: de rekening in Luxemburg);
  • [rekeningnummer] (hierna: rekening 897);
  • [rekeningnummer] (hierna: rekening 033);
  • [rekeningnummer] (hierna: rekening 379);
  • [rekeningnummer] (hierna: rekening 994);
  • [rekeningnummer] (hierna: rekening 221);
  • [rekeningnummer] (hierna: rekening 191).
Gescheiden vermogens?
4.21.
[gedaagde/eiseres2] heeft aangevoerd dat de saldi op de rekeningen 994, 221 en 191 eigendom zijn van [eiseres/verweerster] en dus buiten de nalatenschap van erflater vallen. Rekeningen 897, 033 en 379 zijn volgens [gedaagde/eiseres2] echter enkel gevoed door erflater, zodat de saldi van die rekeningen volledig binnen zijn nalatenschap vallen, aldus [gedaagde/eiseres2] .
4.22.
[eiseres/verweerster] stelt zich primair op het standpunt dat zij en erflater echtgenoten die 40 jaar lief en leed hebben gedeeld, een affectieve relatie hadden, gezamenlijk vermogen opbouwden, en zorgplichten hadden ten opzichte van elkaar. Daarom zijn de rekeningen op naam van beiden gesteld, aldus [eiseres/verweerster] . Erflater was zich er van bewust dat er geen sluitende administratie was van de gescheiden vermogens, waaruit volgens [eiseres/verweerster] blijkt dat erflater er mee heeft ingestemd dat de saldi gemeenschappelijk zouden worden. Omdat de gerechtigdheid tot de saldi niet meer kan worden vastgesteld, is op basis van artikel 5 van de huwelijkse voorwaarden sprake van gemeenschappelijk eigendom, aldus [eiseres/verweerster] .
4.23.
De rechtbank geeft [eiseres/verweerster] op dit punt ongelijk. Het betoog dat erflater en [eiseres/verweerster] gezamenlijk vermogen wilden opbouwen, is in strijd met de afspraken in de huwelijkse voorwaarden. De enkele omstandigheid dat de bankrekeningen door erflater en [eiseres/verweerster] samen zijn geopend en op naam van beiden staan, is onvoldoende om aan te nemen dat partijen andersluidende afspraken hebben gemaakt. De tenaamstelling is (in de onderlinge verhouding tussen [eiseres/verweerster] en erflater) immers niet bepalend voor de vraag wie eigenaar is. Daarbij komt dat (1.) uit de eigen (handgeschreven) aantekening van erflater van eind jaren ’90 en (2.) de opstelling die [gedaagde/eiseres2] voorafgaand aan het overlijden van erflater heeft gemaakt en met zowel [eiseres/verweerster] als erflater heeft besproken, juist volgt dat erflater en [eiseres/verweerster] hun vermogens gescheiden hielden. De rechtbank verwerpt dan ook het betoog van [eiseres/verweerster] dat erflater kennelijk heeft ingestemd met de gemeenschappelijkheid van de banksaldi.
De omstandigheid dat volgens [eiseres/verweerster] erflater en [eiseres/verweerster] over en weer zorgplichten hadden (hetgeen verder in het midden kan blijven), leidt evenmin tot het oordeel dat de vermogens gezamenlijk zijn geworden.
4.24.
De rechtbank komt daarom in het navolgende toe aan de beoordeling van de vraag of de saldi op rekeningen 897, 033 en 379 uitsluitend aan erflater toekwamen. Gelet op de inhoud van artikel 5 van de huwelijkse voorwaarden, is het aan [gedaagde/eiseres2] om dat aan te tonen, bij gebreke waarvan de saldi worden geacht aan [eiseres/verweerster] en erflater (thans de nalatenschap) samen, ieder voor de onverdeelde helft, toe te behoren.
De saldi op rekeningen 033 en 897
4.25.
De rechtbank overweegt dat [gedaagde/eiseres2] met het over leggen van de bankrekeningafschriften van rekening 033 voldoende heeft aangetoond dat die bankrekening alleen werd gevoed door het inkomen van erflater, te weten eerst zijn salaris en vervolgens zijn pensioen en AOW. Ook heeft [gedaagde/eiseres2] onweersproken toegelicht dat [eiseres/verweerster] zo nu en dan een en bedrag overmaakte op deze bankrekening 033, maar dat [eiseres/verweerster] die betaling dan verrichtte om haar aandeel in bijvoorbeeld een dure vakantie te voldoen, zodat daaruit niet blijkt dat de bankrekening mede door haar is gevoed.
[eiseres/verweerster] heeft aangevoerd dat op 24 november 2004 een bedrag van € 5.000,- is overgemaakt van rekening 379 naar rekening 033. Zij heeft echter nagelaten het betreffende rekeningafschrift over te leggen, zodat deze stelling onvoldoende concreet is toegelicht en hieruit evenmin kan worden afgeleid dat rekening 033 mede is gevoed door [eiseres/verweerster] .
4.26.
Ten aanzien van rekening 897 heeft [gedaagde/eiseres2] onweersproken aangevoerd dat dit een spaarrekening betrof, die gekoppeld was aan betaalrekening 033. Daaruit volgt dat ook rekening 897 uitsluitend is gevoed door erflater.
4.27.
[eiseres/verweerster] heeft over rekening 897 aangevoerd dat het beginsaldo (ter hoogte van € 12.190,93) afkomstig was van rekening 141, die eveneens op naam van zowel erflater als [eiseres/verweerster] stond.
[gedaagde/eiseres2] heeft echter toegelicht dat rekening 141 de oude spaarrekening van erflater was en dat het saldo van die bankrekening simpelweg door erflater is overgezet naar rekening 897. Ook heeft [gedaagde/eiseres2] toegelicht dat rekening 141 op dezelfde manier is gevoed als rekening 897, namelijk uitsluitend door de tegenrekening 033 van erflater. [eiseres/verweerster] heeft daar onvoldoende concrete stellingen tegen ingebracht, zodat dit als vaststaand moet worden aangenomen.
4.28.
Het betoog van [eiseres/verweerster] dat zij in 2004 een nalatenschap van haar tante, en eerder een bedrag van fl. 20.000 uit de nalatenschap van haar moeder heeft ontvangen, vormt geen weerlegging van het voorgaande. [eiseres/verweerster] voert namelijk zelf aan dat het bedrag uit de nalatenschap van haar tante is gestort op rekening 994. Dat is in overeenstemming met het betoog van [gedaagde/eiseres2] dat het saldo op rekening 994 eigendom is van [eiseres/verweerster] . Daarop maakt [gedaagde/eiseres2] ook geen aanspraak. [eiseres/verweerster] heeft niet kunnen aangeven op welke rekening zij het uit de nalatenschap van haar moeder verkregen bedrag heeft overgemaakt.
4.29.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat [gedaagde/eiseres2] voldoende heeft aangetoond dat de saldi op rekening 033 en 897 uitsluitend toebehoorden aan erflater en dat [eiseres/verweerster] onvoldoende concrete feiten heeft aangevoerd ter betwisting daarvan. Ten aanzien van bankrekeningen 033 en 897 is vordering 2 in reconventie daarom toewijsbaar. Vordering 2 in conventie zal worden afgewezen.
Het saldo op rekening 379
4.30.
De laatste bankrekening die tussen partijen in geschil is, betreft rekening 379. Volgens [gedaagde/eiseres2] blijkt uit de rekeningafschriften dat het huidige saldo op die rekening is gestort op 29 maart 2013 en daarna enkel nog rente is bijgeschreven. Bovendien is rekening 033 de tegenrekening van rekening 379, zodat rekening 379 alleen kan zijn gevoed door erflater, aldus [gedaagde/eiseres2] .
[eiseres/verweerster] heeft dit betwist. Zij heeft aangevoerd dat het (aanvangs)saldo op rekening 379 afkomstig is van de bankrekening in Luxemburg.
4.31.
De rechtbank overweegt dat tussen partijen vaststaat dat een deel van het saldo op de inmiddels opgeheven rekening in Luxemburg, eigendom was van [eiseres/verweerster] , te weten een aandeel van 20/51. Dat saldo bedroeg kennelijk rond de fl. 60.000.
4.32.
[gedaagde/eiseres2] heeft ter zitting aangevoerd dat het saldo op de rekening in Luxemburg rond 1999 is verdeeld conform de verdeelsleutel 20:31 en dat dus een bedrag van rond de fl. 24.000,- is betaald aan [eiseres/verweerster] . [gedaagde/eiseres2] baseert dit op het handgeschreven ‘voorstel’ van erflater van die datum.
4.33.
De rechtbank is echter van oordeel dat het ‘voorstel’ nog geen bewijs oplevert van de daadwerkelijke uitvoering daarvan. Tot nu toe is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijk geworden wat er is gebeurd met het saldo op de bankrekening in Luxemburg, dat deels toebehoorde aan [eiseres/verweerster] . Gelet op het voorgaande is niet uitgesloten dat het huidige saldo op rekening 379 (deels) is gevoed door het saldo van de opgeheven rekening in Luxemburg, zoals [eiseres/verweerster] heeft aangevoerd.
4.34.
[gedaagde/eiseres2] zal daarom in de gelegenheid worden gesteld zich op dit punt nader bij akte uit te laten.
Aangezien [gedaagde1] in algemene bewoordingen het verweer van [gedaagde/eiseres2] tot het zijne heeft gemaakt, mag ook hij zich gelijktijdig bij akte zich over dit punt uitlaten (indien hij dat wenst).
Daarna zal [eiseres/verweerster] in de gelegenheid worden gesteld daarop te reageren.
4.35.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van
18 januari 2023voor akte aan de zijde van [gedaagde/eiseres2] en [gedaagde1] met de in alinea 4.34 vermelde inhoud, waarna [eiseres/verweerster] in de gelegenheid zal worden gesteld hierop bij akte te reageren;
5.2.
iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 1538