ECLI:NL:RBNHO:2022:11979

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
C/15/306054 / HA ZA 20-510
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een nalatenschap met internationale aspecten en schadevergoeding wegens vertraging in de afwikkeling

In deze bodemzaak, uitgesproken door de Rechtbank Noord-Holland op 21 december 2022, betreft het de verdeling van een nalatenschap met internationale aspecten. De partijen zijn de dochters van de overleden erflater, die hen in zijn testament tot enig erfgenamen heeft benoemd. De nalatenschap omvatte diverse onroerende zaken en een auto, evenals schulden aan verschillende schuldeisers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vereffening van de nalatenschap nagenoeg volledig is afgerond, maar dat er nog enkele kleinere posten openstaan. De eiseres vordert onder andere dat de rechtbank verklaart dat de gedaagde haar aandeel in de nalatenschap heeft verbeurd, dan wel dat de verdeling van de nalatenschap wordt vastgesteld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vordering tot verbeurdverklaring niet is onderbouwd en afgewezen.

De rechtbank heeft behoefte aan deskundige voorlichting over de waarde van de onroerende zaken en heeft Tinsa aangewezen als taxateur. De partijen moeten medewerking verlenen aan de taxatie. Daarnaast is er een geschil over de kosten van beheer en onderhoud van de onroerende zaken, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat deze kosten gelijkelijk tussen de partijen moeten worden verdeeld. De eiseres heeft ook een schadevergoeding gevorderd wegens vertraging in de afwikkeling van de nalatenschap, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde niet onrechtmatig heeft gehandeld door niet mee te werken aan de verkoop van de onroerende zaken in de periode vóór het kort geding vonnis van 20 februari 2018. De rechtbank heeft echter wel geoordeeld dat de gedaagde na dit vonnis onvoldoende medewerking heeft verleend, wat heeft geleid tot schade voor de nalatenschap. De schade wordt begroot op basis van het verschil tussen de biedingen en de uiteindelijke verkoopopbrengsten van de onroerende zaken.

De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling, waaronder de taxatie van de onroerende zaken en de verkoop van de auto van de erflater. De beslissing over de omvang van de nalatenschap en de hoogte van ieders aandeel wordt aangehouden in afwachting van deze taxatie en verdere stellingen van de gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/306054 / HA ZA 20-510
Vonnis van 21 december 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat: mr. A.M. Verbrugge te Heemstede,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat: mr. S.H. van Os te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 14 juli 2021, waarbij een mondelinge behandeling is gelast, en de daarin genoemde stukken;
  • de akte overleggen producties tevens houdende akte houdende instelling vordering ex at. 843a Rv. met producties 21 tot en met 28 van [gedaagde] (29-10-2021);
  • de akte wijziging eis van [eiseres] en producties 63 tot en met 66 van [eiseres] (29-10-2021);
  • de akte uitlaten zijdens eiseres met producties 67 tot en met 74 van [eiseres] (8-12-2021);
  • de akte uitlaten tevens houdende wijziging van vordering ex artikel 843a Rv met producties 29 tot en met 31 van [gedaagde] (5-1-22);
  • de akte vermeerdering van eis met producties 75 tot en met 98 van [eiseres] (28-10-2022);
  • de (aanvulling) akte vermeerdering van eis met producties 99 en 100 van [eiseres] (31-10-2022);
  • de producties 32 en 37 van [gedaagde] (1-11-2022);
  • de mondelinge behandeling van 11 november 2022, waarbij door beide partijen pleitaantekeningen zijn overgelegd en [gedaagde] haar vordering ex art. 843a Rv heeft ingetrokken. De griffier heeft aantekeningen bijgehouden van hetgeen ter zitting ter sprake is gekomen.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn de dochters van [A.], overleden op [datum] (hierna: erflater). In zijn testament van 22 mei 2009 heeft hij hen tot enig erfgenamen benoemd. Partijen hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard.
2.2.
De nalatenschap omvatte de volgende onroerende zaken, alle gelegen binnen het complex [adres]:
Woonappartement 1-B;
Parkeerplaats nr. 6;
Kantoor met woonappartement 0-D (“Oficina Bajo”), hierna samen: appartement 0-D;
Parkeerplaats nr. 9;
Bedrijfsruimte Lokaal 31.
2.3.
