ECLI:NL:RBNHO:2022:12671

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2024
Zaaknummer
C/15/294680 / HA ZA 19-651
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis na deskundigenonderzoek echtheid handtekening

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 oktober 2022 een eindvonnis uitgesproken in een civiele procedure tussen InBev Nederland N.V. en twee gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. De zaak betreft de echtheid van een handtekening op een addendum bij een contract dat InBev met [gedaagde sub 1] had gesloten. De rechtbank heeft eerder een deskundigenonderzoek bevolen naar de echtheid van de handtekening van [gedaagde sub 2]. De deskundige heeft geconcludeerd dat het waarschijnlijker is dat de handtekening door [gedaagde sub 2] is gezet dan niet. De rechtbank heeft deze conclusie overgenomen en de bezwaren van de gedaagden verworpen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de handtekening op het addendum door [gedaagde sub 2] is gezet, waardoor de inhoud van het addendum als waar moet worden aangenomen. De rechtbank heeft de vordering van InBev toegewezen, waarbij [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk zijn veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 39.028,68, vermeerderd met wettelijke handelsrente en proceskosten. De rechtbank heeft het meer of anders gevorderde afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/294680 / HA ZA 19-651
Vonnis van 12 oktober 2022 (bij vervroeging)
in de zaak van
de naamloze vennootschap
INBEV NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Breda,
eiseres,
advocaat mr. E.T. van den Hout te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1],
gevestigd te Schagen,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. B.J. Mekkelholt te Den Helder.
Partijen zullen hierna respectievelijk InBev, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 augustus 2021;
  • het deskundigenbericht van 28 juni 2022;
  • de conclusie na deskundigenbericht van InBev;
  • de antwoordconclusie na deskundigenbericht van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 16 september 2020 geoordeeld dat [gedaagde sub 1] (zie r.o. 4.5 van het tussenvonnis van 16 september 2020) aansprakelijk is gesteld voor de vordering van InBev op [De B.V.] . Bovendien zijn zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2] aansprakelijk voor de vordering van InBev wegens het beëindigen van de sponsorovereenkomst die InBev met [gedaagde sub 1] had gesloten. Ter beoordeling ligt nog voor de vraag of [gedaagde sub 2] ook aansprakelijk is voor de vordering die InBev op [De B.V.] heeft. Die aansprakelijkheid zou zijn vastgelegd in en door de ondertekening van een addendum bij het contract dat InBev met [De B.V.] had gesloten (het addendum bij contract [nummer] ) [gedaagde sub 2] betwist dat de handtekening die op dat addendum staat de zijne is. In haar tussenvonnis van 4 augustus 2021 heeft de rechtbank een deskundigenonderzoek bevolen naar de echtheid van de handtekening van [gedaagde sub 2] op het addendum bij contract [nummer] . De door de rechtbank benoemde deskundige W. de Jong (hierna: de deskundige) heeft op 28 juni 2022 rapport uitgebracht. Partijen hebben vervolgens op het deskundigenrapportkunnen reageren.
Het deskundigenonderzoek
2.2.
De rechtbank zal de door de deskundige beantwoorde vragen, mede aan de hand van de specifieke bezwaren die [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] daartegen hebben, bespreken. In dit kader wordt voorop gesteld dat de rechter een beperkte motiveringsplicht heeft ten aanzien van zijn beslissing de deskundige al dan niet te volgen. De rechter hoeft zijn beslissing om de zienswijze van de door hem benoemde deskundige te volgen in het algemeen niet verder te motiveren dan door te overwegen dat de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend overkomt. Wel zal de rechter moeten ingaan op specifieke bezwaren van partijen tegen de zienswijze van de door de rechter benoemde deskundige, indien deze bezwaren een voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van de juistheid van deze zienswijze (zie onder meer HR 3 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ:1468). Bij de beantwoording van de vraag of de conclusies waartoe de deskundige in zijn rapport is gekomen gevolgd zullen worden, dienen alle ter zake door partijen aangevoerde feiten en omstandigheden in aanmerking genomen te worden. Op basis van die aangevoerde stellingen zal in volle omvang getoetst worden of er aanleiding is van de in het rapport geformuleerde conclusies af te wijken.
