ECLI:NL:RBNHO:2022:1328

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
C/15/325162/HA RK 22/35
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond verklaard wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

Op 16 februari 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van verzoeker, ingediend op 13 februari 2022. Het verzoek was gericht tegen mr. P.J. Jansen, de rechter in de hoofdzaak. Verzoeker stelde dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die het wrakingsverzoek rechtvaardigden, en dat de rechter partijdig was door zijn eerdere afwijzing van een uitstelverzoek. De wrakingskamer heeft echter geoordeeld dat er geen aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechter. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij het tegendeel bewezen is. Het enkele feit dat de rechter een beslissing neemt, zoals het afwijzen van een verzoek om uitstel, is op zichzelf geen grond voor wraking. De wrakingskamer heeft het verzoek als kennelijk ongegrond afgewezen en de procedure in de hoofdzaak voortgezet. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
Locatie Alkmaar
zaaknummer / rekestnummer: C/15/325162/HA RK 22/35
Beslissing van 16 februari 2022
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker.
Het verzoek is gericht tegen:
Mr. P.J. Jansen,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1.
Verzoeker heeft op zondag 13 februari 2022 opnieuw schriftelijk de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, team Handel, Kanton & Bewind, locatie Zaandam aanhangige zaak met als zaaknummer 9113408 CV EXPL 21-1129, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2.
De wrakingskamer heeft op grond van de hierna opgenomen overwegingen besloten geen datum te bepalen voor een mondelinge behandeling van het verzoek door de wrakingskamer.

2.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft in zijn wrakingsverzoek het volgende opgenomen:
“[verzoeker] stelt zich op het standpunt dat dit wrakingsverzoek gelet op de strekking verschillend van aard is van de eerdere wrakingsverzoek, waardoor dit verzoek ontvankelijk is en in behandeling dient te worden genomen.
[verzoeker] stelt zich op het standpunt dat er nieuwe feiten en omstandigheden aanwezig zijn die dit wrakingsverzoek rechtvaardigen. Ook is het uitstelverzoek tijdig ingediend door [verzoeker], nadat hij bekend was geworden met de relevante feiten en omstandigheden.
Op 19 november 2021 heeft de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem een uitspraak gedaan en de Deken [naam 1] bevolen om onderzoek te doen naar de toenmalige patroon [naam 2] en diens kantoorgenoot [naam 3]. Dit onderzoek is thans gaande.
De Deken had in eerste instantie geen zin om welk onderzoek dan ook te doen tegen [naam 2] en [naam 3], terwijl hij daartoe wel verplicht is. Door zijn verplichting niet na te komen heeft de deken het onderzoek gefrustreerd en onnodig vertraagd, waardoor [verzoeker] nog steeds moet wachten op de resultaten (zie interne communicatie).
Bij brief heeft [verzoeker] de rechtbank alsmede mr. [naam 4](in de hoofdzaak de wederpartij van verzoeker – opmerking rechtbank)
verzocht om in te stemmen met het uitstelverzoek van [verzoeker] voor de zitting. Mr. Jansen heeft niet gereageerd en de rechtbank, althans de rechter mr. Jansen heeft het verzoek om onbegrijpelijke en onvoldoende steekhoudende motivering afgewezen (motiveringsgebrek).
(…)
De rechtbank heeft door dit uitstelverzoek niet te honoreren een schijn van partijdigheid gewekt en dat zij niet objectief naar deze zaak kan kijken. Er heerst op dit moment een tunnelvisie en gerede kans op een gerechtelijke dwaling. Uit oogpunt van effectieve rechtsbescherming van [verzoeker] dient mr. Jansen als rechter te waken voor objectieve benadering van deze zaak en fair trial beginsel. Dit beginsel is geschonden alsmede artikel 6 EVRM.”

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Als uitgangspunt voor de beoordeling van het wrakingsverzoek geldt dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, behoudens bewijs van het tegendeel.
3.2.
De wrakingskamer stelt voorop dat haar niet is gebleken van aanwijzingen dat de rechter (subjectief) partijdig zou zijn in het nadeel van verzoeker. Ten aanzien van de vraag of de vrees van verzoeker dat de rechter ten opzichte van hem vooringenomenheid koestert, objectief gerechtvaardigd is, overweegt de rechtbank het volgende.
3.3.
Het enkele feit dat de rechter een procesbeslissing neemt (in dit geval de afwijzing van het aanhoudingsverzoek) levert geen grond voor wraking op. Dat is vaste rechtspraak sinds Hoge Raad 25 september 2018. [1] Indien verzoeker het met die beslissing niet eens is, kan hij dat na een eventueel in te stellen rechtsmiddel ter toetsing voorleggen aan de rechter die er dan over beslist. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van de tussenbeslissing tot afwijzing van het verzoek. Wraking is geen verkapt rechtsmiddel.
3.4.
De kantonrechter heeft zijn beslissing als volgt gemotiveerd:
“De kantonrechter wijst uw verzoek om uitstel en aanhouding van de zitting af.
Er is geen eenstemmig verzoek van partijen om de zitting uit te stellen, omdat niet is gebleken dat de wederpartij heeft ingestemd met uitstel.
Verder is niet gebleken van zwaarwegende of klemmende redenen om de zitting uit te stellen. De reden van uw verzoek om uitstel is gelegen in de omstandigheid dat er op dit moment verschillende dekenonderzoeken en handhavingsverzoeken lopen tegen uw voormalig patroon, waarvan het resultaat naar uw mening moet worden afgewacht, met het oog op de gevorderde vrijwaring in deze zaak. Echter, uit het tussenvonnis in deze zaak van 1 juli 2021 blijkt dat de vrijwaring – en het al of niet toestaan daarvan – nu juist één van de onderwerpen van bespreking is voor de zitting van 14 februari a.s. Die zitting is dus mede bedoeld om één en ander te bespreken en te beoordelen, zodat de door u genoemde omstandigheid geen reden is voor aanhouding van de zitting. Verder blijkt uit uw verzoek en de daarbij gevoegde stukken niet dat er nu al een zodanig concreet zicht is op bepaalde ontwikkelingen dat dit tot aanhouding van de zitting moet leiden. Tot slot is van belang dat aanhouding van de zitting, mede gelet op het feit dat eerdergenoemd concreet zicht ontbreekt, tot een onredelijke vertraging van de procedure leidt.”
3.5.
De wrakingskamer ziet geen grond voor het oordeel dat de rechter met deze afwijzing een beslissing heeft gegeven die naar aard en motivering, in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten, zodanig is, dat daardoor de gerechtvaardigde vrees kan zijn ontstaan dat de rechter jegens verzoeker in deze hoofdzaak een vooringenomenheid koestert.
Het verzoek zal daarom als kennelijk ongegrond worden afgewezen.

4.Beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond,
4.2.
beveelt de griffier onverwijld aan de rechter, de verzoeker en de wederpartij in de hoofdzaak een afschrift van deze beslissing toe te zenden,
4.3.
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.J. Saarloos, voorzitter, mr. J.H. Gisolf, en mr. D.D.M. Hazeu, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Nourozi Oranje, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2022.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.