Daarnaast omvat de nalatenschap een auto van het [merk], alsmede overige roerende zaken.
2.4.
De nalatenschap omvatte ook verschillende schulden:
  • een schuld aan [B.] (hierna: [B.]), uit hoofde van een aan erflater verstrekte lening ter hoogte van € 65.000,- met een jaarlijkse rente van 12%;
  • kosten advocaat [C.];
  • kosten advocaat [D.];
  • kosten advies [E.].
2.5.
In een kort geding vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 20 februari 2018 is [gedaagde] (samengevat) veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan de verkoop en levering van appartement 0-D, parkeerplaats 9 en Lokaal 31.
2.6.
Op 12 april 2019 is [gedaagde] wederom in een kort geding vonnis veroordeeld tot (samengevat) het verlenen van medewerking aan alle (fiscale en/of notariële) handelingen die nodig zijn voor de verkoop en levering van appartement 0-D, parkeerplaats 9 en Lokaal 31.
2.7.
Op 29 juli 2021 is appartement 0-D samen met parkeerplaats nr. 9 verkocht voor een koopprijs van in totaal € 123.000,-.
In juli 2022 is ook Lokaal 31 voor een koopprijs van € 180.000,- verkocht.
2.8.
De verkoopopbrengst is aangewend om lopende schulden van de nalatenschap te voldoen, waaronder de vorderingen van [B.], [C.] en [D.].
2.9.
Schuldeiser [E.] heeft ter verhaal van haar vordering loonbeslag gelegd ten laste van [gedaagde]. De vordering is inmiddels volledig voldaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat en na vermeerdering van eis - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair: voor recht verklaart dat dat [gedaagde] haar aandeel in de nalatenschap aan [eiseres] heeft verbeurd, dan wel,
subsidiair: de verdeling van de nalatenschap van erflater vaststelt conform het in de (aanvulling) akte vermeerdering van eis sub 3 bepaalde, waarbij aan [eiseres] wordt toegedeeld Appartement 1-B met parkeerplaats nr. 6 en aan [gedaagde] wordt toebedeeld [merk] van erflater;
II. [gedaagde] veroordeelt om binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis een bedrag van € 22.858,65 aan door [eiseres] betaalde kosten aan [eiseres] te voldoen te vermeerderen met de wettelijke rente;
III. [gedaagde] veroordeelt binnen twee dagen na betekening van dit vonnis een bedrag van € 72.172,95 + P.M. aan [eiseres] te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente;
IV. voor recht verklaart dat de kosten betreffende:
servicekosten (Macro) van appartement 1-B + Parkeerplaats nr. 6
het Kadaster inzake overdracht Lokaal 31;
de doorhaling van de (oude reeds lang afgeloste) hypotheek op Lokaal 31;
e gemeentebelastingen over de verkoop en overdracht (Plusvalia) van Lokaal 31;
voor doorhaling van het beslag van Gemeente [woonplaats] op appartement 1-B:
de vereffenings- en overdrachtskosten van notariskantoor [F.],
voor zover deze kosten niet in de eindafrekeningen van notaris [F.] worden verdisconteerd, gelijkelijk tussen partijen worden verdeeld, alsmede
[gedaagde] veroordeelt om de helft van deze kosten binnen 14 dagen na bekendmaking daarvan rechtstreeks aan [eiseres] te betalen tegen vrijwaring door [eiseres] aan [gedaagde] tot invordering van deze kosten aan de respectievelijke schuldeiser(s) van deze kosten;
V. [gedaagde] veroordeelt tot medewerking aan overdracht aan en/of wijziging tenaamstelling in die van de heer [G.] te [woonplaats] of in die van [gedaagde] of enige andere derde, dan wel tot medewerking aan afmelding bij de betreffende Spaanse instantie, van [merk] van erflater binnen 14 dagen na datum van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Vereffening

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat inmiddels de vereffening van de nalatenschap (nagenoeg volledig) is afgerond: de schulden zijn voldaan met de verkoopopbrengst van de inmiddels verkochte onroerende zaken. Er resteren slechts nog enkele kleinere posten, waarvan de hoogte nog niet is vastgesteld, maar waarvoor bij de notaris in [adres] een voldoende groot depot is aangehouden. Gelet op het voorgaande is [eiseres] ontvankelijk in haar vorderingen die strekken tot verdeling van de nalatenschap.
Verdeling - toepasselijk recht
4.2.
Partijen verschillen van mening over de vraag hoe de nalatenschap moet worden verdeeld. Omdat de nalatenschap internationale aspecten kent, dient beoordeeld te worden welk recht daarop van toepassing is.
4.3.
Nu de nalatenschap is open gevallen vóór 17 augustus 2015 (de dag waarop de Erfrechtverordening van toepassing werd) moet deze vraag beantwoord worden aan de hand van artikel 10:149 BW. Omdat partijen het erover eens zijn dat op de verdeling Nederlands recht van toepassing is, is sprake van een rechtskeuze als bedoeld in artikel 10:149 lid 2 BW. Daarom zal de rechtbank de verdeling beoordelen naar Nederlands recht (en kan de vraag waar de laatste gewone verblijfplaats van erflater was verder buiten beschouwing blijven).
Aandeel verbeurd?
4.4.
[eiseres] vordert primair een verklaring voor recht dat [gedaagde] haar aandeel in de nalatenschap aan [eiseres] heeft verbeurd. [eiseres] heeft deze vordering echter niet onderbouwd en niet gesteld dat [gedaagde] opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen heeft verzwegen, zoekgemaakt of verborgen heeft gehouden (vgl. art. 3:194 lid 2 BW). Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
appartement 1-B en parkeerplaats 6
4.5.
[eiseres] heeft verklaard dat zij het appartement 1-B en parkeerplaats 6 toebedeeld wenst te krijgen. [gedaagde] heeft daartegen geen bezwaar. Wel twisten partijen over de vraag welke waarde daaraan moet worden toegekend: volgens [eiseres] bedraagt de waarde van appartement 1-B en parkeerplaats 6 samen € 201.520,- (op basis van een taxatie uit februari 2022), terwijl [gedaagde] uitgaat van een waarde van € 315.000,- (op basis van een bericht van een makelaar, per oktober 2022).
4.6.
De rechtbank heeft op dit punt behoefte aan deskundige voorlichting, bestaande uit een taxatie van appartement 1-B en parkeerplaats nr. 6. Partijen hebben overeenstemming bereikt over wie die taxatie moet verrichten, namelijk Tinsa. De rechtbank zal daarom Tinsa aanwijzen als taxateur van appartement 1-B en parkeerplaats nr. 6 en bepalen dat partijen medewerking moeten verlenen aan (het verstrekken van een opdracht tot) de taxatie. De kosten van de taxatie dienen door partijen rechtstreeks te worden betaald aan de taxateur, ieder voor de helft.
4.7.
De zaak zal weer op de rol komen over zes weken, voor nadere conclusie aan de zijde van [eiseres], waarin zij (onder overlegging van het taxatierapport) kan reageren op het taxatierapport en kan toelichten of zij toedeling van de onroerende zaken wenst tegen de getaxeerde waarde. Indien het taxatierapport niet tijdig voor de rolzitting gereed is kunnen partijen vragen om aanhouding.
Na de nadere conclusie van [eiseres] krijgt [gedaagde] gelegenheid daarop in een antwoordconclusie te reageren.
4.8.
Iedere verdere beslissing op dit punt wordt aangehouden.
[merk]
4.9.
[eiseres] vordert dat de [merk] van erflater wordt toebedeeld aan [gedaagde]. Uit de stellingen van [gedaagde] leidt de rechtbank af dat zij daarop geen prijs stelt. De rechtbank is daarom van oordeel dat de [merk] door partijen moet worden verkocht. Partijen kunnen de tijd die nodig is voor het verkrijgen van de taxatie van appartement 1-B en parkeerplaats nr. 6, gebruiken om deze verkoop van de [merk] te bewerkstelligen, zodat de netto-opbrengst (voor zover daarvan sprake is) kan worden betrokken in de verdeling in deze procedure. De verkoop dient te worden opgestart door de meest gerede partij. De andere partij dient daaraan desgevraagd haar volledige en onmiddellijke medewerking te verlenen. Partijen kunnen zich over de (opbrengst van de) verkoop van de [merk] in de conclusie en antwoordconclusie (zie alinea 4.7) nader uitlaten.
Kosten beheer
4.10.
[eiseres] betoogt dat bij de verdeling rekening moet worden gehouden met de door haar voldane kosten van beheer en onderhoud van de onroerende zaken in [adres], die volgens [eiseres] door partijen ieder voor de helft moeten worden gedragen.
