In deze zaak hebben de passagiers een vordering ingesteld tegen Transavia Airlines C.V. wegens de annulering van hun vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Malaga op 24 juli 2019. De passagiers vorderen compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij annulering van een vlucht. De vervoerder heeft de annulering verdedigd door te stellen dat deze het gevolg was van een buitengewone omstandigheid, namelijk een storing in het brandstofsysteem op de luchthaven Schiphol. De kantonrechter heeft de processtukken en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen.
De kantonrechter oordeelt dat de passagiers niet-ontvankelijk zijn in hun vordering voor twee van de minderjarige passagiers, omdat niet is aangetoond dat zij een bevestigde boeking hadden. Voor de overige passagiers is het niet betwist dat de vlucht is geannuleerd, maar de vervoerder moet kunnen aantonen dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De kantonrechter concludeert dat de vervoerder voldoende heeft aangetoond dat de brandstofstoring een buitengewone omstandigheid was en dat zij alle redelijke maatregelen heeft genomen om de passagiers te compenseren.
De vordering van de passagiers wordt afgewezen, en zij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De kantonrechter benadrukt dat de passagiers zelf de keuze hebben gemaakt voor omboeking naar latere vluchten, wat de vervoerder niet kan worden verweten. De beslissing van de kantonrechter is dat de vordering van de passagiers wordt afgewezen en dat zij de proceskosten moeten vergoeden.