ECLI:NL:RBNHO:2022:11997

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
11 januari 2023
Zaaknummer
8892401 \ CV EXPL 20-9930
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor geannuleerde vlucht door buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 14 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Austrian Airlines A.G. De passagier had een vordering ingesteld wegens de annulering van zijn vlucht van Wenen naar Amsterdam op 12 september 2018. De passagier vorderde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vlucht inderdaad was geannuleerd, maar dat de vervoerder niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de annulering onvermijdelijk was door de weersomstandigheden. De rechter oordeelde dat de vervoerder niet had aangetoond dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden zoals bedoeld in de Verordening. De kantonrechter wees de vordering van de passagier toe en veroordeelde de vervoerder tot betaling van € 298,40, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen om passagiers te compenseren bij annuleringen, tenzij zij kunnen aantonen dat de annulering het gevolg was van omstandigheden die niet konden worden voorkomen.

De uitspraak is van belang voor de rechtspositie van passagiers in gevallen van vluchtannuleringen en de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen in dergelijke situaties.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8892401 \ CV EXPL 20-9930 (RH)
Uitspraakdatum: 14 december 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats]
eiser
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Austrian Airlines A.G.
gevestigd te Wenen (Oostenrijk)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigden: mr. P.C.X. de Leede en mr. E.A. Pluijm (Russell Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 31 augustus 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier op 12 september 2018 diende te vervoeren van Vienna International Airport, Wenen (Oostenrijk), naar Amsterdam-Schiphol Airport, met vluchtnummer OS371 (hierna: de vlucht).
2.2.
De vlucht is geannuleerd.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 september 2018, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van deze dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,75 dan wel € 48,40 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat de annulering van de vlucht het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Niet in geschil is dat de vlucht is geannuleerd. Gesteld noch gebleken is dat de vervoerder zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c sub i, ii of iii van de Verordening, waardoor er in beginsel een compensatieplicht geldt voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5, lid 3, van de Verordening. In de punten 14 en 15 van de considerans van de Verordening staat dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen in geval van onverwachte vliegveiligheidsproblemen, weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen en wanneer een besluit van de luchtverkeersleiding voor een specifiek toestel op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt.
5.3.
De vervoerder voert aan dat de vlucht preventief is geannuleerd. Dit in verband met de slechte weersomstandigheden te Amsterdam. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij het “
Meteoroligical Aerodrome Report” (hierna: METAR-rapport) van 12 september 2018, het “
OPS Performance Report” en de “
Compacted Daily List of Regulations” van EUROCONTROL overgelegd. Uit het METAR-rapport volgt volgens de vervoerder dat er op 12 september 2018 de gehele dag sprake was van veel bewolking met verslechterd zicht als gevolg. Het METAR-rapport meldt om 07:55 uur (UTC): “
-RADZ FEW005 SCT007 BKN018” en meldt om 08:25 uur (UTC): “
-DZ FEW007 SCT010 OVC030”. Volgens de vervoerder houdt dit in dat er om 07:55 uur (UTC) sprake was lichte bewolking op 500 voet, medium bewolking op 700 voet en zware bewolking op 1800 voet en om 08:25 uur (UTC) sprake was van lichte bewolking op 700 voet, medium bewolking op 1000 voet en zeer zware bewolking op 3000 voet. Daarnaast noemt het METAR-rapport in het tijdsbestek tussen 06:55 uur (UTC) en 10:55 uur (UTC) verschillende keren de codes “
-RADZ” en “
-DZ”, welke codes duiden op “
Light rain and drizzle” en “
Drizzle”, aldus de vervoerder. De vervoerder voert aan dat deze omstandigheden een verder verslechterend effect hebben gehad op het zicht, waardoor de onderhavige vlucht niet kon worden uitgevoerd.
5.4.
De passagier stelt dat een overcast op 3000 voet niet verhinderend werkt en dus niet kan nopen tot annulering van de vlucht, nu de vlucht nadat het toestel door deze wolken heen is nog genoeg tijd heeft om goed te kunnen landen. Vluchten met dezelfde schema aankomsttijd als de onderhavige vlucht zijn immers zonder problemen geland op Schiphol, aldus de passagier. Ter illustratie noemt de passagier de vluchten met vluchtnummers KL1854, KL1738, U23001 en U27401 en overlegt zij een overzicht van de aangekomen vluchten tussen 09:00 uur en 09:45 uur (lokale tijd). De kantonrechter overweegt dat de vervoerder niet is ingegaan op deze stellingen van de passagier. Gelet hierop heeft de vervoerder, tegenover de gemotiveerde betwisting door de passagier, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de vlucht, niet heeft kunnen landen op de luchthaven te Amsterdam vanwege slechte weersomstandigheden.
5.5.
De vervoerder voert voorts aan dat de vlucht is geannuleerd omdat er door de slechte weersomstandigheden maar één landingsbaan op de luchthaven van Amsterdam beschikbaar was voor de landing van vluchten. Hij heeft hierbij gewezen op het “
OPS Performance Report”, waaruit volgt dat op 12 september 2018 sprake was van “
Single RWY DUE TO LOW CEILING IN AMS”. De term “SINGLE RWY” staat daarbij voor “single runway” en de term “LOW CEILING” staat voor “low cloud ceiling”, aldus de vervoerder. Dit moet volgens de vervoerder worden aangemerkt als een capaciteitsreductie, nu hiermee werd bewerkstelligd dat binnen een bepaalde tijdseenheid minder vluchten mochten vertrekken vanaf (de kantonrechter begrijpt: landen op) de luchthaven te Amsterdam. Volgens de vervoerder hebben de door de luchtverkeersbeheer afgegeven restricties in het kader van ‘Air Traffic Flow Management’ ten gevolge van de weersomstandigheden tot dusdanig ernstige vertragingen geleid, dat de vlucht geannuleerd diende te worden. In de conclusie van dupliek heeft de vervoerder hierop aangevuld dat de vlucht gelet op het (onzekere) vooruitzicht met een langdurige (slot-)vertraging van meer dan 80 minuten zou mogen vertrekken. In het licht van deze onzekerheid en de reeds ontstane slot-vertragingen heeft de vervoerder moeten besluiten de vlucht te annuleren, aldus de vervoerder.
5.6.
De kantonrechter overweegt dat de omstandigheid dat slechts één landingsbaan beschikbaar was, net als een capaciteitsreductie een buitengewone omstandigheid kan vormen indien de luchtvaartmaatschappij aantoont dat zij, gelet op de duur en mate van deze verminderde beschikbaarheid van landingsbanen, geen andere keuze had dan tot annulering van de vlucht over te gaan. De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de annulering van de vlucht onvermijdelijk het gevolg was van de verminderde beschikbaarheid van landingsbanen. Indien al zou komen vast te staan dat de vlucht hierdoor met een vertraging van meer dan 80 minuten mocht vertrekken, hetgeen de vervoerder eerst in dupliek naar voren heeft gebracht en niet heeft onderbouwd, volgt hieruit nog niet waarom de vlucht niet alsnog – zij het met een vertraging – kon worden uitgevoerd. De vervoerder heeft weliswaar gesteld dat hij “gedwongen” was tot annulering van de vlucht over te gaan vanwege de oplopende slot-vertragingen, maar dit heeft hij niet onderbouwd. De vervoerder heeft evenmin onderbouwd dat er sprake was van andere (ATFM) restricties door het luchtverkeersbeheer, anders dan het besluit dat er slechts één landingsbaan gebruikt kon worden.
5.7.
Het beroep op buitengewone omstandigheden van de vervoerder kan gelet op het voorgaande niet slagen. De kantonrechter komt dan niet toe aan de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te beperken. Het verzoek tot betaling van de compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening zal om die reden worden toegewezen.
5.8.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken eveneens toewijsbaar.
5.9.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagier buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het subsidiair gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de subsidiair gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt. De gevorderde rente over de proceskosten en de nakosten is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 298,40, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 250,00 vanaf 12 september 2018, en over € 48,40 vanaf 31 augustus 2020, tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 100,89;
griffierecht € 83,00;
salaris gemachtigde € 150,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 37,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter