ECLI:NL:RBNHO:2022:1339

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
C/15/311488 / HA ZA 20-803
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van een (pseudo)gemeenschap na echtscheiding met betrekking tot de voormalige echtelijke woning

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, gaat het om de afwikkeling van een (pseudo)gemeenschap tussen twee voormalige echtgenoten, [eiser] en [gedaagde], na de ontbinding van hun huwelijk. De partijen waren gehuwd op huwelijksvoorwaarden en hebben gezamenlijk een woning gekocht, waarbij [gedaagde] als juridisch eigenaar werd aangemerkt en [eiser] als economisch eigenaar. Na de ontbinding van het huwelijk in 2009 hebben zij de woning te koop gezet, maar deze is niet verkocht. De rechtbank heeft de partijen in de gelegenheid gesteld om de eigendom van de woning te verdelen, waarbij [eiser] de woning kan overnemen tegen de door een taxateur vastgestelde waarde, onder de voorwaarde dat [gedaagde] wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire leningen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de overwaarde van de woning, na aftrek van de hypothecaire schulden, gelijkelijk tussen partijen moet worden verdeeld. Daarnaast zijn er vorderingen over en weer gedaan met betrekking tot de kosten en betalingen die door beide partijen zijn gedaan, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde] een bedrag van € 23.577 aan [eiser] moet betalen en [eiser] een bedrag van € 7.415,94 aan [gedaagde]. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/311488 / HA ZA 20-803
Vonnis van 23 februari 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1] , gemeente [gemeente] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat aanvankelijk mr. P.R. Starink te Beverwijk (onttrokken), thans mr. R.J. Hoff te Haarlem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2] , gemeente [gemeente] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. L.F. Jagtenberg te Hoofddorp.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De zaak in het kort

1.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest op huwelijksvoorwaarden. [gedaagde] heeft in 2003 een woning gekocht. Partijen hebben vervolgens afgesproken dat ze allebei eigenaar zouden worden, [gedaagde] als juridisch eigenaar en [eiser] als economisch eigenaar. De woning is deels gefinancierd met twee hypothecaire geldleningen en deels met eigen geld. In 2009 is het huwelijk ontbonden. Partijen hebben de woning vervolgens te koop gezet, maar deze is niet verkocht en heeft enige jaren leeg gestaan. Partijen willen afwikkeling van de (pseudo)gemeenschap en zij vorderen over en weer bedragen van elkaar.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 juli 2021 en de daarin genoemde processtukken;
de mondelinge behandeling van 22 december 2021, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden. De advocaat van partij [gedaagde] heeft gebruik gemaakt van zittingsaantekeningen, die zijn overgelegd;
  • de conclusie van antwoord in reconventie van de zijde van [eiser] ;
  • de akte aanvullende producties 23 en 24 van de zijde van [eiser] ;
  • de akte wijziging tevens vermeerdering eis van de zijde van [eiser] .
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn op 1 september 2000 met elkaar gehuwd op huwelijksvoorwaarden, met uitsluiting van iedere gemeenschap, op de gemeenschap van inboedel na. De huwelijkse voorwaarden luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
Artikel 3
De kosten van verwerving en de kosten van herstel, verfraaiing en onderhoud van de in gemeenschap vallende of tot de gemeenschap behorende zaken komen ten laste van de echtgenoot die deze kosten heeft gemaakt.
Indien en voor zover deze kosten door de andere echtgenoot zijn voldaan of op andere wijze voor zijn rekening genomen, heeft deze deswege geen recht tot terugvordering.
Aansprakelijkheid voor schulden
Artikel 4
Voor de schulden van ieder van de echtgenoten is aansprakelijk degene die de desbetreffende schuld heeft doen ontstaan. Voor schulden aangegaan ten behoeve van de gewone gang van de huishouding is ieder van de echtgenoten voor het geheel aansprakelijk.
(…)
Artikel 9
De kosten van de gemeenschappelijke huishouding (…) worden voldaan uit de inkomens van de echtgenoten naar evenredigheid daarvan; voor zover deze inkomens ontoereikend zijn, worden deze kosten voldaan uit ieders vermogen naar evenredigheid daarvan.
Onder deze kosten worden mede verstaan premies voor gebruikelijke verzekeringen, de huurprijs voor de echtelijke woning en renten van geldleningen aangegaan ten behoeve van de financiering van voor het gemeenschappelijke huishouden bestemde zaken zoals de echtelijk woning, de vakantiewoning, de inboedel en de gezinsauto('s).
De echtgenoot die over enig kalenderjaar meer heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding dan zijn aandeel ingevolge het hiervoor bepaalde, heeft het recht het te veel bijgedragene terug te vorderen van de andere echtgenoot.
3.2.
[gedaagde] heeft op 14 november 2003 de woning aan de [adres 1] [plaats 1] (hierna: de woning) gekocht voor de prijs van € 550.000. De woning is op 15 januari 2004 aan [gedaagde] geleverd. De woning is belast met een opstal ten behoeve van het Hoogheemraadschap van Rijnland.
3.3.
Bij akte van 15 januari 2004 hebben partijen met betrekking tot de woning een verklaring van economische mede-eigendom getekend. De akte luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…)in aanmerking nemende
(…)
-
dat de financiering van de aankoop van vorenbedoeld registergoed evenwel is gedaan door ondergetekenden tezamen;
verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
vorenbedoeld registergoed wordt tussen partijen beschouwd als zijnde eigendom van beiden - ieder hunner voor de onverdeelde helft - zodat ondergetekende sub 1[dat is [gedaagde] , toevoeging rechtbank]
, hoewel juridisch enig eigenaar, zich heeft verbonden om met betrekking tot het vorenbedoelde registergoed zodanig te handelen als zou behoren indien de beide ondergetekenden ook in juridische zin mede-eigenaren zouden zijn geweest.(…)”
3.4.