2.3.
De deskundige heeft naar aanleiding van zijn onderzoek naar de betwiste handtekening op het addendum en overige handtekeningen van [gedaagde sub 2] geconcludeerd dat het veel waarschijnlijker is dat de handtekening door [gedaagde sub 2] op het addendum is geplaatst (hypothese 1) dan dat dit niet het geval is (hypothese 2).
2.4.
InBev kan zich vinden in de werkwijze en de conclusie van de deskundige.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet. Zij voeren hiertoe aan dat het vergelijkingsmateriaal waarover de deskundige beschikte, waaronder slechts vier originele handtekeningen van [gedaagde sub 2] , volstrekt onvoldoende is om de conclusie te trekken zoals de deskundige heeft gedaan. [gedaagde sub 2] heeft slechts beperkt vergelijkingsmateriaal kunnen aanleveren. Van een aanbod aan de deskundige om meer c.q. beter vergelijkingsmateriaal aan te leveren, heeft de deskundige geen gebruik gemaakt. De deskundige heeft zijn bevindingen mede gebaseerd op parafen van [gedaagde sub 2] . Parafen kunnen in zijn algemeenheid niet worden gelijkgesteld met handtekeningen en bij [gedaagde sub 2] wijken paraaf en handtekening zodanig van elkaar af dat de parafen niet als vergelijkingsmateriaal mogen worden gebruikt. De deskundige heeft bij de interne vergelijking (toetsing op homogeniteit) alleen acht geslagen op kenmerken van de handtekeningen. Niet blijkt dat de parafen onderdeel hebben gevormd van die toetsing. Het document-technische onderzoek heeft in het onderhavige geval slechts zeer beperkte toegevoegde waarde gehad. Dit omdat van de dertien vergelijkende handtekeningen slechts vier origineel zijn geweest. De andere handtekeningen betroffen fotokopieën. Tenslotte hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] nog een aantal opmerkingen gemaakt over het vergelijkend schriftonderzoek.
2.5.
De rechtbank verwerpt de bezwaren van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . In dit verband merkt de rechtbank op dat de deskundigheid van de deskundige niet in geschil is.
De kritiekpunten van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn een herhaling van de kritiek die zij op het conceptrapport van de deskundige hebben gegeven. De deskundige is daar in de bladzijden 15-17 van zijn rapport op ingegaan.
2.6.
Over het aanbod van [gedaagde sub 2] om handtekeningen en ad hoc een schrijfproef voor het onderzoek ter beschikking te stellen, reageert de deskundige dat ad-hoc vervaardigde schrijfproeven niet met onbevangen vervaardigd vergelijkingsmateriaal gelijkgesteld kunnen worden. In ad-hoc schrijfproeven ontbreekt een natuurlijke variatiebreedte in de verschijningsvorm van schriftelementen, omdat de handtekeningen niet spontaan tot stand komen en alle onder dezelfde omstandigheden en binnen een kort tijdsbestek worden geplaatst. De richtlijnen schrijven dan ook voor dat bij een vergelijkend schriftonderzoek in eerste instantie onbevangen (d.w.z. buiten de context van de zaak) vervaardigd vergelijkingsmateriaal moet worden gebruikt.
2.7.
Dat uit de rapportage niet of onvoldoende is gebleken dat met de beperkingen in het referentiemateriaal rekening is gehouden, zoals [gedaagde sub 2] stelt, is onjuist. Volgens de deskundige kunnen de parafen het tekort aan vergelijkingshandtekeningen niet volledig, maar met betrekking tot een aantal kenmerkcategorieën compenseren en voldoet het vergelijkingsmateriaal aan de eisen om het onderzoek te kunnen uitvoeren.
De kenmerkcategorieën waarop de deskundige doelt betreffen schriftsoort, hellingshoek, verbondenheid, lijnstructuur, schrijfdruk en schrijfsnelheid. Voorts komen in de parafen bewegingssequenties voor, waarvan het bewegingsverloop deel uitmaakt van het bewegingsverloop van de handtekeningen. De parafen zijn in feite een verkorte versie van de handtekening en dat geldt met name voor VP34 t/m VP3G, aldus de deskundige.
De deskundige wijst er verder op dat bij de keuze van de waarschijnlijkheidsgradatie met de beperkingen in het vergelijkingsmateriaal rekening is gehouden.
2.8.
Over het schriftonderzoek heeft de deskundige naar aanleiding van de bezwaren van [gedaagde sub 1] c.s. geschreven dat het vergelijkend schriftonderzoek als resultaat heeft opgeleverd dat de betwiste handtekening in de structuur van de schrijfsporen, de schrijfsnelheid en de drukgeving overeenkomsten toont ten opzichte van de in originele inktafzetting ter beschikking staande vergelijkingshandtekeningen en -parafen. In het bewegingsverloop en de vormgeving van de betwiste handtekening komen ten opzichte van de vergelijkingshandtekeningen – naast overeenkomsten in delen van het bewegingsverloop en de vormgeving – ook afwijkingen voor. Ten opzichte van de parafen VP34 t/m VP36, die uit dezelfde tijd als de betwiste handtekening afkomstig zijn, komen in het bewegingsverloop en de vormgeving goede overeenkomsten voor. Alleen de langere, naar rechts getrokken slotlijn ontbreekt. Deze komt echter wederom in de vergelijkingshandtekeningen voor, zo stelt de deskundige. Het feit dat niet alle kenmerken in de betwiste handtekening op overeenkomstige wijze in één vergelijkingshandtekening voorkomen, is niet ongewoon. Als gevolg van de veelheid van de aan de schrijfbeweging deelnemende spiergroepen en de steeds wisselende omstandigheden, waaronder handschrift tot stand komt, zijn kenmerken in handschrift altijd variabel. In de onderhavige zaak kan dit echter ook met de kwantitatieve beperkingen van het ter beschikking gestelde vergelijkingsmateriaal samenhangen. De conclusie van de deskundige is gebaseerd op de uitkomst van een afwegingsproces, waarbij alle onderzoeksbevindingen, afgezet tegen de alternatieve uitgangshypothesen, een bewijskracht worden toegekend. In het rapport is uitgelegd waarom de bevindingen niet plausibel met de nabootsingshypothese in overeenstemming kunnen worden gebracht. De afwijkingen kunnen daarentegen plausibel worden verklaard en ten opzichte van VP34 t/m VP36 zijn overeenkomsten vastgesteld die een zekere specificiteit kunnen worden toegekend.
2.9.
De rechtbank vindt de door deze deskundige gebruikte motivering van zijn onderzoeksresultaat overtuigend overkomen. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundige over en maakt ze de hare. De deskundige heeft, mede gelet op de bezwaren die [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben ingebracht, voldoende inzicht gegeven in de wijze waarop hij zijn onderzoek heeft uitgevoerd, de keuzes die hij daarbij heeft gemaakt en het hoe en waarom van zijn conclusie.
Verder bewijs echtheid handtekening [gedaagde sub 2]
2.10.
Al voorafgaand aan het deskundigenonderzoek heeft de rechtbank een aantal getuigen gehoord. Het betreft de heren [accountmanager] (accountmanager bij InBev), de heer [district salesmanager] (destijds district salesmanager bij InBev) en [gedaagde sub 2] . Uit de afgelegde getuigenverklaringen blijkt dat zij alle drie aanwezig waren toen [gedaagde sub 2] op 1 mei 2018 een aantal documenten heeft getekend in verband met de exploitatie van een pand aan het [adres] in Heerhugowaard.
Volgens
[gedaagde sub 2]heeft hij toen slechts twee stukken getekend, te weten een contract voor [gedaagde sub 1] en een bij dat contract horend addendum. Volgens [gedaagde sub 2] is er toen niet gesproken over persoonlijke aansprakelijkheid van [gedaagde sub 2] voor de verplichtingen van [De B.V.] en heeft hij toen geen addendum in verband met het contract tussen InBev en [De B.V.] ondertekend.
Daartegenover verklaarde
[accountmanager]dat bij die gelegenheid drie handtekeningen zijn gezet, te weten een contract en addendum ten behoeve van [gedaagde sub 1] en het onderhavige addendum voor [De B.V.] .
[district salesmanager]is minder zeker van zijn zaak. Hij verklaarde eerst dat er die dag twee documenten door [gedaagde sub 2] zijn getekend. Desgevraagd verklaarde [district salesmanager] dat het ook mogelijk is dat er twee addenda getekend zijn en één contract. Hij weet het niet meer.
2.11.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de conclusie uit het deskundigenonderzoek, bezien in relatie tot de getuigenverklaring van [accountmanager] met een redelijke mate van zekerheid vast is kome te staan dat de handtekening op het addendum bij contract [nummer] door [gedaagde sub 2] is gezet. De rechtbank neemt daarbij verder in ogenschouw dat op geen enkele wijze aannemelijk is gemaakt dat de betwiste handtekening door iemand anders is aangebracht. Ook het deskundigenonderzoek bevat geen enkele aanwijzing dat iemand anders dan [gedaagde sub 2] de bewuste handtekening heeft gezet.
Dwingende bewijskracht adendum
2.12.
Omdat de rechtbank heeft vastgesteld dat de bewuste handtekening op het addendum door [gedaagde sub 2] is gezet, gaat zij uit van de dwingende bewijskracht van wat er in dat addendum staat beschreven. Het betreft hier immers een onderhandse akte (zie de artikelen 156 en 157 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank moet de inhoud van deze akte als waar aannemen. Wel hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de gelegenheid gehad tegenbewijs daarvan te leveren (artikel 151 Rv). Dat tegenbewijs hebben zij niet geleverd. Weliswaar verklaart [gedaagde sub 2] dat er niet is gesproken over persoonlijke aansprakelijkheid van hemzelf voor de schuld van [De B.V.] , maar daar staat tegenover dat hij die dag wel een geschrift heeft ondertekend waaruit blijkt dat hij het daarmee eens is (het bewuste addendum). Bovendien heeft [accountmanager] verklaard dat dit ook daadwerkelijk zo is besproken.
De rechtbank is daarom van oordeel dat [gedaagde sub 2] niet heeft ontzenuwd de juistheid van wat er in bedoeld addendum staat.
Conclusie
2.13.
De conclusie is dat de vordering van InBev toewijsbaar is. Het gaat om een bedrag van € 18.150,- wegens de sponsorovereenkomst met [De B.V.] en van € 19.763,33 wegens de sponsorovereenkomst met [gedaagde sub 1] . Rekening houdend met een aantal crediteringen heeft InBev in totaal € 36.722,70 hoofdelijk van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te vorderen.
2.14.
InBev vordert, naar de rechtbank begrijpt, ook wettelijke handelsrente over de hoofdsom vanaf de verzuimdatum. Die zou tot datum dagvaarding € 1.2163,75 bedragen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben daartegen geen inhoudelijk verweer gevoerd. Dit deel van de vordering van InBev is toewijsbaar.
2.15.
Ook de vordering van InBev tot betaling van de buitengerechtelijke (incasso)kosten ten bedrage van € 1.142,23 is toewijsbaar. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben deze vordering niet inhoudelijk betwist en het gevorderde bedrag is in overeenstemming met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief.
2.16.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk in de proceskosten, waaronder begrepen de kosten voor de deskundige (waarvan InBev het voorschot heeft voldaan) en de nakosten, worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Inbev worden begroot op:
- dagvaarding € 86,30
- griffierecht 1.992,00
- getuigenkosten 460,00
- deskundigen 2.420,00
- nakosten 163,00
- salaris advocaat
2.884,00(4 punten × tarief € 721,00)
Totaal € 8.005,30
Indien [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, mogen deze kosten worden verhoogd met een bedrag van € 85,- aan salaris advocaat en met de explootkosten van betekening van de uitspraak.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan Inbev te betalen een bedrag van € 39.028,68 (negenendertig duizendachtentwintig euro en achtenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in art. 6:119a Burgerlijk Wetboek over het bedrag van € 36.722,70 met ingang van 17 september 2019 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van Inbev begroot op € 8.005,30,
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en in het openbaar uitgesproken op
12 oktober 2022. [1]

Voetnoten

1.type: JG