ECLI:NL:RBNHO:2022:12081

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
18 januari 2023
Zaaknummer
C/15/333746 / FA RK 22-5281
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststellen van een omgangsregeling in het kader van voorlopige voorziening

Op 14 december 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland een mondelinge uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen een biologische vader en zijn 7-jarige kind. De vader heeft tot nu toe nauwelijks een rol gespeeld in het leven van het kind en is sinds het voorjaar van 2020 uit het leven van het kind verdwenen. Ondanks zijn verzoek om een omgangsregeling, waarbij het kind elke zaterdag bij hem zou verblijven, heeft de rechtbank geoordeeld dat er onvoldoende garanties zijn dat de vader stabiel in het leven van het kind aanwezig zal blijven na contactherstel. De rechtbank heeft de vader in overweging gegeven om zijn bereidheid om hulpverlening aan te gaan te heroverwegen, met het oog op de bodemprocedure die later zal plaatsvinden.

De moeder van het kind heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader, waarbij zij heeft aangegeven dat het kind last heeft van overprikkeldheid en verlatingsangst. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om eerst hulpverlening in te zetten voordat er sprake kan zijn van omgang. De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek van de vader afgewezen, omdat het belang van het kind voorop staat en er eerst gewerkt moet worden aan de stabiliteit van de vader en de draagkracht van het kind voor contact.

De rechtbank heeft benadrukt dat het van belang is dat de vader en de moeder werken aan het opbouwen van vertrouwen en dat hulpverlening positief kan bijdragen aan het contactherstel. De uitspraak is gedaan in het belang van de minderjarige, die eerst hulp moet krijgen voordat er mogelijkheden voor omgang zijn.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
zaak-/rekestnr.: C/15/333746 / FA RK 22-5281
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 30p Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van 14 december 2022 (verzoek omgangsregeling)
in de zaak van:
[de man],
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.J.C. Engels, kantoorhoudende te Heerhugowaard,
tegen
[de moeder],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M. van Espen, kantoorhoudende te Hoorn.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift tot het treffen van een voorlopige voorziening op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, met bijlagen, van de man, ingekomen op 4 november 2022;
- het verweerschrift met bijlagen van de moeder, ingekomen op 8 december 2022;
- de brief met bijlage van de moeder, ingekomen op 13 december 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 14 december 2022 in aanwezigheid van de man bijgestaan door mr. J.J.C. Engels en de moeder bijgestaan door mr. M. van Espen. Voorts is verschenen [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad).