4.11.
Ook vordert [eiseres] veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de helft van deze door [eiseres] betaalde kosten. Ter zitting heeft [eiseres] aangegeven dat de gestelde schuld van [gedaagde] aan de gemeenschap, moet worden toegerekend op haar aandeel. Zo is [eiseres] daar in haar berekening ook mee omgegaan, zodat ook de rechtbank daarvan zal uitgaan.
4.12.
De rechtbank overweegt dat partijen gezamenlijk eigenaar van de onroerend zaken uit de nalatenschap waren (en, ten aanzien van appartement 1-B en parkeerplaats nr. 6, zijn). De vraag rijst dan welk recht van toepassing is op de verdeling van de kosten die aan het gezamenlijke onroerend goed zijn verbonden. Naar het oordeel van de rechtbank kan die vraag echter in het midden blijven. Deelgenoten moeten zowel naar Nederlands (artikel 3:172 BW) als naar Spaans recht (artikel 393 van het Spaans Burgerlijk Wetboek) naar evenredigheid van hun aandeel bijdragen in de kosten. Nu beide partijen voor de helft eigenaar zijn van het onroerend goed, zullen zij ieder de helft van de daaraan verbonden kosten moeten dragen.
4.13.
[eiseres] betoogt (zie pleitaantekeningen, nr. 10, laatste zin) dat een deel van de kosten (namelijk de kosten in verband met de tenaamstelling van de onroerende zaken op naam van de beide erfgenamen, de verkoopkosten en de kosten van het indienen van de aangifte erfbelasting) volledig voor rekening moeten komen van [gedaagde]. De rechtbank is echter van oordeel dat dat deze kosten sowieso gemaakt hadden moeten worden, ongeacht de handelswijze van [gedaagde]. Voor zover [eiseres] betoogt dat de kosten hoger zijn dan noodzakelijk en dat dit te wijten is aan de handelswijze van [gedaagde], is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] dit betoog onvoldoende heeft geconcretiseerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat (ook) deze kosten ten laste van beide deelgenoten samen komen.
4.14.
[gedaagde] betwist dat de door [eiseres] opgevoerde kosten uitsluitend betrekking hebben op het beheer van de onroerend zaken en dat de kosten noodzakelijk waren. Verder moeten de kosten volgens [gedaagde] onderbouwd worden met de onderliggende facturen. Ook vindt [gedaagde] dat [eiseres] moet aantonen dat de huuropbrengsten niet voldoende waren om de kosten te voldoen. Daarnaast moeten de kosten van appartement 1-B uitsluitend voor rekening van [eiseres] komen met ingang van februari 2017, omdat alleen [eiseres] vanaf die datum gebruik maakt van dat appartement, met uitsluiting van [gedaagde], aldus [gedaagde].
4.15.
Overwogen wordt dat [eiseres] grote hoeveelheden stukken heeft overgelegd. Die stukken bestaan uit door haar vervaardigde overzichten (Excel-bestanden), waarin een groot aantal kostenposten is verwerkt en ook huurinkomsten zijn vermeld. De overzichten zijn in de processtukken van [eiseres] niet van een toelichting voorzien. Ook wordt in de procestukken niet duidelijk verwezen naar die overzichten. De vindplaats van de verschillende overzichten binnen de zeer omvangrijke producties 66 en 81 was daardoor onduidelijk (mede omdat de overzichten midden tussen de grote stapels facturen en bankoverschrijvingen zijn gevoegd). De overzichten zelf waren, zonder nadere toelichting, evenmin helder.
4.16.
Ter zitting heeft [eiseres] desgevraagd laten zien waar de betreffende overzichten te vinden zijn. Ook heeft zij (enige) toelichting gegeven op de overzichten. Met de inmiddels toegevoegde nummering van de afzonderlijke posten, die vervolgens ook is vermeld op de bijbehorende facturen/bankafschriften, is eveneens meer duidelijkheid verstrekt over de onderbouwing.
4.17.
Omdat hierover pas ter zitting meer duidelijkheid is gekomen (en de rechtbank er vanuit gaat dat de overzichten en stukken voorafgaand aan de zitting ook voor [gedaagde] niet volledig te doorgronden waren), is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] nog geen voldoende gelegenheid heeft gehad om tegen (deze onderbouwing van) de vordering van [eiseres] verweer te voeren. [gedaagde] zal daartoe alsnog in gelegenheid worden gesteld in haar antwoordconclusie (zie alinea 4.7 van dit vonnis).
