ECLI:NL:RBNHO:2022:12266

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
22/4799
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake openbaarmaking documenten op grond van de Wet open overheid

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op het verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bezwaar tegen een besluit van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs. Het verzoekster, vertegenwoordigd door mr. V.G.A. Kellenaar, heeft bezwaar gemaakt tegen de gedeeltelijke openbaarmaking van documenten door de minister, die op 15 september 2022 heeft besloten om bepaalde documenten openbaar te maken, waaronder document 35. Dit document betreft een brief van verzoekster aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en bevat beleidsalternatieven voor de toekomst van een school onder haar gezag. De voorzieningenrechter heeft op 10 november 2022 de zaak behandeld, waarbij ook de gemachtigde van de minister en een derde-partij aanwezig waren.

De voorzieningenrechter overweegt dat de procedure zich niet leent voor een diepgaande beoordeling van de inhoudelijke bezwaren, maar dat er een belangenafweging moet plaatsvinden. De voorzieningenrechter concludeert dat het belang van verzoekster om haar goed functioneren niet in gevaar te brengen zwaarder weegt dan het belang van de derde-partij om inzicht te krijgen in de toekomst van de school. Daarom wordt het verzoek van verzoekster toegewezen en wordt het besluit van de minister geschorst tot de beslissing op bezwaar. Verzoekster krijgt een vergoeding voor het griffierecht en proceskosten, die door de minister moet worden betaald. De uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer en is openbaar uitgesproken op 24 november 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/4799

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 november 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. V.G.A. Kellenaar),
en

Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, de minister

(gemachtigde: mr. R.J. Oskam).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] uit [plaats] (derde-partij).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening hangende bezwaar tegen het besluit van de minister van 15 september 2022.
1.1
Derde-partij heeft op 23 juni 2022 bij de minister verzocht om openbaarmaking van een aantal documenten. Dit betreft een verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo). Naar aanleiding van dit verzoek heeft de minister 35 documenten met bijlagen in zijn systeem aangetroffen. Alvorens tot (gedeeltelijke) openbaarmaking over te gaan van deze documenten heeft de minister verzoekster als belanghebbende in de gelegenheid gesteld te reageren op het voornemen tot openbaarmaking. Verzoekster heeft op 9 september 2022 van die gelegenheid gebruik gemaakt en verzet zich tegen openbaarmaking van document 35. De minister heeft desondanks bij besluit van 15 september 2022 besloten tot (gedeeltelijke) openbaarmaking van de gevraagde documenten, waaronder document 35, waarbij de minister de openbaarmaking heeft uitgesteld met twee weken [1] .
1.2
Tegen dit openbaarmakingsbesluit heeft verzoekster op 27 september 2022 bezwaar gemaakt. Ook heeft verzoekster verzocht om een voorlopige voorziening waarbij het openbaarmakingsbesluit wordt geschorst totdat op het bezwaar is beslist.
1.3
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 10 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] namens verzoekster, de gemachtigde van verzoekster, de gemachtigde van verweerder en derde-partij.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. De voorzieningenrechter kan op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4. Allereerst neemt de voorzieningenrechter aan dat verzoekster er een belang bij heeft om op korte termijn een oordeel te krijgen over de openbaarmakingsbeslissing van de minister. Immers, de uitgestelde openbaarmaking is beperkt in tijd en als de stukken eenmaal openbaar zijn dan is dat onomkeerbaar.
5. Tussen partijen is in geschil of document 35 openbaar zou moeten worden gemaakt. Dit document betreft een brief van 22 juni 2022 van verzoekster aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Het document heeft als titel ‘SBO Hildebrand QX’.
5.1
Verzoekster doet een beroep op de weigeringsgrond ingevolge artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i, van de Woo. Verzoekster voert aan dat zij een bestuursorgaan is dat krachtens publiekrecht door de gemeente Haarlem is opgericht en zich blijkens de statuten als doel stelt om openbaar primair onderwijs, speciaal basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs te geven aan de scholen die onder haar gezag vallen ingevolge artikel 48 van de Wet op het primair onderwijs (Wpo) en artikel 51 van de Wet op de expertisecentra (Wec). In document 35 worden beleidsalternatieven geschetst ten aanzien van de toekomst van een school die onder het gezag van verzoekster valt en waarover zij in overleg met de DUO wil treden. Blijkens de memorie van toelichting op de Woo [2] kan de openbaarmaking van prognoses en beleidsalternatieven worden geweigerd in het belang van het goed functioneren van het bestuursorgaan, zoals bedoeld in voornoemde weigeringsgrond.
5.2
De minister stelt zich ten eerste op het standpunt dat het de bedoeling van de wetgever is dat uitsluitend bestuursorganen die onderdeel uitmaken van een publiekrechtelijk lichaam een beroep kunnen doen op de weigeringsgrond ingevolge artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i, van de Woo. Dit zijn bestuursorganen zoals bedoeld in artikel 1:1, eerste lid en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), ook wel ‘a-organen’ genoemd. Verzoekster is een privaatrechtelijke stichting, hetgeen ingevolge artikel 1:1, eerste lid en onder b, van de Awb een ‘b-orgaan’ is. Verzoekster kan daarom volgens de minister geen beroep doen op de weigeringsgrond.
Daarbij stelt de minister dat omdat verzoekster ingevolge artikel 48 van de Wpo verantwoordelijk is voor het in stand houden van openbare scholen in Haarlem, zij uitsluitend ten aanzien van die doelstelling een bestuursorgaan is. De in document 35 vervatte informatie heeft geen betrekking op een aan verzoekster in uitvoering gegeven publiekelijke taak. De rechtspositie van andere rechtssubjecten zoals leerlingen of de ouders van leerlingen wordt daarmee niet aangetast. Volgens de minister is daarom geen sprake van een situatie die het goed functioneren van een bestuursorgaan belemmerd.
6.1
De voorzieningenrechter stelt voorop dat deze procedure zich naar haar aard niet leent voor een inhoudelijk diepgaande beoordeling van het ingestelde beroep in volle omgang. Daarvoor is de (eventuele) bodemprocedure bedoeld. De onderhavige voorlopige voorziening betreft een procedure met een spoedeisend karakter. De beoordeling is daarom in de kern globaal van aard en het antwoord op de vraag of ter voorkoming van een onomkeerbare situatie een voorlopige voorziening moet worden getroffen is afhankelijk van een daartoe te maken belangenafweging.
6.2
De vraag of de wetgever bedoeld heeft dat uitsluitend a-organen een beroep kunnen doen op artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i, van de Woo, is een principiële vraag die te ver strekt voor een voorlopig oordeel. Daarbij is ook van belang dat de Woo een nieuwe wet is en voornoemde weigeringsgrond nog niet in de voorgaande wet (de Wet openbaarheid van bestuur) was opgenomen, zodat hierover in de rechtspraak nog weinig bekend is. Omdat niet aan een oordeel wordt toegekomen over de vraag of verzoekster een beroep kan doen op de weigeringsgrond, wordt evenmin een antwoord gegeven op de vraag of de in document 35 vervatte informatie betrekking heeft op een aan verzoekster in uitvoering gegeven publieke taak.
6.3
Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter zich beperken tot een belangenafweging. Het belang van derde-partij is erin gelegen dat hij wil weten hoe de toekomst eruit ziet van de betreffende school en welke aspecten zijn en worden meegewogen bij het maken van een keuze daarover. Hierover wenst derde-partij mee te discussiëren voordat een definitief besluit is genomen. Hij heeft er daarom belang bij dat document 35 op korte termijn openbaar wordt gemaakt. Verzoekster heeft er belang bij om vooruitlopend op de ouderraadpleging en haar adviesverzoek aan de medezeggenschapsraad beleidsalternatieven ongestoord te kunnen onderzoeken en in overleg te treden met DUO over de verschillende toekomstscenario’s voor de school. Als verzoekster een antwoord heeft ontvangen van DUO is zij voornemens om document 35 en de reactie daarop alsnog openbaar te maken. Volgens verzoekster heeft de minister onvoldoende gemotiveerd dat haar goed functioneren niet door openbaarmaking wordt geschaad. Dit moet tijdens de bezwaarfase in het kader van de volledige heroverweging eerst nader worden onderzocht. In afwachting daarvan dient nog niet tot openbaarmaking worden overgegaan, aldus verzoekster.
6.4
De voorzieningenrechter begrijpt dat derde-partij (en andere ouders) wil(len) weten wat er met de betreffende school zal gebeuren en een gesprek daarover geen zin meer heeft als het besluit definitief is. Ter zitting is echter gebleken dat derde-partij nog dezelfde dag gehoord wordt ten behoeve van de te nemen beslissing op bezwaar. Verzoekster wordt een dag later, op 11 november 2022, gehoord. De minister verwacht dat de beslissing op bezwaar 4 tot 5 weken later zal volgen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit een relatief korte periode en valt niet te verwachten dat verzoekster voor die tijd een definitieve beslissing neemt ten aanzien van de school. Verzoekster wacht immers nog op een reactie van DUO en heeft nog gesprekken te voeren met de OR en MR. Het belang van openbaarmaking wordt daarom niet teniet gedaan door uitstel. Ook na een beslissing op bezwaar kan nog meegepraat worden over de toekomst van de betreffende school. Anderzijds leidt openbaarmaking tot onomkeerbare gevolgen voor verzoekster en leidt ertoe dat een heroverweging in bezwaar zinledig wordt. Als de heroverweging namelijk ertoe zou leiden dat verzoekster in het gelijk wordt gesteld, dan kan openbaarmaking niet meer tegengehouden worden. Gelet op deze belangen is de voorzieningenrechter van oordeel dat aan het belang van verzoekster op dit moment een zwaarder gewicht moet worden toegekend dan aan het belang van derde-partij. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om een voorziening te treffen.

Conclusie en gevolgen

7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 15 september 2022, voor zover het ziet op document 35, is geschorst tot de beslissing op bezwaar.
8. Omdat het verzoek wordt toegewezen krijgt verzoekster een vergoeding voor het griffierecht en voor haar proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 759,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.518,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit tot de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 365,- aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Hesselink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 4.4, vijfde lid, Woo, eerste volzin.