2.De gronden van de beslissing

2.1.
Partijen hebben enige jaren op en af een polyamoureuze relatie met elkaar gehad.
2.2.
Uit deze relatie is geboren de minderjarige
[de minderjarige]:
-
[de minderjarige], op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] .
De man heeft de minderjarige niet erkend.
De moeder is van rechtswege belast met het gezag over de minderjarige. De minderjarige woont bij de moeder.
2.3.
De man heeft verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en voor de duur van voormelde bodemprocedure, als voorlopige voorziening een omgangsregeling vast te stellen, waarbij de minderjarige bij de man verblijft iedere zaterdag vanaf 14.00 uur tot 16.00 uur, desgewenst middels begeleiding van een in te schakelen hulpverleningsinstantie zoals Stichting MEE/De Wering, voor maximaal een maand, waarna een evaluatiemoment zal plaatsvinden en waarbij de omgangsregeling verder zal worden opgebouwd naar iedere zaterdag vanaf 13.00 uur tot 17.00 uur, waarbij de man de minderjarige zal halen en brengen vanaf het woonadres van de moeder naar de woning van de man, althans een door de rechtbank vast te stellen omgangsregeling.
2.4.
De man heeft daarnaast een, op 4 november 2022 ter griffie ingekomen, verzoekschrift in de bodemprocedure ingediend dat is geregistreerd onder nummer C/15/333747 / FA RK 22-5282. In die procedure is verzocht een omgangsregeling vast te stellen, waarbij de minderjarige bij de man verblijft in de even weken van vrijdagmiddag uit school tot zondag 17.00 uur (exclusief het avondeten), alsmede de helft van de vakantie- en feestdagen.
2.5.
De man heeft aan het verzoek het volgende ten grondslag gelegd. Na verbreking van de relatie was er aanvankelijk nog intensief contact tussen partijen. Toen de moeder een andere relatie kreeg, zijn de verhoudingen getroebleerd en sindsdien ontvangt de man ook geen informatie meer over de minderjarige van de moeder. De man wil een rol blijven spelen in het leven van de minderjarige. De moeder wilde aanvankelijk alleen contact tussen de man en de minderjarige toestaan via hulpverlening. De man wil dat de minderjarige ook contact kan hebben met een uit een andere relatie van hem geboren kind, [kind] . De man heeft contact gezocht met Stichting MEE/De Wering, die heeft aangegeven de omgangsregeling op zaterdagmiddag te kunnen begeleiden. Deze instelling is gespecialiseerd in de autismeproblematiek van de man, waarmee wellicht ook de minderjarige te kampen heeft. Uiteindelijk wil de man dat er onbegeleide omgang komt. De moeder heeft aangegeven niet te kunnen instemmen met het starten van begeleide omgang. Recentelijk heeft de man een hartoperatie ondergaan en hij kampt met ernstige gezondheidsproblemen. Ook om die reden wil hij snel weer een rol spelen in het leven van de minderjarige. Een kind heeft recht op omgang met beide ouders. Er zijn geen contra-indicaties. De man begrijpt dat de omgang opgebouwd zal moeten worden middels eerst begeleide contacten. De man stelt dat hij een spoedeisend belang heeft bij het verzoek in verband met het belang van de minderjarige.
2.6.
De moeder heeft verweer gevoerd en verzocht het verzoek van de man af te wijzen dan wel de man niet-ontvankelijk te verklaren. Ter zitting heeft de moeder gesteld dat bij de minderjarige sprake is van diverse problemen. Hij heeft last van overprikkeldheid en van verlatingsangst. Voordat er sprake kan zijn van omgang, moet vaststaan dat de minderjarige daarvoor de draagkracht heeft. De minderjarige weet dat de man zijn biologische vader is, maar ook dat de man hem (in het voorjaar van 2020) in de steek heeft gelaten.
2.7.
De Raad heeft partijen en de rechtbank ter zitting aanvankelijk geadviseerd hulpverlening in te zetten in het kader van het traject Uniform Hulp Aanbod (hierna: UHA). De hulpverlening zou gericht moeten zijn op de volgende 3 punten: kind centraal, psychoeducatie en omgang.
Gelet op de reactie van de man dat hij moeite heeft met het UHA-traject omdat dit moeilijk te combineren is met zijn werk, heeft de Raad zijn advies aangepast. De Raad leidt uit de reactie van de man af dat hij alleen kijkt vanuit zijn eigen perspectief en niet vanuit het perspectief van de minderjarige. De Raad meent gezien deze omstandigheden met de moeder dat er eerst hulp moet komen voor de minderjarige. Pas als de ingeschakelde hulpverlening heeft geoordeeld dat de minderjarige voldoende draagkracht heeft voor contact met de man, kan er sprake zijn van een vorm van omgang, al dan niet begeleid.
2.8.
De rechtbank wijst het verzoek van de man tot het treffen van een voorlopige beslissing af. De rechtbank overweegt daartoe dat de man tot nu toe nauwelijks een rol heeft gespeeld in het leven van de minderjarige en dat hij de minderjarige al sinds het voorjaar van 2020 niet meer heeft gezien. De minderjarige weet dat de man zijn biologische vader is, maar ook dat de man plotseling uit zijn leven is verdwenen. De minderjarige is door zijn overprikkeldheid en verlatingsangst kwetsbaar. De minderjarige moet eerst zelf hulp krijgen om steviger te worden. En als er vervolgens contactherstel zou plaatsvinden, is het voor de minderjarige heel belangrijk dat de man ook stabiel in zijn leven aanwezig blijft. Die garantie is er nu nog niet. Op dit moment ziet de rechtbank daarom geen mogelijkheid voor contactherstel.
2.9.
De rechtbank geeft de man in overweging – ook met het oog op de behandeling van de bodemprocedure over enkele maanden – zijn standpunt over hulpverlening via het wijkteam van de gemeente [gemeente] nog eens te heroverwegen. Het is in het belang van de minderjarige dat de man en de moeder zullen werken aan de door de Raad genoemde punten. De rechtbank verwacht dat hulpverlening positief zou kunnen uitpakken. De man heeft verklaard dat de moeder hem materieel en emotioneel tot grote steun is geweest in de periode van zijn echtscheiding. De rechtbank heeft er vertrouwen in dat de moeder ook bereid en in staat zal zijn om de minderjarige te steunen in het contactherstel met de man. Maar daarvoor is wel vereist dat er eerst weer meer vertrouwen tussen de moeder en de man wordt opgebouwd.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijst af het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
De rechter deelt mede dat een afschrift van het bovenstaande binnen veertien dagen volgt en sluit de zitting.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat conform artikel 30p lid 4 Rv. is ondertekend door de rechter.
mr. W.P. van der Haak
Rechter, tevens kinderrechter