ECLI:NL:RBNHO:2022:12508

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 januari 2022
Publicatiedatum
20 maart 2023
Zaaknummer
21/2295
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor wijziging van gebruik van recreatiewoning naar beheerderswoning

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een recreatiewoning in [plaats 2], op 10 juni 2020 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning om het gebruik van zijn recreatiewoning te wijzigen naar een beheerderswoning. Op 4 september 2020 is deze omgevingsvergunning van rechtswege verleend. Echter, Lecc Exploitatie de Horn B.V. en Lecc Vastgoed B.V. hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning. Op 10 mei 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen het bezwaar gehonoreerd en de omgevingsvergunning herroepen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank, die de zaak op 18 november 2022 heeft behandeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaarmakers, Lecc Exploitatie en Lecc Vastgoed, ten onrechte als belanghebbenden zijn aangemerkt, omdat hun belangen niet rechtstreeks zijn geraakt door de verleende omgevingsvergunning. De rechtbank oordeelt dat de gevolgen van de vergunningverlening voor de bedrijfsvoering van de bezwaarmakers te gering zijn om hen als belanghebbenden aan te merken. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de van rechtswege verleende omgevingsvergunning herleeft. Tevens is de gemeente veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

De uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer en is openbaar uitgesproken op 24 januari 2023. Eiser heeft recht op vergoeding van gemaakte reiskosten en de gemeente moet deze vergoeden. De rechtbank heeft ook informatie gegeven over de mogelijkheid van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/2295

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen, verweerder

(gemachtigde: mr. N.M. Melching).

Inleiding

1.1
Eiser heeft een (recreatie)woning in eigendom, gelegen aan het adres [adres] in [plaats 2] (kadastraal aangeduid met HRKOO (Harenkarspel) [nummer] ). Eiser heeft op 10 juni 2020 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het wijzigen van het gebruik van zijn recreatieverblijf naar beheerderswoning.
1.2
Op 4 september 2020 is deze omgevingsvergunning van rechtswege verleend.
1.3
Hiertegen is door Lecc Exploitatie de Horn B.V. (hierna: Lecc Exploitatie) en Lecc Vastgoed B.V. (hierna: Lecc Vastgoed) bezwaar gemaakt.
1.4
Verweerder heeft op 10 mei 2021 een beslissing genomen op het bezwaar (het bestreden besluit). Hierin heeft verweerder de verleende omgevingsvergunning herroepen en alsnog geweigerd.
1.5
Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 18 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.
1.6
De rechtbank heeft na het sluiten van het onderzoek ter zitting nog nadere stukken ontvangen van eiser. De rechtbank heeft in deze stukken geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen en zal deze stukken daarom buiten beschouwing laten.
1.7
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen [1] .