Daarin dient [gedaagde] onder andere te concretiseren ten aanzien van welke specifieke door [eiseres] aangevoerde posten zij het standpunt inneemt dat geen sprake is van (noodzakelijke) kosten van beheer, althans dat die kosten niet voldoende zijn onderbouwd, althans dat de kosten (alleen) voor rekening van [eiseres] moeten komen. Vervolgens zal de rechtbank een beslissing nemen.
Schadevergoedingsvordering
4.18.
[eiseres] betoogt dat bij het bepalen van de omvang van (het aandeel van [gedaagde] in) de nalatenschap rekening moet worden gehouden met de schade die [gedaagde] heeft toegebracht aan de nalatenschap.
4.19.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] de nalatenschap schade heeft toegebracht, omdat [gedaagde] heeft geweigerd mee te werken aan de verkoop van appartement 0-D, parkeerplaats 9 en Lokaal 31 (hierna samen: de onroerende zaken). Een grondslag voor deze schadevergoedingsvordering op [gedaagde] is door [eiseres] niet genoemd, maar de rechtbank gaat er (met [gedaagde]) vanuit dat de vordering is gegrond op onrechtmatige daad.
4.20.
Ter onderbouwing van haar vordering stelt [eiseres] onder meer dat [gedaagde] ten onrechte geweigerd heeft om:
  • in oktober 2015 mee te werken aan het verkrijgen van financiering door [eiseres],
  • de in mei 2016, januari 2017 en maart 2017 aan haar toegezonden conceptakten van verdeling te ondertekenen,
  • na de kort geding vonnissen van 20 februari 2018 en 12 april 2019 haar volledige medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van deze onroerende zaken.
Volgens [eiseres] zijn in december 2015/januari 2016, op 5 juni 2018, op 4 mei 2019 en op 1 augustus 2019 concrete biedingen gedaan door derden, die door de tegenwerking van [gedaagde] niet zijn aanvaard.
4.21.
De rechtbank volgt [eiseres] niet in haar betoog dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door niet mee te werken aan het ondertekenen van de conceptakten in 2016 en 2017 en het aanvaarden van biedingen in die periode. [gedaagde] heeft daartegen - onder meer - aangevoerd dat in die tijd nog veel onduidelijk was over de fiscale en financiële gevolgen van het aanvaarden van de nalatenschap ([gedaagde] vreesde dat in [adres] sprake kon zijn van een zuivere aanvaarding) en dat de opgestelde conceptakten niet volledig en/of correct waren. Naar het oordeel van de rechtbank had [gedaagde] het recht om (binnen een redelijke termijn) een en ander uit te zoeken. De afwikkeling van de nalatenschap is bovendien gecompliceerd door het gegeven dat het vermogen zich in [adres] bevond. Tussen partijen bestond onder andere verschil van inzicht over de implicaties van het Spaanse recht voor de beoogde verkoop van de onroerende zaken. Kennelijk moest bovendien nog een vruchtgebruik op één van de onroerende zaken worden afgekocht/doorgehaald. Duidelijk is bovendien dat ook het feit dat er zowel Nederlandse, als (meerdere) Spaanse advocaten en notarissen betrokken zijn geweest, heeft geleid tot ruis in de communicatie. De rechtbank overweegt dat dit een (doorgaans helaas onoverkomelijk) gevolg is van een nalatenschap met internationale aspecten. Voor zover de omvang van de nalatenschap minder groot is geworden in deze periode (2014 tot en met 2017) is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] onvoldoende concreet heeft toegelicht dat dit schade is waarvoor [gedaagde] verantwoordelijk is.
4.22.
Het standpunt van [eiseres] dat zij in oktober 2015 heeft aangeboden 50% van de schuld aan [B.] te herfinancieren, brengt daarin geen verandering. Een voorwaarde daarvoor was kennelijk dat appartement 1-B op naam van (uitsluitend) [eiseres] zou worden gesteld en impliceerde dus de verdeling van de nalatenschap. Dat dit op dat moment in 2015 nog niet mogelijk was, kan gezien het voorgaande niet aan [gedaagde] worden verweten.
4.23.
Dit ligt echter anders na het vonnis in kort geding van 20 februari 2018. Daarin is [gedaagde] veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan de verkoop van de onroerende zaken en “
leveringshandelingen in de ruimste zin des woords”. [gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat zij heeft meegewerkt aan het te koop zetten van de onroerende zaken, maar dat zij niet kon en mocht meewerken aan levering aan een eventuele koper, omdat de onroerende zaken eerst op naam van zowel [eiseres] als [gedaagde] gezet moesten worden. Volgens [gedaagde] is daarmee ten onrechte geen rekening gehouden door [eiseres] bij de insteek van de kort geding procedure in 2018.
4.24.
Hierin volgt de rechtbank [gedaagde] niet. Op grond van de beslissing van de voorzieningenrechter van 20 februari 2018 rustte op [gedaagde] onverkort de verplichting mee te werken aan de verkoop én levering van de onroerende zaken. Zij had zich er daarom niet achter mogen verschuilen dat naar het toepasselijke Spaanse recht kennelijk extra tussenstappen nodig waren voordat geleverd kon worden aan derden. Zij had zich er toe behoren in te spannen dat die tussenstappen werden uitgevoerd.
4.25.
Tussen partijen bestond kennelijk een geschil van mening over wat daartoe nodig was (volgens [eiseres] het doen van aangifte erfbelasting; volgens [gedaagde] moesten de nalatenschap in [adres] worden aanvaard en de onroerende zaken op naam van [eiseres] en [gedaagde] worden gesteld). [gedaagde] heeft echter onvoldoende concreet gesteld en onderbouwd dat zij heeft geprobeerd dit probleem op te lossen, terwijl dat, gelet op de duidelijke veroordeling in het kort geding vonnis van 20 februari 2018, bij uitstek op haar weg lag. Bijvoorbeeld blijkt uit de brief van de advocaat van [gedaagde] van 5 maart 2018 dat [gedaagde] zich ook na het kort geding vonnis van 20 februari 2018 op het standpunt heeft gesteld dat zij zich eerst wil beraden over de aanvaarding van de nalatenschap, voordat (de vervolgstappen voor) de verkoop en levering van de onroerende zaken in werking zouden worden gezet. In een e-mail van 7 november 2018 heeft de advocaat van [gedaagde] bovendien desgevraagd uitdrukkelijk geweigerd toestemming te verlenen voor het indienen van een aangifte erfbelasting namens beide erfgenamen, hetgeen nodig was om de verkoop van de onroerende zaken te bewerkstelligen, omdat [gedaagde] eerst afspraken wilde maken over de verdeling van de nalatenschap. Gelet op de veroordeling in kort geding van 20 februari 2018, had [gedaagde] deze voorwaarden niet meer mogen stellen aan haar noodzakelijke medewerking voor de verkoop en levering van de onroerende zaken.
Kennelijk was er nog een kort geding voor nodig om [gedaagde] te bewegen tot het verrichten van de handelingen die noodzakelijk waren voor het verkopen en leveren van de onroerende zaken (te weten het kort geding dat heeft geleid tot het vonnis van 12 april 2019). Dat komt voor rekening en risico van [gedaagde].
4.26.
Hierbij weegt de rechtbank mee dat kennelijk na het vonnis van 12 april 2019, [gedaagde] een volmacht/opdracht heeft gegeven aan een fiscaal adviseur om de aangifte erfbelasting te verzorgen. Daarna is het ook gelukt om de onroerende zaken op naam van beide partijen te laten stellen. Vervolgens heeft de verkoop van Lokaal 31 en appartement 0D plaatsgevonden. [gedaagde] heeft niet toegelicht waarom dit niet direct na het vonnis van 20 februari 2018 had kunnen plaatsvinden.
De rechtbank is daarom van oordeel dat [gedaagde] de concrete stellingen van [eiseres] over de tegenwerkende houding van [gedaagde] na het vonnis van 20 februari 2018 onvoldoende concreet heeft betwist.
4.27.
Door na het kort geding vonnis van 20 februari 2018 onvoldoende medewerking te verlenen aan de verkoop en de levering van de onroerende zaken, heeft [gedaagde] zich jegens [eiseres] niet gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid die tussen deelgenoten geldt. Daarom is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een onrechtmatig daad van [gedaagde] tegenover de gemeenschap, die aan [gedaagde] kan worden toegerekend.
Schadevergoedingsvordering – omvang van de schade
4.28.
Ook is de rechtbank van oordeel dat deze toerekenbare onrechtmatige daad heeft geleid tot schade, gelet op het navolgende.
4.29.
De rechtbank acht aannemelijk dat indien [gedaagde] direct na het kort gedingvonnis van 20 februari 2008 haar medewerking zou hebben verleend aan de verkoop en levering van de onroerende zaken, het bod op Lokaal 31 van 5 juni 2018 van Van Stokkom zou zijn geaccepteerd. De schade die de nalatenschap heeft geleden bestaat daarom uit het verschil tussen dit bod en de daadwerkelijke opbrengst van Lokaal 31 in juli 2022.
4.30.
Ook is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat als het bod van 5 juni 2018 op Lokaal 31 zou zijn geaccepteerd, met die verkoopopbrengst (een bedrag van € 225.000,-) de schulden van de nalatenschap bij [B.], [D.] en [E.] kort daarna zouden zijn afgelost, waarmee verschuldigdheid van rente en kosten zou zijn voorkomen.
Ook de VVE-kosten van Lokaal 31 zouden zijn geëindigd in juni 2018, terwijl die kosten nu zijn doorgelopen tot juli 2022.
De rechtbank zal de schade daarom begroten op het verschil tussen hetgeen in 2022 aan deze schuldeisers is betaald en de stand van die schulden in juni 2018.
Omdat dit ten aanzien van de schuld aan [E.] niet duidelijk is, zal de rechtbank de schade met betrekking tot de schuld aan [E.] begroten op de hoogte van de (onweersproken) proceskosten, griffierechten en betekeningskosten (ter hoogte van € 1.836,97), die niet zouden zijn gemaakt als de schuld al in 2018 met de verkoopopbrengst van Lokaal 31 zou zijn afgelost.
4.31.
Voor appartement 0-D geldt dat als [gedaagde] haar medewerking zou hebben verleend aan de verkoop na het kort geding vonnis van 20 februari 2018, het bod op appartement 0-D (zonder parkeerplaats 9) van [E.] op 1 augustus 2019 zou zijn geaccepteerd. De schade wordt begroot op het verschil tussen het bod van [E.] en de verkoopopbrengst in juli 2021.
Parkeerplaats 9 had kunnen worden verkocht aan Van Stokkom, gelet op het bod van 4 mei 2019. De schade wordt begroot op het verschil tussen dat bod en de verkoopopbrengst in juli 2021.
4.32.
De VVE-kosten voor appartement 0-D en parkeerplaats 9 zouden bij het aanvaarden van deze biedingen zijn geëindigd per 1 augustus 2019. De schade wordt begroot op het verschil tussen de in juli 2021 verschuldigde VVE-kosten en de op 1 augustus 2019 verschuldigd VVE-kosten.
4.33.
Bij het berekenen van de schade die verband houdt met WOZ/IBI (Gemeente [woonplaats]) heeft [eiseres] onvoldoende onderscheid gemaakt tussen Lokaal 31 en appartement 0-D. Bij deze schadepost zijn namelijk herhaaldelijk alleen totaalbedragen vermeld, terwijl onduidelijk is welk deel van het bedrag is toe te rekenen aan welk pand. Hierin kan [eiseres] niet worden gevolgd, omdat voor deze onroerende zaken een verschillend peilmoment voor de schadebepaling geldt (het bod van 5 juni 2018 voor Lokaal 31, respectievelijk het bod van 1 augustus 2019 voor appartement 0-D). Daarom zal de rechtbank deze schade begroten. Uit de schulden aan de Gemeente [woonplaats] in 2021 blijkt dat circa 75% van die schuld is toe te rekenen aan Lokaal 31 en 25% aan appartement 0-D. Van die percentages gaat de rechtbank daarom ook uit bij de begroting van de verschuldigde bedragen in 2018 (Lokaal 31) en 2019 (appartement 0-D).
4.34.
[eiseres] vordert verder een schadevergoeding bestaande uit misgelopen huurinkomsten voor Lokaal 31. Lokaal 31 werd verhuurd, maar op enig moment is de huurder opgehouden huur te betalen. Overwogen wordt dat deze gestelde schade niet het (rechtstreekse) gevolg is van het feit dat [gedaagde] (na het vonnis van 20 februari 2018) onvoldoende medewerking heeft verleend aan de verkoop van (onder andere) Lokaal 31. Immers, als Lokaal 31 eerder zou zijn verkocht zou dit niet hebben geleid tot meer huurinkomsten.
