Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 14 juli 2021, waarbij een mondelinge behandeling is gelast, en de daarin genoemde stukken;
- de akte overleggen producties tevens houdende akte houdende instelling vordering ex at. 843a Rv. met producties 21 tot en met 28 van [gedaagde] (29-10-2021);
- de akte wijziging eis van [eiseres] en producties 63 tot en met 66 van [eiseres] (29-10-2021);
- de akte uitlaten zijdens eiseres met producties 67 tot en met 74 van [eiseres] (8-12-2021);
- de akte uitlaten tevens houdende wijziging van vordering ex artikel 843a Rv met producties 29 tot en met 31 van [gedaagde] (5-1-22);
- de akte vermeerdering van eis met producties 75 tot en met 98 van [eiseres] (28-10-2022);
- de (aanvulling) akte vermeerdering van eis met producties 99 en 100 van [eiseres] (31-10-2022);
- de producties 32 en 37 van [gedaagde] (1-11-2022);
- de mondelinge behandeling van 11 november 2022, waarbij door beide partijen pleitaantekeningen zijn overgelegd en [gedaagde] haar vordering ex art. 843a Rv heeft ingetrokken. De griffier heeft aantekeningen bijgehouden van hetgeen ter zitting ter sprake is gekomen.
2.De feiten
- een schuld aan [B.] (hierna: [B.]), uit hoofde van een aan erflater verstrekte lening ter hoogte van € 65.000,- met een jaarlijkse rente van 12%;
- kosten advocaat [C.];
- kosten advocaat [D.];
- kosten advies [E.].
3.Het geschil
4.De beoordeling
Vereffening
- in oktober 2015 mee te werken aan het verkrijgen van financiering door [eiseres],
- de in mei 2016, januari 2017 en maart 2017 aan haar toegezonden conceptakten van verdeling te ondertekenen,
- na de kort geding vonnissen van 20 februari 2018 en 12 april 2019 haar volledige medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van deze onroerende zaken.
leveringshandelingen in de ruimste zin des woords”. [gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat zij heeft meegewerkt aan het te koop zetten van de onroerende zaken, maar dat zij niet kon en mocht meewerken aan levering aan een eventuele koper, omdat de onroerende zaken eerst op naam van zowel [eiseres] als [gedaagde] gezet moesten worden. Volgens [gedaagde] is daarmee ten onrechte geen rekening gehouden door [eiseres] bij de insteek van de kort geding procedure in 2018.
5.De beslissing
1 februari 2023voor een nadere conclusie aan de zijde van [eiseres] met de in alinea 4.7 en 4.9 vermelde inhoud
1 maart 2023, voor antwoordconclusie aan de zijde van [gedaagde] met de in alinea 4.7, 4.9 en 4.17 vermelde inhoud;