In deze zaak heeft AirHelp Germany GmbH, vertegenwoordigd door mr. D.E. Lof, een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa A.G. wegens compensatie voor een vertraagde vlucht. De vordering is gebaseerd op de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers. De passagier had een vervoersovereenkomst met de vervoerder voor een vlucht van Singapore naar München, met een aansluitende vlucht naar Amsterdam. Door een vertraging van meer dan drie uur op de eerste vlucht miste de passagier de aansluitende vlucht. AirHelp vorderde € 600,00 compensatie, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.
De vervoerder betwistte de vordering en stelde dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De kantonrechter oordeelde echter dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat alle redelijke maatregelen waren genomen om de vertraging te voorkomen. De kantonrechter concludeerde dat de passagier nooit de aansluitende vlucht had kunnen halen, zelfs niet zonder buitengewone omstandigheden, omdat de geplande overstaptijd korter was dan de minimale vereiste tijd. Daarom werd de vordering van AirHelp toegewezen, inclusief de wettelijke rente vanaf de datum van de vertraging en de proceskosten.
De kantonrechter veroordeelde de vervoerder tot betaling van € 600,00 aan AirHelp, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten, en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is uitgesproken door mr. S.N. Schipper op 21 december 2022.