Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[gedaagde/eiser1],
[gedaagde/eiseres1],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 20 juli 2022;
- de akte van wijziging eis van Kurz c.s.;
- de spreekaantekeningen van de advocaat van Kurz c.s.;
- de spreekaantekeningen van de advocaat van [gedaagde/eiser1] c.s.;
- de mondelinge behandeling van 23 augustus 2022 en de daarvan door de griffier bijgehouden aantekeningen.
2.De zaak in het kort
3.Feiten
4.Het geschil
in conventie
primair te verklaren voor recht dat de uitbouw geheel of gedeeltelijk de erfgrens met het perceel van eisers overschrijdt en derhalve inbreuk maakt op haar eigendomsrecht;
gelet op de verklaring voor recht onder I, gedaagden, althans ieder van hen hoofdelijk, te veroordelen de overschrijding van het perceel van eisers ongedaan te maken, waarmee binnen 14 dagen na het te wijzen vonnis dient te worden aangevangen en uiterlijk binnen 3 weken nadien de uitbouw dient te zijn verwijderd en de grond ter beschikking dient te zijn gesteld aan eisers, een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of deel van een dag dat gedaagden aan en ander niet voldoen, tot een maximum van € 250.000,00;
eisers toestemming te verlenen het bouwsel zelf af te (laten) breken en te verwijderen, indien na ommekomst van de onder II genoemde termijnen, gedaagden nalatig zijn om hieraan uitvoering te geven, met veroordeling van gedaagden in de kosten die hiermee gemoeid zijn;
gedaagden, althans ieder van hen hoofdelijk, te veroordelen tot vergoeding van de door eisers geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vermeerderen met de wettelijke rente;
gedaagden, althans ieder van hen hoofdelijk, te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 612,00 zijnde de geleden schade, bestaande uit kosten kadaster, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, vanaf datum dagvaarding tot aan de dag der algehele betaling;
subsidiair gedaagden, althans ieder van hen hoofdelijk, te veroordelen tot medewering aan teruglevering van het bouwsel, althans de onderliggende grond, zodat eisers de vrije beschikking krijgt over de grond, een en ander om niet, onder meer door direct gevolg te geven aan instructies van de notaris tot medewerking aan teruglevering, uiterlijk binnen 30 dagen na betekening van het in deze procedure te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat aan de veroordelinggeen gehoor zal worden gegeven tot een maximum van € 250.000,00 waarbij tevens geldt dat het vonnis in geval van niet medewerking door gedaagden of een hunner, geldt als de notariële akte tot (terug)levering, althans een door eisers aan te wijzen notaris, de leveringshandeling namens gedaagden (of een hunner) zal verrichten, een en ander op de voet van artikel 3:300 1ᵉ en 2ᵉ lid BW);
meer subsidiair gedaagden, althans ieder van hen hoofdelijk, te veroordelen tot betaling, tegen afdoende bewijs van kwijting, van een bedrag groot € 190.203,51, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf datum dagvaarding tot aan de dag der algehele betaling;
meest subsidiair gedaagden, althans ieder van hen hoofdelijk, te veroordelen tot betaling, tegen afdoende bewijs van kwijting, van een bedrag groot € 129.338,38, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf datum dagvaarding tot aan de dag der algehele betaling;
met veroordeling van gedaagden, althans ieder van hen hoofdelijk, in de kosten van de procedure;
Een en ander, des dat de ene betalende de andere in zoverre zal zijn gekweten.
- voor recht te verklaren dat de grond onder de uitbouw door verjaring eigendom is geworden van [gedaagde/eiser1] c.s.;
- te verklaren dat het vonnis op grond van artikel 3:27 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan worden ingeschreven bij het kadaster, en
- Kurz c.s. te veroordelen in de gerechtskosten en andere kosten van dit geding, waaronder een salaris voor advocaat en de wettelijke rente over de kosten, voor zover deze niet zijn voldaan binnen veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis.
5.De beoordeling
nietslagen in het bewijs dat perceel [adres] en [adres] op het moment van realisatie van de uitbouw in één hand waren, geldt als uitgangspunt dat de grond onder de uitbouw door de rechtsvoorganger van [gedaagde/eiser1] c.s, te kwader trouw in bezit is genomen en [gedaagde/eiser1] c.s. na de eigendomsoverdracht de lopende verjaringstermijn van twintig jaar hebben voortgezet. Van inbezitneming te kwader trouw door [gedaagde/eiser1] c.s. zelf kan in dat geval geen sprake zijn, omdat zij de uitbouw slechts hielden op grond van een huurovereenkomst. De verjaringstermijn van de vordering tot beëindiging van de inbezitneming wordt in dat geval geacht te zijn aangevangen tussen 1975 en 2 juli 1992, zodat de verjaringstermijn uiterlijk op 2 juli 2012 is voltooid. De vordering in reconventie ligt dan in beginsel voor toewijzing gereed, zodat de gevorderde verklaring voor recht zal kunnen worden afgegeven weliswaar ‘beperkt’ tot eigendomsverkrijging door bevrijdende verjaring.
weetdat een ander eigenaar is van de zaak die hij in bezit neemt. Kurz c.s. hebben voor wat betreft de situatie dat geen sprake is van voortzetting van een lopende verjaring niet toegelicht op welke manier [gedaagde/eiser1] c.s. bij het in bezit nemen op 2 juli 1992 wetenschap hadden. Dit lag wel op de weg van Kurz c.s. gelet op artikel 3:118 lid 3. Daaruit volgt dat de stelplicht en bewijslast voor het ontbreken van te goeder trouw bij Kurz c.s. ligt. Gelet op de overwegingen hiervoor in r.o. 5.11 t/m 5.13 en het feit dat goede trouw wordt vermoed aanwezig te zijn, hebben Kurz c.s. te weinig gesteld om tot bewijs van het ontbreken van goede trouw te worden toegelaten.
anderebewijsstukken over willen leggen, die stukken direct in het geding moeten brengen;
6.De beslissing
anderebewijsstukken over willen leggen, die stukken direct in het geding moeten brengen,