Partijen hebben de aankoop van de woning en de verbouwing daarvan gefinancierd, deels met eigen geld, deels met een aflossingsvrije hypotheek groot € 142.855 bij de ABN AMRO Bank en deels met een hypotheek groot € 300.000 bij [bedrijf] , een vennootschap van de vader van [eiser] . Bij beide hypotheken zijn partijen als wederzijds hoofdelijk schuldenaar aangemerkt. Aan de hypotheekakte van de hypotheek bij [bedrijf] is een overeenkomst van geldlening gehecht, waaruit volgt dat [eiser] en [gedaagde] als debiteur hebben te gelden van een geldlening van [bedrijf] van € 300.000.
3.5.
Partijen hebben van 2004 tot en met 1 juli 2008 samen in de woning gewoond. Vanaf 1 juli 2008 verbleef [eiser] alleen in de woning. Na een door [gedaagde] aanhangig gemaakte procedure heeft [eiser] de woning op of omstreeks 18 februari 2009 moeten verlaten.
3.6.
Het huwelijk van partijen is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 2 juni 2009 op 14 juli 2009 in het register van de burgerlijke stand van de gemeente Amsterdam.
3.7.
Partijen hebben de woning vervolgens te koop is gezet, maar deze is niet verkocht en heeft enige jaren leeg gestaan. De garage bij de woning was in gebruik bij [eiser] .
3.8.
Vanaf 1 januari 2014 heeft [eiser] de hypotheekrente van [gedaagde] voldaan, omdat [gedaagde] dit niet meer kon betalen.
3.9.
Begin 2018 heeft [eiser] de woning met zijn nieuwe partner weer betrokken.
3.10.
[gedaagde] heeft bij brief van 26 september 2019 aan [eiser] meegedeeld stappen te willen zetten om tot verdeling van de onverdeelde eigendom over te gaan.
3.11.
Keijser & Drieman NVM Makelaars B.V. heeft de woning op 19 november 2019 getaxeerd op een waarde van € 500.000 en de huurwaarde vastgesteld op € 1.600 per maand.
3.12.
Partijen zijn het vervolgens niet eens kunnen worden over de afwikkeling van de (pseudo)gemeenschap van de woning.

4.Het geschil

in conventie

4.1.
[eiser] vordert na wijziging en vermeerdering eis, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
In conventie
Primair
1.
De wijze van verdeling van de pseudo gemeenschap te gelasten ter zake de woning aan de [adres 1] [plaats 1] in die zin dat de rechtbank zal bepalen dat eiser in de gelegenheid wordt gesteld de eigendom van de woning van gedaagde over te nemen tegen de door de taxateur vastgestelde waarde van € 500.000 onder de opschortende voorwaarde dat de gedaagde binnen een periode van 4 maanden na het wijzen van dit vonnis wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de hypothecaire geldleningen afgesloten bij ABN Amro Bank NV en [bedrijf] en onder verrekening van het bedrag van € 25.796 dat gedaagde aan eiser is verschuldigd.
2.
Gedaagde te bevelen binnen één maand nadat eiser aan gedaagde bewijs heeft geleverd van het ontslag uit hoofdelijke aansprakelijkheid van gedaagde ter zake de hypothecaire geldleningen afgesloten bij ABN Amro Bank NV en [bedrijf] haar medewerking te verlenen aan de levering van de woning aan de [adres 1] [plaats 1] aan eiser, waaronder het (mede)ondertekenen al dan niet via volmacht, van de notariële akte van transport;
3.
Te bepalen dat gedaagde een dwangsom verbeurt van € 500 per dag dat zij in gebreke blijft met het onder 2 omschreven bevel;
4.
Te bepalen dat indien gedaagde, ondanks te verbeurden dwangsommen in gebreke blijft haar medewerking te verlenen aan de levering van de woning zoals hiervoor omschreven het te deze te wijzen vonnis in de plaats treedt van de bij de akte van levering vereiste wilsverklaring van gedaagde;
5.
Te bepalen dat gedaagde gehouden is de helft van de ten tijde van het wijzen van dit vonnis opgebouwde waarde van de levensverzekering aan gedaagde te voldoen;
Subsidiair
6.
Voor het geval gedaagde niet wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de hypothecaire geldleningen afgesloten bij ABN Amro Bank NV en [bedrijf] gedaagde te bevelen om binnen één maand na de weigering van ABN Amro Bank NV en/of [bedrijf] gedaagde te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid haar medewerking te verlenen aan het feitelijk verkooptraject van de verkoop van de woning aan de [adres 1] [plaats 1] waaronder in ieder geval doch niet uitsluitend begrepen het laten maken van foto's van de diverse ruimtes in de woning benodigd voor een publicatie op Funda, het gehengen en gedogen van een te koop bord aan de voorgevel van de woning en het onder leiding van de makelaar laten plaatsvinden van bezichtigingen onder afgifte van sleutels van de woning aan de makelaar;
7.
Gedaagde te veroordelen zich te onthouden van handelingen die de verkoop tegenwerken, zulks op straffe van een dwangsom van € 500 per dag dat gedaagde na verloop van een termijn van drie dagen in gebreke blijft het inzake het verlenen van haar medewerking, één ander te beoordelen door de makelaar;
8.
Te bepalen dat, indien partijen, nadat door een potentiële koper een aanbod van tenminste € 490.000 is gedaan, het binnen drie dagen na dat aanbod niet eens kunnen worden over de aanvaardbaarheid van het aanbod, de makelaar bindend de verkoopprijs bepaalt, waarbij wordt uitgegaan van een spoedige verkooptermijn van twee maanden;
9.
Te bepalen dat indien de verkoopprijs bindend is vastgesteld door partijen of de makelaar en koper(s), gedaagde dient mee te werken aan de totstandkoming van de schriftelijke koopovereenkomst en het notariële transport aan koper(s);
10.
Te bepalen dat indien·gedaagde weigert mee te werken aan de totstandkoming van een koopovereenkomst en/of de notariële levering van de woning aan koper(s) de in deze te wijzen beschikking op de voet van artikel 3:300 lid 2 BW, in de plaats treedt van de ontbrekende wilsverklaring van gedaagde benodigd voor totstandkoming van de koopovereenkomst en/of de notariële levering van de woning aan koper(s);
11.
Te bepalen dat van de netto verkoopopbrengst eerst een bedrag van € 25.796 aan eiser toekomt en het restant partijen toekomt, ieder voor de helft;
12.
Te bepalen dat gedaagde gehouden is de helft van de ten tijde van het wijzen van dit vonnis opgebouwde waarde van de levensverzekering aan eiser te voldoen;
In conventie en in reconventie
13.
Gedaagde in conventie, eiseres in reconventie te veroordelen in de kosten van deze procedure;
4.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen met een beroep op de redelijkheid en billijkheid – samengevat - ten grondslag dat er met betrekking tot de tussen partijen bestaande pseudo (eenvoudige) gemeenschap, waarin partijen tot gelijke aandelen gerechtigd zijn, verdeeld en verrekend dient te worden. Hierbij dient volgens [eiser] de aan de woning gekoppelde hypothecaire leningen en levensverzekering, zijn regresvordering ad € 25.796 ter zake van door hem in de periode van 18 februari 2009 tot en met 31 december 2017 betaalde woonlasten en een gebruiksvergoeding ten laste van hem in de afwikkeling te worden betrokken. Een en ander resulteert volgens [eiser] in een vordering op [gedaagde] .
4.3.
[gedaagde] voert verweer. Zij wenst ook een afwikkeling van de (pseudo)gemeenschap, maar – samengevat – stelt zij zich op het standpunt dat zij na verdeling en verrekening juist een vordering op [eiser] heeft, met name omdat zij bij de aanschaf van de woning een bedrag van € 149.150,65 aan eigen geld heeft ingebracht.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
4.5.
[gedaagde] vordert – samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
Veroordeling van [eiser] om op eerste vordering van [gedaagde] mee te werken aan verkoop van de voormalige echtelijke woning en daartoe de makelaar op eerste verzoek toe te staan foto's te maken van het pand, in te gaan op alle verzoeken tot bezichtigingen en ervoor te zorgen dat de woning er dan ordelijk en opgeruimd uitziet en daartoe alle medewerking te verlenen waaronder het toegang geven tot het huis alles op straffe van een dwangsom groot € 1.000 voor iedere keer dat medewerking wordt geweigerd of [eiser] op een van hiervoor vermelde de punten in gebreke blijft naar oordeel van de makelaar.
Na verkoop en levering van de woning aan de koper tussen partijen de verdeling en verrekening te bepalen dan wel de wijze van verrekening vast te stellen als door [gedaagde] verzocht in de punten 23 en 24 van de conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie uitgaande van een verkoopwaarde van minimaal € 500.000,-. Voor zover de verkoopprijs hoger dan wel lager is met aanpassing van het door [eiser] aan [gedaagde] te betalen bedrag.
Veroordeling van [eiser] in de (na)kosten van de procedure in conventie en in reconventie.
4.6.
[gedaagde] legt, net als [eiser] , aan haar vordering ten grondslag dat er met betrekking tot de tussen haar en [eiser] bestaande (pseudo)gemeenschap verdeeld en verrekend dient te worden. Zij wenst verkoop van de woning aan [eiser] of aan een derde. Hierbij wenst zij haar inbreng € 149.150,65 aan eigen geld terug te ontvangen, rekening houdend met de waardevermindering. Daarnaast wenst zij verrekening van de eigenaarslasten die zij heeft betaald over de afgelopen jaren en verrekening van door haar betaalde kosten. Ook wil zij een bedrag aan gebruiksvergoeding ontvangen van [eiser] . Een en ander resulteert volgens [gedaagde] in een vordering van [gedaagde] op [eiser] .
4.7.
[eiser] voert verweer.
4.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie en in reconventie

5.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie ziet de rechtbank aanleiding om deze vorderingen gezamenlijk te bespreken.
Inleidende opmerkingen vooraf
5.2.
Partijen wensen beiden verdeling van de voormalig echtelijke woning en enkele andere daarmee verband houdende posten. Zij zijn het er over eens dat de grondslag van hun vorderingen is gelegen in de verklaring van economische mede-eigendom schriftelijk vastgelegde afspraken tussen partijen, waarbij de woning als gezamenlijk eigendom van partijen moet worden beschouwd, ieder voor de onverdeelde helft en een ander dient te worden afgewikkeld alsof sprake is van juridisch mede-eigendom en een eenvoudige gemeenschap (ook wel pseudo-gemeenschap; een verbintenisrechtelijke gemeenschap). De rechtbank zal gelet hierop toepassing geven aan het bepaalde in artikel 3:185 BW. Dit artikel bepaalt dat naar billijkheid rekening wordt gehouden met zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang. De rechtbank die de verdeling vaststelt, geniet daarom een mate van vrijheid en is niet gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben gevorderd en zij behoeft niet expliciet in te gaan op hetgeen partijen aanvoeren. Verder geldt dat bij de verdeling van een tot de gemeenschap behorend (register-)goed in beginsel wordt uitgegaan van de waarde ten tijde van de verdeling, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hiervan moet worden afgeweken of wanneer partijen hierover nadere afspraken hebben gemaakt.
Standpunten partijen over de verdeling van de woning
5.3.
[eiser] wil de woning in zijn volledige eigendom krijgen, waarbij hij uitgaat van de op 19 november 2019 getaxeerde waarde van € 500.000. Deze waarde vermindert [eiser] met de twee hypothecaire geldleningen van in totaal € 442.855, waarna een overwaarde resteert van € 57.145, die volgens [eiser] bij helfte tussen partijen moet worden verdeeld. Op het uit de overwaarde aan [gedaagde] toekomende bedrag van € 28.572,50 brengt [eiser] bedragen in mindering die [gedaagde] aan hem verschuldigd zou zijn. Die bedragen overstijgen het aan [gedaagde] toekomende bedrag aan overwaarde, zodat een door [gedaagde] aan [eiser] te betalen bedrag resteert van € 25.796. [eiser] vindt ook dat de opgebouwde waarde in de aan de hypotheek bij de ABN verbonden levensverzekering moet worden betrokken bij de verdeling.
5.4.
[gedaagde] ziet dit anders. Zij stelt dat bij verkrijging van de woning door [eiser] tegen een getaxeerde waarde van € 500.000, hij aan haar een bedrag verschuldigd is van
€ 124.150,56. Zij rekent met waardeverlies van de woning van € 50.000 omdat de woning destijds voor € 550.000 is gekocht en op 19 november 2019 is getaxeerd voor € 500.000. Dit verlies verdeelt [gedaagde] gelijkelijk over partijen, dus ieder € 25.000. [gedaagde] betrekt de twee hypothecaire geldleningen niet in deze berekening, omdat zij zich op het standpunt stelt, dat ieder een eigen hypotheekschuld is aangaan: [gedaagde] een lagere schuld bij de ABN AMRO Bank en [eiser] een hogere leenschuld bij het bedrijf van zijn vader. [gedaagde] vindt verder dat [eiser] bij verkrijging van de woning haar inbreng van € 149.150,65 moet vergoeden en zij brengt op dit bedrag het waardeverlies van € 25.000 in mindering. Zo resteert een door [eiser] aan [gedaagde] te betalen bedrag van € 124.150,65. [gedaagde] vordert ook nog andere posten van [eiser] , die zij betrekt bij het door hem aan haar te betalen bedrag. [gedaagde] gaat ervan uit dat [eiser] dit bedrag niet kan betalen, zodat zij aanstuurt op een verkoop van de woning aan een derde. Zij wil dan uit de verkoopopbrengst worden betaald. Als bij die verkoop een hogere koopprijs wordt ontvangen dan € 500.000, maakt zij aanspraak op het meerdere in verband met haar inbreng van € 149.150,65, zo begrijpt de rechtbank.
5.5.
Partijen verschillen onder andere van mening of [gedaagde] recht heeft op terugbetaling van haar inbreng en of de hypothecaire geldleningen destijds gezamenlijk zijn aangegaan of niet. De rechtbank zal eerst die twee vragen beantwoorden.
De inbreng van [gedaagde]
5.6.
Naar het oordeel van de rechtbank staat als onvoldoende weersproken vast dat [gedaagde] een bedrag van € 149.150,65 aan eigen geld voor de aankoop van de woning heeft ingebracht. [eiser] heeft niet eerder dan op de mondelinge behandeling gesteld dat dit bedrag door de in 2014 gefailleerde besloten vennootschap van [gedaagde] is ingebracht en niet door [gedaagde] zelf. Deze door [gedaagde] betwiste stelling wordt als onvoldoende onderbouwd en tardief verworpen. Ook het door [eiser] in dit verband opgeworpen verjaringsverweer slaagt niet. Partijen zijn gehuwd op huwelijksvoorwaarden, met uitsluiting van iedere gemeenschap. [gedaagde] heeft recht op vergoeding uit de overwaarde van de woning van haar inbreng ad € 149.150,65, welke vordering pas opeisbaar wordt bij de verdeling van de woning, die nog moet plaatsvinden. Niet eerder dan op de dag na het opeisbaar worden van deze vordering, neemt de verjaringstermijn een aanvang.
5.7.
Anders dan [gedaagde] meent, is het gedeelte van het bedrag van € 149.150,65 dat niet uit de overwaarde kan worden betaald, het verlies op de investering van de inbreng, dat voor rekening en risico van [gedaagde] blijft. De helft van dit verlies kan dus niet voor rekening van [eiser] worden gebracht.
De hypothecaire geldleningen
5.8.
Ten aanzien van de hypothecaire geldleningen oordeelt de rechtbank dat deze als gezamenlijk moeten worden beschouwd. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat partijen nimmer hebben afgesproken dat de hypotheekbetalingen gedeeld zouden worden. Zij hadden ieder hun eigen hypotheek en betaalden deze zelf, [eiser] die van [bedrijf] en [gedaagde] die van de ABN AMRO Bank. De rechtbank volgt [gedaagde] hierin niet. De enkele omstandigheid dat [eiser] de lasten van de hypotheek bij [bedrijf] betaalde en [gedaagde] (aanvankelijk) de lasten van de hypotheek bij ABN AMRO Bank is niet voldoende om deze conclusie te kunnen trekken. Dat ieder een eigen hypotheek had, volgt ook niet uit (artikel 9 van) de huwelijkse voorwaarden en niet uit de door beide partijen getekende hypotheekaktes (en de aan de akte van [bedrijf] gehechte geldleningsovereenkomst), waarin partijen als wederzijds hoofdelijk schuldenaar en debiteur zijn aangemerkt. Bovendien staat in de verklaring van economisch mede-eigendom dat de financiering door partijen gezamenlijk is gedaan, zodat ook op grond van artikel 4 van de huwelijkse voorwaarden beiden als schuldenaar daarvan zijn aan te merken (de schuld is immers gezamenlijk aangegaan).
Verkrijging van de woning door [eiser]
5.9.