[eiseres] heeft onvoldoende toegelicht dat de gemiste huurinkomsten desondanks aan [gedaagde] zijn te wijten. De stelling dat de huurder een bevriende relatie is van [gedaagde] is daarvoor in ieder geval onvoldoende, ook omdat uit overgelegde correspondentie volgt dat het (juist) [gedaagde] is geweest die erop heeft aangedrongen dat werd geprobeerd om de huur alsnog te innen. Dit deel van de vordering wordt daarom afgewezen.
4.35.
Het voorgaande leidt tot de volgende schadeberekening, op basis van de door [eiseres] gestelde en door [gedaagde] niet weersproken bedragen:
Bij verkoop na 20-2-18
werkelijke situatie
verschil (schade)
vindplaats
opbrengst L31
€ 225.000,00
€ 180.000,00
€ 45.000,00
prod 98
schuld [B.]
€ 127.959,45
€ 169.164,65
€ 41.205,20
prod 98 (per 1-7-2018)
schuld [D.]
€ 18.980,88
€ 20.328,42
€ 1.347,54
prod 98 (per 8-8-2018)
schuld [E.]
-
-
€ 1.836,97
prod 98: 961,55+720+87,42+68
VVE L31 Macro
€ 1.589,85
€ 3.139,04
€ 1.549,19
prod 98 (tm 30-06-2018)
VVE L31 Micro
€ 2.343,96
€ 2.710,28
€ 366,32
prod 98 (tm 30-06-2018)
opbrengst 0-D
€ 115.000,00
€ 111.072,12
€ 3.927,88
prod 99
opbrengst P9
€ 15.000,00
€ 11.927,88
€ 3.072,12
prod 99
VVE 0-D Macro
€ 2.968,11
€ 3.848,21
€ 880,10
prod 99 (per 1-7-19)
VVE 0-D Micro
€ 4.330,67
€ 5.031,33
€ 700,66
prod 99 (per 1-7-19)
GemEstepona L31
€ 4.798,20
€ 6.472,40
€ 1.674,20
prod 98: (0,75*(5061,58+383,90))+85+629,09
GemEstepona 0-D
€ 1.784,66
€ 2.088,98
€ 304,32
prod 99: (0,25*(5061,58+383,90))+342,29+81
Totaal
€ 101.864,50
4.36.
[eiseres] heeft betoogd dat deze schuld van [gedaagde] aan de nalatenschap verrekend dient te worden met haar aandeel in de nalatenschap. Iedere verdere beslissing over de omvang van de nalatenschap en de hoogte van ieders aandeel wordt echter aangehouden, in afwachting van de taxatie van appartement 1-B en parkeerplaats nr. 6, de verkoop van de [merk] en de stellingen van [gedaagde] over de omvang van de door [eiseres] voorgeschoten kosten.

5.De beslissing

5.1.
wijst als taxateur van het appartement 1-B en parkeerplaats nr. 6 aan:
Tinsa Málaga
[adres]
5.2.
bepaalt dat partijen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis, opdracht moeten verstrekken aan de voornoemde taxateur voor het verrichten van een taxatie van appartement 1-B en parkeerplaats 6, tegen de marktwaarde per datum van de taxatie en ten behoeve van verkoop, vrij van gebruik/huur/beslag, en bepaalt dat partijen vervolgens volledige medewerking moeten verlenen aan de uitvoering van die taxatie;
5.3.
bepaalt dat partijen de kosten van de taxateur rechtstreeks aan de taxateur moeten voldoen, binnen twee weken na ontvangst van de factuur van de taxateur, ieder voor de helft;
5.4.
verwijst de zaak naar de rol van
1 februari 2023voor een nadere conclusie aan de zijde van [eiseres] met de in alinea 4.7 en 4.9 vermelde inhoud
5.5.
bepaalt dat de zaak daarna naar de rol zal worden verwezen van
1 maart 2023, voor antwoordconclusie aan de zijde van [gedaagde] met de in alinea 4.7, 4.9 en 4.17 vermelde inhoud;
5.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 1538