ECLI:NL:RBNHO:2022:12227

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
AWB-20_1853
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak na tussenuitspraak inzake weigering WIA-uitkering wegens onvoldoende medische onderbouwing

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 7 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. E. van den Bogaard, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. E. Kok. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), welke door verweerder was afgewezen. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. In een eerdere tussenuitspraak van 19 april 2021 heeft de rechtbank verweerder de gelegenheid gegeven om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Verweerder heeft een aanvullende motivering ingediend, maar de rechtbank oordeelt dat deze niet voldoende is om de gebreken te herstellen.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende gemotiveerd, in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft vastgesteld dat er bij eiseres sprake is van een moeilijk te objectiveren ziektebeeld, met onverklaarde vermoeidheidsklachten, en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet voldoende rekening heeft gehouden met de medische rapportages van behandelaars. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak.

Daarnaast wordt verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het door eiseres betaalde griffierecht en de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 2.979,50. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/1853

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 september 2022 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. E. van den Bogaard),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. E. Kok).

Inleiding

Met het besluit van 19 september 2019 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) afgewezen. Met het besluit van 14 februari 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseresheeft tegen bestreden besluit beroep ingesteld.
In de tussenuitspraak van 19 april 2021 (tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
Eiseres heeft hierop schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) achterwege blijft.

Beoordeling door de rechtbank

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd te achten.
2. De rechtbank vindt dat verweerder met de aanvullende motivering in de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 mei 2021 de gebreken niet (volledig) heeft hersteld. De rechtbank verklaart daarom het beroep gegrond en legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. De rechtbank kan verweerder volgen in de stelling dat bij eiseres, zoals zij wel claimt, geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden. Zij voldoet niet aan de criteria die het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) daaraan stelt. Dat heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep duidelijk gemotiveerd.
4. De vraag die dan voorligt is of er aanleiding is voor meer beperkingen dan in de FML neergelegd.
5. Bij eiseres is sprake van een moeilijk te objectiveren ziektebeeld (met name onverklaarde vermoeidheidsklachten) en ligt (nog) geen duidelijke diagnose voor. In het kader van een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling als hier aan de orde kunnen beperkingen in beginsel slechts worden aangenomen als daaraan een medisch geobjectiveerde aandoening ten grondslag ligt. Klachten en beperkingen die objectief medisch niet aantoonbaar zijn, zijn in het licht van het wettelijk arbeidsongeschiktheidscriterium onvoldoende om twijfel op te roepen over de juistheid van de ten aanzien van een betrokkene vastgestelde belastbaarheid. Bij een beoordeling van de aanspraken op een WIA-uitkering is daarbij de eigen opvatting van een betrokkene over de ervaren beperkingen niet doorslaggevend. Dit is wat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar nadere rapportage ook terecht stelt. Maar in bijzondere gevallen kan met klachten en beperkingen desondanks toch rekening worden gehouden, ook al is niet geheel duidelijk aan welke ziekte of aan welk gebrek het onvermogen om arbeid te verrichten valt toe te schrijven. De rechtbank wijst op de in de artikelen 3 en 4 van het Schattingsbesluit gecodificeerde Richtlijn medisch arbeidsongeschiktheidscriterium, wat vraagt om een serieus onderzoek van de moeilijk te objectiveren klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert kortweg dat de door eiseres geclaimde ernstige beperkingen niet kunnen worden onderbouwd met bevindingen, niet met algemeen wetenschappelijk aanvaarde onderzoeksmethoden en evenmin met andere onderzoeksmethoden. De rechtbank vindt die conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dit geval, alles in overweging nemend, (te) algemeen, juist wanneer zoals bij eiseres het gaat om een moeilijk te objectiveren ziektebeeld, wat hier wordt bevestigd door het CVS/ME Medisch Centrum.
6. Uit de stukken blijkt dat eiseres na haar uitval in 2017 (wegens psychische en energetische klachten) verschillende therapieën heeft gevolgd. Ze is onder meer verwezen naar de SOLK poli van het VUMC, die haar vervolgens weer hebben doorverwezen naar het Nederlands Kenniscentrum Chronische Vermoeidheid (NKCV). Het NKCV heeft bij brief van 4 februari 2020 de conclusie vermeld dat eiseres forse beperkingen ondervindt ten gevolge van haar vermoeidheid. Eiseres is door haar huisarts ook verwezen naar het CVS/ME Medisch Centrum. Daar is, zo is vermeld in de brief van 14 juli 2020, na onderzoek geconcludeerd dat de klachten van eiseres passen bij CVS en de fysieke en cognitieve beperkingen passen bij burn-out. Verder onderzoek wordt noodzakelijk geacht. In de brief van 14 oktober 2019 van de behandelend psychotherapeut, bij wie eiseres vanaf haar uitval in 2017 onder behandeling is, zijn de klachten van eiseres gediagnosticeerd als een ‘andere gespecificeerde somatische symptoomstoornis’. De psychotherapeut benoemt in de brief daarnaast dat eiseres een fors energietekort heeft.
7. De verzekeringsarts bezwaar en beroep gaat (enkel) uit van psychische klachten geduid als een burn-out. De verzekeringsgeneeskundige onderzoeken hebben zich ook alleen daarop gericht. Eiseres stelt echter nadrukkelijk en consequent (ook) beperkt te zijn voor arbeid vanwege ernstige vermoeidheidsklachten. Uit de medische rapportages blijkt de rechtbank niet dat er (voldoende) serieus naar die vermoeidheidsklachten is gekeken. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar wat eerder is overwogen onder 7. in de tussenuitspraak en de aanvullende motivering van verweerder die daarop is gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep gaat geheel voorbij aan de conclusies van de bedrijfsarts en van het CVS/ME Medisch Centrum en schuift alle testuitslagen zonder meer terzijde. Dat vindt de rechtbank, gelet op de aard van de klachten, onnavolgbaar. De rechtbank twijfelt daarom aan de juistheid van de wijze waarop de verzekeringsartsen de klachten van eiseres hebben vertaald naar de FML. Zo rijst bijvoorbeeld de vraag of het in dit geval niet aangewezen is fysieke beperkingen aan te geven in de FML ter preventie van vermoeidheid en overbelasting. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat, zoals de gemachtigde van eiseres in zijn beroepschrift aangeeft, de problematiek van eiseres kennelijk behoorlijk therapieresistent (b)lijkt te zijn. De rechtbank mist hier een duidelijke en navolgbare beoordeling door de verzekeringsartsen.

Conclusie en gevolgen

8. Het bestreden besluit is, ook na de nadere motivering, onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd en daarmee in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb.
9. Het bestreden besluit kan hierom geen stand houden en het beroep dient gegrond te worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding om een tweede bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien niet doelmatig en efficiënt is. Daarbij betrekt de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet kan volstaan met een aanvullende motivering, maar (ook) nader onderzoek dient te doen, waarbij het de rechtbank aangewezen lijkt contact op te nemen met de behandelaars van eiseres. Daarbij kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook een verslag met de resultaten van de neuropsychologische test, waarvan in de rapportage van 4 mei 2021 is vermeld dat hij die compleet nagestuurd wil krijgen, kan opvragen. De rechtbank draagt verweerder daarom op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw inhoudelijk besluit te nemen op het bezwaar van eiseres. Dit betekent ook dat de beroepsgronden tegen de geduide functies hier geen bespreking behoeven.
10. De rechtbank zal verweerder opdragen het door eiseres betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden.
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 4,5 punten op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 541,-, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 541,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-, bij een wegingsfactor 1). Toegekend wordt € 2.979,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.979,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.R.A. Horring, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.