Het bestreden besluit

2. Verweerder stelt dat de door eiser gewenste omzetting naar beheerderswoningen in strijd is met artikel 6.1 in samenhang met artikel 1.11 van het bestemmingsplan “Recreatieterreinen Harenkarspel”, omdat een beheerderswoning slechts bedoeld in voor de huisvesting van (het huishouden) van een persoon die daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein,
noodzakelijkis. Deze noodzakelijkheid is door eiser onvoldoende aangetoond. Verweerder heeft vervolgens beoordeeld of voor een beheerderswoning — zonder noodzaak tot huisvesting — kan worden afgeweken van het bestemmingsplan “Recreatieterreinen Harenkarspel”. Verweerder heeft geen mogelijkheden gezien om binnenplans af te wijken van het bestemmingsplan. Ook is verweerder niet bereid om medewerking te verlenen aan een afwijking op grond van het Besluit omgevingsrecht. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verweerder vast wenst te houden aan de recreatieve bestemming van de gronden. De omzetting past namelijk niet binnen de beleidsregels zoals opgenomen in de ‘reisgids voor ruimtelijke ontwikkelingen’. Ook past de omzetting niet binnen de revitaliseringsplannen van de gemeente voor het recreatiepark. Daarbij is nog opgemerkt dat medewerking zou leiden tot een toename van de parkeervraag. Tot slot stelt verweerder dat het meewerken in strijd zou zijn met het toekomstige bestemmingsplan (het “Paraplu-omgevingsplan, l tranche”). Dit Paraplu-omgevingsplan voorziet slechts in één beheerderswoning en deze is al in 2013 op het recreatiepark vergund.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of verweerder de omgevingsvergunning op goede gronden heeft herroepen en alsnog kon weigeren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1
Eiser heeft als meest verstrekkende grond aangevoerd dat Lecc Exploitatie en Lecc Vastgoed ten onrechte zijn ontvangen in hun bezwaar tegen de van rechtswege verleende omgevingsvergunning. Beide ondernemingen zijn op 6 km afstand van eisers woning gevestigd. Lecc Vastgoed handelt in onroerend goed en Lecc Exploitatie doet volgens eigen statuten aan beheer van recreatieparken, maar omdat Park De Horn in 2003 volledig is uitgepond en alle woningen aan particulieren zijn verkocht inclusief de ondergrond, is er geen park meer dat bedrijfsmatig wordt geëxploiteerd. Lecc Vastgoed is dus niet meer dan 1 van de 340 eigenaren met percelen grond aan de openbare weg Park De Horn.
4.2
Verweerder stelt dat Lecc Exploitatie en Lecc Vastgoed terecht als belanghebbenden zijn aangemerkt, omdat hun belangen rechtstreeks geraakt worden door de verleende omgevingsvergunning. Verweerder heeft hierbij verwezen naar de uitspraak van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 28 november 2018 [2] . Dit betreft een uitspraak in een eerdere procedure tussen Lecc Exploitatie en verweerder. In die procedure ging het om een verzoek om handhaving van Lecc Exploitatie gericht aan verweerder. Het handhavingsverzoek zag op (het tegengaan van) permanente bewoning van een aantal recreatiewoningen op het Park de Horn. In die procedure had verweerder Lecc Exploitatie niet aangemerkt als belanghebbende, maar de Afdeling oordeelde anders, namelijk dat Lecc Exploitatie wel aangemerkt kon worden als belanghebbende. Verweerder stelt dat Lecc Vastgoed de algemene gronden in beheer heeft, waardoor de eigenaren van de huisjes een vergoeding betalen voor onderhoud en om die reden een belang heeft bij het indienen van bezwaar. Lecc Exploitatie is exploitant van de Park de Horn en is verantwoordelijk voor het schoon en netjes houden van de algemene delen van het park. Onder verwijzing naar de voornoemde uitspraak stelt verweerder dat de toename van het aantal beheerderswoningen tot toename van bijvoorbeeld afvalverwerking leiden. Dat tast het belang van Lecc Exploitatie rechtstreeks aan.
4.3
Artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt: “Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.”
4.4
Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 26 juni 2019 [3] geldt als uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een besluit – zoals een omgevingsvergunning - toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit.
Het criterium “gevolgen van enige betekenis” dat is vermeld in de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2016 [4] , dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
4.5
Waar het in de uitspraak van de Afdeling van 28 november 2018 ging om het optreden tegen permanente bewoning van een aantal recreatiewoningen, gaat het in deze zaak om de verlening van één omgevingsvergunning voor omzetting van een recreatiewoning naar een beheerderswoning. Dit kan dus hoogstens leiden tot toename van één woning die permanent zal worden bewoond, waarbij opgemerkt wordt dat ter zitting is gebleken dat er momenteel gedoogd wordt dat eiser permanent verblijft op het park. De toename, als daar al sprake van is, die de vergunningverlening met zich zal brengen aan afval of onderhoud is dus gering. Zo gering dat dit naar het oordeel van de rechtbank niet leidt tot gevolgen voor de bedrijfsvoering van Lecc Exploitatie of Lecc Vastgoed van enige betekenis. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder Lecc Exploitatie en Lecc Vastgoed ten onrechte aangemerkt als belanghebbende bij het besluit van 4 september 2020. De beroepsgrond van eiser slaagt dus.
4.6
Eiser heeft in beroep nog aangevoerd dat verweerder ten onrechte een extra voorwaarde heeft opgenomen in de omgevingsvergunning, namelijk de afwijking van het bestemmingsplan. Volgens eiser heeft hij alleen een omgevingsvergunning aangevraagd voor bouwen van een bouwwerk [5] en heeft verweerder – in afwijking van die aanvraag – de omgevingsvergunning ook verleend voor het gebruik van de gronden of het bouwwerk in strijd met het bestemmingsplan [6] handelen in afwijking van het bestemmingsplan. Nu het beroep al gegrond moet worden verklaard vanwege het voorgaande komt de rechtbank in beroep niet meer toe aan een beoordeling van deze stelling.

Conclusie en gevolgen

5.1
Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en zal met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf een beslissing nemen en bepalen dat het bezwaar van Lecc Vastgoed en Lecc Exploitatie niet-ontvankelijk is. Dit leidt ertoe dat de van rechtswege verleende omgevingsvergunning herleeft en in stand blijft zoals die nu is geformuleerd.
5.2
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden.
5.3
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Eiser heeft recht op vergoeding van zijn gemaakte reiskosten ten bedrage van € 29,40. Verder heeft eiser geen kosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 10 mei 2021;
- bepaalt dat het bezwaar tegen het besluit van 4 september 2020 niet-ontvankelijk is en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 181,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 29,40.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Pirs, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van 2.16, derde lid van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken 2021
5.Als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
6.Als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo