ECLI:NL:RBNHO:2022:12515

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
9365244 \ CV EXPL 21-5131
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot compensatie na annulering van vlucht door buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben de passagiers een vordering ingesteld tegen Transavia Airlines C.V. wegens de annulering van hun vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Malaga op 24 juli 2019. De passagiers vorderen compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij annulering van een vlucht. De vervoerder heeft de annulering verdedigd door te stellen dat deze het gevolg was van een buitengewone omstandigheid, namelijk een storing in het brandstofsysteem op de luchthaven Schiphol. De kantonrechter heeft de processtukken en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen.

De kantonrechter oordeelt dat de passagiers niet-ontvankelijk zijn in hun vordering voor twee van de minderjarige passagiers, omdat niet is aangetoond dat zij een bevestigde boeking hadden. Voor de overige passagiers is het niet betwist dat de vlucht is geannuleerd, maar de vervoerder moet kunnen aantonen dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De kantonrechter concludeert dat de vervoerder voldoende heeft aangetoond dat de brandstofstoring een buitengewone omstandigheid was en dat zij alle redelijke maatregelen heeft genomen om de passagiers te compenseren.

De vordering van de passagiers wordt afgewezen, en zij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De kantonrechter benadrukt dat de passagiers zelf de keuze hebben gemaakt voor omboeking naar latere vluchten, wat de vervoerder niet kan worden verweten. De beslissing van de kantonrechter is dat de vordering van de passagiers wordt afgewezen en dat zij de proceskosten moeten vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9365244 \ CV EXPL 21-5131
Uitspraakdatum: 20 juli 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2.
[passagier sub 2]
beiden wonende te [woonplaats]
3.
[passagier sub 3]
4.
[passagier sub 4]
beiden wonende te [woonplaats] (Spanje)
5.
[passagier sub 5]
6.
[passagier sub 6]
beiden wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. R. Bos
tegen
de commanditaire vennootschap
Transavia Airlines C.V.
gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. M. Reevers

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 19 juli 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben hierna nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport naar Malaga Airport (Spanje) op 24 juli 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht is geannuleerd.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 2.400,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 juli 2019 althans vanaf de datum van de ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 360,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 24 juli 2019 althans vanaf de datum van de ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente. - de nakosten.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per passagier. Passagier sub 1 en sub 2 hebben de vordering van hun drie minderjarige kinderen aan zichzelf gecedeerd en vorderen dan ook compensatie voor hun minderjarige kinderen. Passagiers sub 3 en sub 4 hebben de vordering van hun minderjarige kind aan zichzelf gecedeerd en waren zelf geen passagier. Hetzelfde geldt voor de vordering van passagiers sub 5 en sub 6. De totaalsom komt derhalve volgens de passagiers op een bedrag van € 2.400,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat de vlucht is geannuleerd als gevolg van een buitengewone omstandigheid, te weten een storing in het tanksysteem op de luchthaven Schiphol. De vervoerder heeft de storing in het brandstofsysteem niet kunnen voorkomen dan wel hierop enige invloed kunnen uitoefenen.