Partijen zijn het erover eens dat bij verkrijging van de woning door [eiser] , de voorwaarde geldt dat [gedaagde] moet zijn ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldleningen. Partijen zijn het er ook over eens dat de in 2019 getaxeerde waarde lager is dan de huidige marktwaarde van de woning. Weliswaar rekenen beide partijen bij verkrijging van de woning door [eiser] met die getaxeerde waarde, maar zij gebruiken die waarde op een verschillende manier: [eiser] betrekt in zijn rekensom onder meer de hypothecaire geldleningen en rekent niet met de inbreng van [gedaagde] . [gedaagde] op haar beurt, rekent wel met haar inbreng, maar niet met de hypothecaire geldleningen (omdat zij niet uitgaat van een gezamenlijke hypotheekschuld). Volgens [gedaagde] moet haar inbreng door [eiser] worden vergoed, omdat haar inbreng niet kan worden voldaan uit de in 2019 getaxeerde waarde.
5.10.
De rechtbank concludeert dat partijen het niet eens zijn over een afwikkeling waarbij als peildatum 19 november 2019 wordt aangehouden voor het bepalen van de waarde van de woning en hetgeen dan tussen hen heeft te gelden. Niet gesteld of gebleken is dat partijen ongeacht welke berekening er wordt aangehouden, de afspraak hebben gemaakt dat de peildatum is verlegd van de datum van de verdeling naar 19 november 2019. De redelijkheid en billijkheid nopen evenmin tot het aanhouden van die laatste datum als peildatum: daarvoor ziet de rechtbank geen enkele aanleiding. Eerder in tegendeel: de redelijkheid en billijkheid nopen juist tot het aanhouden van de peildatum per datum verdeling. [gedaagde] rekent er immers op dat de helft van haar inbreng (minus haar aandeel in het verlies), zo blijkt uit haar berekening, hoe dan ook door [eiser] moet worden vergoed. Zij stelt dat het gedeelte dat niet uit de overwaarde kan vergoed, (deels) voor rekening van [eiser] komt. En dan maakt het voor [gedaagde] dus niet veel uit welke peildatum wordt aangehouden, ook niet als de huidige waarde van de woning hoger is. Maar dit is een onjuist standpunt: voor zover de inbreng niet uit de overwaarde kan worden terugbetaald, komt dit verlies geheel voor haar eigen rekening. Daarbij gaat [gedaagde] er ook nog eens ten onrechte van uit dat de hypothecaire geldleningen geen gezamenlijke schuld betreft, waardoor zij die niet betrekt in haar rekensom bij het bepalen van de overwaarde. Het zou dan ook tot een onredelijke uitkomst leiden, indien dit nadeel voor [gedaagde] wordt gerealiseerd door van een eerdere peildatum uit te gaan, terwijl [gedaagde] zich niet bewust was van de gevolgen die dat voor haar zou hebben. Dat betekent dat de rechtbank vasthoudt aan het uitgangspunt dat de waarde van het onroerend goed per vonnisdatum moet worden bepaald.
5.11.
Voor het bepalen van de waarde van de woning per vonnisdatum, zullen partijen gezamenlijk een makelaar opdracht moeten geven. Indien zij niet binnen twee weken na de datum van dit vonnis tot overeenstemming kunnen komen, zal [gedaagde] opdracht geven aan Keijser en Drieman Makelaars om een nieuwe taxatie te verrichten met als peildatum de vonnisdatum. [eiser] zal zijn medewerking aan deze taxatie moeten verlenen en aan de makelaar toegang tot de woning moeten verschaffen. [eiser] moet verder toestaan dat [gedaagde] , indien door haar gewenst, bij de taxatie aanwezig is. Partijen delen de kosten van de taxatie, ieder voor de helft.
5.12.
Vervolgens zal [eiser] in de gelegenheid wordt gesteld de eigendom van de woning van [gedaagde] over te nemen tegen de door de taxateur vastgestelde waarde en onder uitbetaling van de overwaarde zoals hierna in punt 5.13 wordt bepaald en verder onder de opschortende voorwaarde dat [gedaagde] binnen een periode van vier maanden na het wijzen van dit vonnis wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake van de hypothecaire geldleningen. [gedaagde] zal worden bevolen om binnen één maand nadat [eiser] aan haar bewijs heeft geleverd van het ontslag uit hoofdelijke aansprakelijkheid haar medewerking te verlenen aan de levering van de woning aan [eiser] , waaronder het (mede)ondertekenen al dan niet via volmacht, van de notariële akte van transport.
5.13.
De overwaarde wordt bij verkrijging van de woning door [eiser] bepaald als volgt: op de getaxeerde waarde wordt de resterende hypothecaire geldschuld in mindering gebracht als ook de taxatiekosten. Van het bedrag aan overwaarde dat dan resteert, komt een bedrag van maximaal € 149.150,65 toe aan [gedaagde] . In het geval er daarna nog een bedrag aan overwaarde resteert, moet dat bedrag bij helfte tussen partijen worden verdeeld. De kosten van de notaris en verdere kosten in verband met de verkrijging van de woning, zijn voor rekening van [eiser] als koper van de woning.
Verkoop woning aan een derde
5.14.
Tussen partijen is voorts niet in geschil dat, indien ABN Amro Bank N.V. en/of [bedrijf] niet akkoord gaat met ontslag uit de hoofdelijkheid, de woning verkocht dient te worden. Verkoop aan een derde zal ook aangewezen zijn, als [eiser] het bedrag aan overwaarde als bedoeld in punt 5.13 niet bij de overdracht kan betalen aan [gedaagde] . Dit betekent dat in dat geval de rechtbank partijen over en weer zal bevelen om binnen één maand na de weigering van ABN Amro Bank N.V. en/of [bedrijf] om [gedaagde] te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, of als de in punt 5.12 genoemde termijn van vier maanden vruchteloos is verstreken, of als [eiser] het aan [gedaagde] bij overdracht verschuldigde bedrag als bedoeld in punt 5.13 niet kan betalen, hun medewerking te verlenen aan het feitelijk verkooptraject van de verkoop van de woning waaronder in ieder geval doch niet uitsluitend begrepen het laten maken van foto's van de diverse ruimtes in de woning benodigd voor een publicatie op Funda, het gehengen en gedogen van een te koop bord aan de voorgevel van de woning en het onder leiding van de makelaar laten plaatsvinden van bezichtigingen onder afgifte van sleutels van de woning aan de makelaar, de makelaar op eerste verzoek toe te staan foto's te maken van het pand, in te gaan op alle verzoeken tot bezichtigingen en ervoor te zorgen dat de woning er dan ordelijk en opgeruimd uitziet en daartoe alle medewerking te verlenen waaronder het toegang geven tot het huis.
5.15.
Bij verkoop van de woning aan een derde, dient tussen partijen te worden afgerekend als volgt: op de te ontvangen koopsom, wordt de resterende hypothecaire geldschuld in mindering gebracht als ook de notaris- en verkoopkosten. Van het bedrag aan overwaarde dat dan resteert, komt een bedrag van maximaal € 149.150,65 toe aan [gedaagde] . In het geval er daarna nog een bedrag aan overwaarde resteert, moet dat bedrag bij helfte tussen partijen worden verdeeld.
Dwangsom en indeplaatstreding
5.16.
Partijen vorderen dat een dwangsom aan voormelde vorderingen tot medewerking wordt verbonden. De rechtbank ziet hier echter geen aanleiding toe, zodat de daarop betrekking hebbende vorderingen in conventie en in reconventie zullen worden afgewezen. Dat geldt ook voor de vordering van [eiser] om te bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van de bij de akte van levering vereiste wilsverklaring als [gedaagde] in gebreke blijft haar medewerking te verlenen aan de levering van de woning (gevorderde sub 4 en 10 in conventie). De rechtbank acht hier geen termen voor aanwezig. Voor toewijzing van het in conventie sub 8 en 9 gevorderde ziet de rechtbank ook geen aanleiding, nu tussen partijen niet in geschil is dat de werkelijke waarde van de woning hoger ligt dan € 500.000.
Verdere door partijen opgevoerde posten
-
Levensverzekering
5.17.
[eiser] verzoekt de aan de hypotheek van ABN AMRO Bank gekoppelde levensverzekering in de afwikkeling en betrekken en vordert dat [gedaagde] de helft van de waarde van deze levensverzekering aan hem voldoet. De rechtbank is echter van oordeel dat deze levensverzekering buiten de afwikkeling van deze gemeenschap valt. [gedaagde] heeft onweersproken gesteld dat deze levensverzekering is meegegaan uit een hypotheek van haar uit het verleden en op haar naam staat en dat zij alleen de premies heeft betaald en begunstigde is van de verzekering. De opbrengst hiervan komt derhalve aan [gedaagde] toe.
-
Betalingen verricht door [eiser]
5.18.
[eiser] heeft bij productie 24 een overzicht van zijn verbouwingskosten/investeringen in de woning overgelegd en wenst, zo begrijpt de rechtbank, verrekening van deze investeringen. De rechtbank volgt [eiser] hierin niet. Deze – overigens door [gedaagde] betwiste – gestelde verbouwingskosten/investeringen hebben immers betrekking op de periode van tijdens het huwelijk en vallen onder de huwelijkse voorwaarden. Op grond van artikel 3 van deze voorwaarden komen deze ten laste van de echtgenoot die deze kosten heeft gemaakt, in dit geval dus [eiser] .
5.19.
[eiser] heeft voorts als productie 23 een overzicht ingebracht van de betalingen ten laste van [eiser] en [gedaagde] over de periode 2015 tot en met 2021. [eiser] wenst verrekening van de door hem betaalde bedragen. Het overzicht kan als volgt worden weergegeven:

{afbeelding 1 }

5.20.
De rechtbank oordeelt ten aanzien van deze posten als volgt.
De posten [eiser] Management en ABN AMRO ad totaal € 46.762,00 betreffen hypotheeklasten over de periode 2015 tot en met 2017. Door [gedaagde] is niet weersproken dat [eiser] deze heeft betaald. Dat betekent dat [gedaagde] de helft hiervan ad € 23.381 voor haar rekening dient te nemen.
Met betrekking tot de post WOZ ad totaal € 3.328 is door [eiser] erkend dat deze door [gedaagde] zijn betaald.
Ter zake van de posten Opstalrechten ad totaal € 3.563 (7 x € 509) en Gouwe Rijnland ad totaal € 1.180 heeft [gedaagde] betoogd dat zij als eigenaar van de woning de facturen van deze lasten heeft ontvangen en betaald. Zij betwist dan ook dat [eiser] deze heeft betaald. De rechtbank volgt [gedaagde] hierin. Het betreffen hier lasten waarvan het gebruikelijk is dat deze voor rekening van de juridisch eigenaar komen. [eiser] heeft onvoldoende onderbouwd dat deze lasten door hem zijn betaald. Deze post komt derhalve niet voor verrekening door [eiser] in aanmerking.
De post NUON ad totaal € 6.586 betreft gebruikerslasten. Gebruikerslasten komen in beginsel voor rekening van de gebruiker. Niet in geschil is dat [gedaagde] niet in de woning woonde en dat [eiser] nog gebruik maakte van de garage bij de woning. Deze lasten blijven derhalve voor rekening van [eiser] .
Ter zake van de post Woonhuisverzekering ad totaal € 392 is door [gedaagde] erkend dat deze door haar voor de helft dient te worden betaald. Dit brengt mee dat [gedaagde] een bedrag van € 196 aan [eiser] moet betalen (7 x € 56:2).
5.21.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] van de bedragen in het overzicht van productie 23 een bedrag van € 23.381 plus € 196 = € 23.577 aan [eiser] dient te betalen.
Betalingen verricht door [gedaagde]
5.22.
[gedaagde] heeft als productie 10 bij de conclusie van antwoord/ eis in reconventie een financieel overzicht overgelegd van de door haar betaalde bedragen.
Een deel hiervan betreffen eigenaarslasten van in totaal € 21.095,68. Volgens [gedaagde] heeft zij een vordering van de helft van dit bedrag, ad € 10.547,84 op [eiser] . Het betreffen de volgende posten:
a. a) Opstalverzekering ad € 1.656,94 over de periode 2008 tot en met 2013;
b) Onroerendezaakbelasting ad € 8.881,54 over de periode 2008 tot en met 2020;
c) Gouwe Rijnland ad € 2.712,82 over de periode 2008 tot en met 2020;
d) Hoogheemraadschap ad € 7.004,63 over de periode 2008 tot en met 2020;
e) Beschoeiing ad € 839,75 over de periode 2009.
5.23.
[eiser] betwist deze bedragen niet als zodanig, maar stelt zich op het standpunt dat (een groot deel) van de (regres)vorderingen in dit verband zijn verjaard. [gedaagde] betwist dat sprake is van verjaring en stelt dat, voor zover deze wel zijn verjaard, sprake is van ongerechtvaardigde verrijking. De rechtbank volgt [gedaagde] hierin niet. Niet in geschil is dat [gedaagde] ten aanzien van voormelde bedragen meer heeft betaald dan waartoe zij gehouden is. Zij heeft voor dit deel conform de huwelijkse voorwaarden en op de voet van artikel 6:10 BW dan ook een regresvordering tot vergoeding van het te veel betaalde. Op grond van artikel 3:310 lid 1 BW verjaart deze vordering echter door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden, met dien verstande dat wanneer sprake is van een regresvordering de verjaringstermijn niet eerder een aanvang kan nemen dan de dag nadat deze vordering opeisbaar is geworden. Dit geldt ook voor een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking. [gedaagde] heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld voor doorbreking van deze verjaringsleer, ook niet in het kader van de stelling dat een en ander in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid.
5.24.
De rechtbank dient dan ook te beoordelen of de door [gedaagde] gestelde vorderingen verjaard zijn. Dat is het geval met betrekking tot de post Opstalverzekering en de post Beschoeiing, nu deze van vóór 2015 stammen. Buiten beschouwing kan daarom blijven in hoeverre de post Beschoeiing een eigenaarslast betreft of niet. Met betrekking tot de posten Onroerendezaakbelasting, Gouwe Rijnland en Hoogheemraadschap zijn de vordering tot 2015 verjaard en kunnen deze vanaf 2015 worden toegewezen. Dit leidt tot de volgende bedragen die voor de helft voor rekening van de man komen:
- Onroerendezaakbelasting:€ 3.327,55 (€ 577,59 + € 583,91 + € 585,70 + € 531,25 +
€ 537,12 + € 511,98);
  • Hoogheemraadschap: € 3.055,50 (6 x € 509,25);
  • Gouwe Rijn: € 734,38 (€ 170,62 + € 119,56 + € 121,36 + € 108,53
+€ 105,78 + € 108,53).
Totaal is dit € 7.117,43, waarvan de helft ad € 3.558,72 dus voor rekening van [eiser] komt.
5.25.
Voor zover [eiser] het verweer voert dat niet is gebleken dat [gedaagde] voormelde posten heeft betaald, slaagt dit niet. [gedaagde] heeft terzake betaalbewijzen overgelegd en aannemelijk is met betrekking tot deze posten dat de verschillende schuldeisers bij niet betaling invorderingsmaatregelen zouden hebben getroffen, hetgeen gesteld noch gebleken is.
5.26.
[gedaagde] vordert daarnaast op grond van de huwelijkse voorwaarden de volgende door haar betaalde kosten:
- Bootverzekering ad € 1589,71;
- RWE € 774;
- Verzekering gezamenlijke inboedel € 670,13;
- Ziggo € 778,30;
- Kosten mediator [betrokkene] € 2.531,60;
- NUON, KPN, PWN ad € 1.450,84;
- Schoonmaakster ad € 1.238;
- Waardebepaling huis ad € 297,50;
Opgeteld bedraagt dit € 9.329,68. Volgens [gedaagde] heeft zij voor de helft van dit bedrag ad € 4.664,84 een vordering op [eiser] . Daarnaast heeft zij nog een bedrag van € 838,38 aan ziektekostenverzekering voor [eiser] betaald, waarmee het bedrag van € 4.664,84 volgens haar vermeerderd dient te worden.
5.27.
De rechtbank wijst deze vordering af. Uit voormelde productie 10 blijkt dat voormelde bedragen allen stammen uit de jaren 2008, 2009, 2010 en 2011. Nu het huwelijk op 14 juli 2009 is ontbonden brengt dit, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, mee dat de vordering met betrekking tot deze bedragen is verjaard en niet voor toewijzing in aanmerking komt.
-
Gebruiksvergoeding
5.28.
[gedaagde] stelt dat zij recht heeft op een gebruiksvergoeding vanaf 2013 van
€ 50.000 of in elk geval vanaf 1 januari 2018 van € 28.800, omdat [eiser] vanaf dat moment de woning heeft betrokken. Indien 1 januari 2018 wordt aangehouden, dient [eiser] ook een gebruiksvergoeding te betalen voor het gebruik van alleen de garage vanaf 2008 tot 1 januari 2018 ad € 5.000, aldus [gedaagde] .
5.29.
[eiser] betwist dat hij op enig moment in de periode van 18 februari 2007 tot 1 januari 2018 het genot van de woning heeft gehad. Een eventueel verschuldigde gebruiksvergoeding vanaf 1 januari 2018 is echter lager, dan het bedrag aan maandelijkse vaste lasten die hij heeft betaald en nog steeds betaalt. Bij het bepalen van de hoogte daarvan, dient volgens [eiser] aansluiting gezocht te worden bij het redelijkerwijs te behalen rendement op geïnvesteerd vermogen.
5.30.
De rechtbank wijst een gebruiksvergoeding toe. [eiser] heeft vanaf 2018 geen bijdrage in de door hem betaalde eigenaarslasten gevorderd van [gedaagde] (met uitzondering van de woonhuisverzekering, die zeer beperkt in omvang is). Vanaf 2018 draagt hij dus alle hypotheeklasten en (nagenoeg) alle eigenaarslasten alleen, terwijl op grond van het (economisch) mede-eigendom de helft van deze eigenaarslasten voor rekening van [gedaagde] komen. Toch ziet de rechtbank aanleiding voor het toewijzen van een gebruiksvergoeding, omdat de eigen inbreng van [gedaagde] ‘vastzit’ in de woning en zij daarover geen rendement kan behalen. Om een berekening van de hoogte van de gebruiksvergoeding te kunnen maken, gaat de rechtbank uit van een huidige waarde van de woning van € 600.000, zoals ter zitting geschat door [gedaagde] . Onder aftrek van de hypothecaire geldleningen van tezamen een bedrag van € 442.855, blijft een overwaarde over van € 128.572,50, zodat de eigen inbreng tot dit bedrag ‘vastzit’ in de woning. Het meerdere is het verlies op de investering, dat niet rendeert. De rechtbank stelt de vergoeding vast op 2% per jaar over dit bedrag van € 128.572,50 en houdt daarbij een periode van 18 maanden aan, zijnde het aantal maanden waarmee [gedaagde] rekent. Daarmee komt de rechtbank op een door [eiser] aan [gedaagde] te betalen gebruiksvergoeding van € 3.857,22 in totaal (€ 128.572,50 x 0,02 = € 2.571,45 per jaar : 12 maanden = € 214,29 x 18 maanden = € 3.857,22).
Conclusie ten aanzien van betalingen over en weer en gebruiksvergoeding
5.31.
Het voorgaande brengt mee dat [gedaagde] in totaal een bedrag van € 23.577 aan [eiser] dient te betalen en dat [eiser] in totaal een bedrag van € 7.415,94 aan [gedaagde] dient te betalen. De rechtbank zal partijen daartoe veroordelen.
Proceskostenveroordeling
5.32.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
6.1.
gelast de wijze van verdeling van de pseudo gemeenschap ter zake van de woning in die zin dat [eiser] in de gelegenheid wordt gesteld de eigendom van de woning van [gedaagde] over te nemen tegen een door de taxateur vast te stellen waarde per vonnisdatum en waarbij de het door [eiser] aan [gedaagde] bij de overdracht te betalen bedrag zal worden vastgesteld als in punt 5.13 is bepaald, onder de opschortende voorwaarde dat [gedaagde] binnen een periode van vier maanden na het wijzen van dit vonnis wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de hypothecaire geldleningen afgesloten bij ABN Amro Bank en [bedrijf],
6.2.
voor het bepalen van de waarde van de woning per vonnisdatum, zullen partijen gezamenlijk een taxateur opdracht geven. Indien zij niet binnen twee weken na de datum van dit vonnis tot overeenstemming kunnen komen over de persoon van de taxateur, zal [gedaagde] opdracht geven aan Keijser en Drieman Makelaars om een nieuwe taxatie te verrichten met als peildatum de vonnisdatum. [eiser] zal zijn medewerking aan deze taxatie moeten verlenen en aan de makelaar toegang tot de woning moeten verschaffen. [eiser] moet verder toestaan dat [gedaagde] , indien door haar gewenst, bij de taxatie aanwezig is. Partijen delen de kosten van de taxatie, ieder voor de helft,
6.3.
beveelt [gedaagde] binnen één maand nadat [eiser] aan haar bewijs heeft geleverd van het ontslag uit hoofdelijke aansprakelijkheid van [gedaagde] ter zake van de hypothecaire geldleningen afgesloten bij ABN Amro Bank en [bedrijf] haar medewerking te verlenen aan de levering van de woning aan [eiser] , waaronder het (mede)ondertekenen al dan niet via volmacht, van de notariële akte van transport,
6.4.
beveelt partijen, voor het geval [gedaagde] niet wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake van de hypothecaire geldleningen afgesloten bij ABN Amro Bank en [bedrijf] om binnen één maand na de weigering van ABN Amro Bank en/of [bedrijf] om [gedaagde] te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid of als de in punt 5.12 genoemde termijn van vier maanden vruchteloos is verstreken, of als [eiser] het aan [gedaagde] bij overdracht verschuldigde bedrag als bedoeld in punt 5.13 niet kan betalen, hun medewerking te verlenen aan het feitelijk verkooptraject van de verkoop van de woning waaronder in ieder geval doch niet uitsluitend begrepen het laten maken van foto's van de diverse ruimtes in de woning benodigd voor een publicatie op Funda, het gehengen en gedogen van een te koop bord aan de voorgevel van de woning en het onder leiding van de makelaar laten plaatsvinden van bezichtigingen onder afgifte van sleutels van de woning aan de makelaar, de makelaar op eerste verzoek toe te staan foto's te maken van het pand, in te gaan op alle verzoeken tot bezichtigingen en ervoor te zorgen dat de woning er dan ordelijk en opgeruimd uitziet en daartoe alle medewerking te verlenen waaronder het toegang geven tot het huis,
6.5.
bepaalt dat bij verkoop van de woning aan een derde op de te ontvangen koopsom de hypothecaire schuld en de kosten in verband met de verkoop en levering in mindering worden gebracht, waarna uit de resterende overwaarde een bedrag van maximaal € 149.150,65 toekomt aan [gedaagde] . Hetgeen alsdan overblijft dient te worden verdeeld bij helfte,
6.6.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 23.577 (drieëntwintig duizendvijfhonderdzevenenzeventig euro),
6.7.
veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 7.415,94 (zevenduizendvierhonderdvijftien euro en vierennegentig eurocent),
6.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.9.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.10.
wijst het meer of anders gevorderde af,
Dit vonnis is gewezen door mr. A.K. Korteweg en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 299