5.De beoordeling

5.1.
De vervoerder voert primair aan dat passagiers sub 3 en sub 4 niet-ontvankelijk zijn in hun vordering, omdat niet is gebleken dat het minderjarige kind een bevestigde boeking had en evenmin is gebleken dat het vorderingsrecht is overgedragen. De kantonrechter overweegt dat de passagiers zowel bij dagvaarding als bij conclusie van repliek geen boeking van de minderjarige passagier [minderjarige 1] hebben overgelegd (maar van de minderjarige passagier [minderjarige 2] ). Nu de passagiers hebben nagelaten te onderbouwen dat het minderjarige kind van passagiers sub 3 en sub 4 over een bevestigde boeking beschikte, is de Verordening op grond van artikel 3 lid 2 van de Verordening niet van toepassing. De gevorderde compensatie wordt dan ook ten aanzien van passagiers sub 3 en sub 4 afgewezen.
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vlucht is geannuleerd. Nu gesteld noch gebleken is dat de vervoerder zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c sub i, ii of iii van de Verordening, geldt er in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5, lid 3, van de Verordening. In de punten 14 en 15 van de considerans van de Verordening staat dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen in geval van onverwachte vliegveiligheidsproblemen, weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen en wanneer een besluit van de luchtverkeersleiding voor een specifiek toestel op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt.
5.3.
Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008, dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen, dat zij de buitengewone omstandigheden, die tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden, zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personele middelen kennelijk niet had kunnen vermijden, behoudens als zij op het relevante tijdstip uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming onaanvaardbare offers had gebracht.
5.4.
De passagiers betwisten niet dat de storing in het brandstofsysteem op de luchthaven Schiphol een buitengewone omstandigheid betreft, maar stellen dat de vervoerder niet alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers op de eindbestemming te beperken. De passagiers zijn immers omgeboekt naar vluchten die drie en vier dagen later zin vertrokken. Volgens de passagiers had de vervoerder dan ook wel degelijk invloed op het tijdsverlies van de passagiers op de eindbestemming. Er werd de volgende dag (25 juli 2019) alweer door de vervoerder gevlogen naar Malaga. Uiteindelijk zijn minimaal 10 vluchten van Schiphol naar Malaga en 10 van Rotterdam dan wel Eindhoven naar Malaga uitgevoerd door de vervoerder, nog daargelaten de vluchten van andere vliegtuigmaatschappijen, voordat de passagiers zijn vervoerd. De vervoerder kon in dit geval van ‘extreem tijdverlies’ niet volstaan met het aanbieden van vluchten uit de eigen vloot, aldus de passagiers.
5.5.
Uit het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) volgt dat het in beginsel geen redelijke maatregel is, indien de passagiers met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomen. Dit is anders indien er geen enkele andere mogelijkheid voor een rechtstreekse of indirecte alternatieve vlucht bestond met een door haarzelf of door een andere luchtvaartmaatschappij uitgevoerde vlucht die op een minder laat tijdstip aankwam dan de volgende vlucht van de betrokken luchtvaartmaatschappij, of dat het organiseren van een dergelijke alternatieve vlucht voor die laatste een onaanvaardbaar offer betekende gelet op de mogelijkheden van haar onderneming op het relevante tijdstip. Hierbij gaat de kantonrechter, voor de interpretatie van het hiervoor genoemde woord ‘dag’, uit van een tijdruimte en voor de uitleg ervan wordt aangesloten bij de algemeen geaccepteerde uitleg, zijnde een tijdsduur van 24 uur. De vervoerder betoogt dat hij de passagiers per e-mail, na annulering van de vlucht, in de gelegenheid heeft gesteld om te kiezen voor omboeking dan wel restitutie van de ticketprijs. De passagiers hebben vervolgens zelf gekozen naar welke vluchten zij omgeboekt wilden worden. Daarbij is van belang dat de passagiers de mogelijkheid hadden om een eerdere vlucht te kiezen, deze zaten immers niet vol. Dat de passagiers hebben gekozen voor vluchten van drie en vier dagen later kan de vervoerder dan ook niet worden verweten. De passagiers hadden met vlucht HV5023 op 25 juli 2019, binnen 24 uur na de originele vlucht vervoerd kunnen worden, aldus de vervoerder. De vervoerder heeft de redelijke en economische haalbare maatregelen genomen die ter beschikking stonden en in redelijkheid van haar verwacht mochten worden, aldus nog steeds de vervoerder.
5.6.
De kantonrechter overweegt als volgt. De vervoerder heeft gemotiveerd onderbouwd dat de passagiers zelf hun alternatieve vlucht(en) hebben gekozen en daarbij uit meerdere mogelijke vluchten van de vervoerder konden kiezen. Bovendien heeft de vervoerder voldoende aannemelijk gemaakt dat de brandstofstoring een impactvolle gebeurtenis is geweest (in het hoogseizoen) die ook de dagen daarna nog gevolgen heeft gehad voor de vluchtuitvoering van alle luchtvaartmaatschappijen die vlogen via Amsterdam-Schiphol Airport. Ook andere luchtvaartmaatschappijen kregen te maken met annuleringen en moesten passagiers omboeken. Voldoende weersproken is dan ook dat de passagiers met een vlucht van een andere luchtvaartmaatschappij wellicht eerder op de eindbestemming waren aangekomen. Door de passagiers de mogelijkheid te bieden zelf tot omboeking over te gaan heeft de vervoerder naar het oordeel van de kantonrechter alle redelijke maatregelen genomen. Dat dit er toe heeft geleid dat de passagiers drie á vier dagen later op de eindbestemming zijn aangekomen maakt dit gelet op alle omstandigheden van het geval niet anders.
5.7.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat deze ongelijk krijgen. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 436,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en tot betaling van € 109,00 aan nakosten, voor zover de vervoerder daadwerkelijk nakosten zal maken, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter