ECLI:NL:RBNHO:2022:1354

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
AWB-22-214 -- 22-215
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening maatschappelijke opvang en belangenafweging in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 15 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot de maatschappelijke opvang van verzoeker. Verzoeker, die sinds 15 augustus 2019 gebruikmaakt van maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (WMO), had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn opvang door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken van verzoeker behandeld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De gemeente Haarlem had eerder besloten om de maatschappelijke opvang van verzoeker te beëindigen, omdat hij herhaaldelijk niet had meegewerkt aan zijn uitstroom naar een passende woning. Verzoeker had echter aangevoerd dat hij niet duidelijk was gemaakt wat hem precies werd verweten en dat er geen kenbare afspraken waren gemaakt over het trajectplan.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gedragingen van verzoeker onvoldoende waren voor een definitieve beëindiging van de opvang. Hij heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verzoeker en de gebreken in de besluitvorming van de gemeente. De voorzieningenrechter oordeelde dat de voorwaarden die aan de opvang waren verbonden niet onredelijk waren, maar dat de formulering van die voorwaarden onvoldoende concreet was om verzoeker duidelijkheid te bieden over wat er van hem werd verwacht.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter besloten dat verzoeker tot zes weken na de beslissing op zijn bezwaar recht heeft op maatschappelijke opvang. Het verzoek in de zaak 22/215 werd toegewezen, terwijl het verzoek in de zaak 22/214 werd afgewezen. De gemeente werd ook veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van verzoeker en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 22/214 en 22/215

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 februari 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. W.G. Fischer),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Eljarroudi en L. Donker-Kaat).

Procesverloop

22/215
In het besluit van 8 november 2021 heeft verweerder de maatschappelijke opvang, die afliep op 20 oktober 2021, nog eenmaal verlengd met drie maanden tot 20 januari 2022 (het primaire besluit 1). Verzoeker heeft bezwaar gemaakt en hangende bezwaar verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
22/214
Bij besluit van 20 januari 2022 heeft verweerder besloten verzoeker uit humanitaire overwegingen tijdelijk opvang te verlenen tot 8 februari 2022 (het primaire besluit 2).
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt en hangende bezwaar verzocht een voorlopige voorziening te treffen en de opvang na 8 februari 2022 te verlengen.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 8 februari 2022 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
2. Verzoeker maakt sinds 15 augustus 2019 gebruik van de maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (WMO). Aanvankelijk was hij geplaatst in de tussenopvang van de stichting [stichting] ( [stichting] ). Die indicatie liep tot 30 juli 2020. Daarna is aan verzoeker maatschappelijke opvang met trajectbegeleiding toegekend bij de opvanglocatie [naam] . Die indicatie is een aantal keren verlengd.
Verweerder heeft de maatschappelijke opvang, die afliep op 20 oktober 2021, nog eenmaal verlengd met drie maanden. Daarbij is vermeld dat dit de laatste verlenging is die verzoeker krijgt omdat hij herhaaldelijk niet heeft meegewerkt aan zijn uitstroom naar een passende woning en dit ondanks hernieuwde afspraken de laatste maanden ook niet het geval is geweest. Daarom moet verzoeker uiterlijk 20 januari 2022 de opvang hebben verlaten. Vervolgens is op 20 januari 2022 besloten verzoeker uit humanitaire overwegingen de opvang tijdelijk te verlenen op grond van de richtlijnen van het Rijk rondom COVID-19 tot uiterlijk 8 februari 2022.
Standpunten partijen
3. Verweerder stelt dat verzoeker niet voldoet aan de voorwaarden voor opvang. Hij verleent onvoldoende medewerking aan het trajectplan. Verweerder wijst erop ook al eerder te hebben vastgesteld dat de houding en opstelling van verzoeker onvoldoende is. Na de voorlopige voorzieningprocedure in mei 2021 is verzoeker een laatste kans geboden onder de voorwaarde dat hij zijn volle medewerking zou verlenen aan het traject richting uitstroom. Door de trajectbegeleider van [naam] is een trajectplan opgesteld. Verweerder stelt dat is afgesproken de ondersteuning uitsluitend te richten op het vinden van een woning en, aanvullend, eventuele terugkeer naar Italië, overeenkomstig verzoekers eigen wens. Verweerder licht toe dat eiser zelf geen andere ondersteuning wenst. Verweerder stelt dat uit de achterliggende rapportages blijkt dat verzoeker nog steeds onvoldoende meewerkt. Hij toont zelf onvoldoende initiatief en moet veel meer buiten de regio zoeken. Bovendien heeft verzoeker volgens verweerder in januari 2022 nog een passende woning in Haarlem geweigerd. Het lijkt er volgens verweerder op dat verzoeker een plan heeft: hij wil alleen naar Heemskerk of naar Italië met zijn AOW-uitkering. Daar is de maatschappelijke opvang op grond van de WMO volgens verweerder niet voor bedoeld.
4. Van de kant van verzoeker wordt aangevoerd, kort samengevat, dat hem niet duidelijk is wat hem concreet wordt verweten. Er zijn geen kenbare afspraken gemaakt en het trajectplan is hem niet bekend. De gemachtigde wijst erop dat hij het trajectplan voor het eerst aantrof bij de stukken die hij in het kader van deze voorlopige voorzieningprocedure van de rechtbank ontving. Dat is niet volgens de afspraken die de gemachtigde met verweerder bij een eerdere zitting in het kader van een andere voorlopige voorziening op 12 mei 2021 heeft gemaakt, zo stelt de gemachtigde. De gemachtigde van verzoeker wijst erop dat aan verzoeker trajectbegeleiding is toegekend omdat hij zonder hulp niet kan uitstromen. Dan kan hem bezwaarlijk worden verweten dat hij geen eigen initiatief heeft getoond. Volgens gemachtigde is niet nagedacht over de vraag hoe zelfredzaam verzoeker is. Verzoeker spreekt tegen geen eigen initiatief te hebben getoond. Hij heeft ter zitting laten weten dat hij zich aan alle regels wil houden.
Beoordeling voorzieningenrechter
5. Vaststaat dat aan het primaire besluit 1 ten grondslag is gelegd dat verzoeker herhaaldelijk niet heeft meegewerkt aan zijn uitstroom naar een passende woning en ondanks hernieuwde afspraken dit de laatste maanden ook niet het geval is geweest.
In het verweerschrift heeft verweerder dit nader geconcretiseerd met de toevoeging dat sprake is van het onvoldoende verlenen van medewerking aan zijn trajectplan gericht op uitstroom. Uit de achterliggende rapportages blijkt volgens verweerder dat verzoeker zelf onvoldoende initiatief toont en veel meer buiten de regio zou moeten zoeken.
6. De voorzieningenrechter constateert allereerst dat het trajectplan dat door verweerder bij de stukken is gevoegd, niet is ondertekend. Blijkens de toelichting van verweerder is het trajectplan opgesteld door de begeleider van verzoeker. Nog daargelaten dat niet duidelijk is geworden of verzoeker bekend was met (de inhoud van) het trajectplan, is niet elk onderdeel van het trajectplan volledig ingevuld en bevat het weinig informatie. Bovendien lijkt het na de datum van opstelling, 3 juni 2021, niet te zijn bijgewerkt. Verder heeft verweerder niet betwist dat verzoeker aan wat wel in dat trajectplan onder ‘doel en acties’ aan concrete activiteiten, zoals inschrijven en wekelijks reageren op aanbod van woningaanbieders, is ingevuld, heeft voldaan. Daarom kan aan verzoeker niet worden tegengeworpen dat hij aan dat trajectplan onvoldoende medewerking heeft verleend.
7. Dan resteert de vraag of verweerder verzoeker terecht verwijt dat hij onvoldoende meewerkt aan zijn uitstroom doordat hij te weinig initiatief toont en meer buiten de regio moet zoeken. Uit de rapportages en de mailwisselingen waarin verslag wordt gedaan van de gesprekken die na 12 mei 2021 tussen verzoeker en begeleiders van [naam] en de begeleiders/medewerkers onderling zijn gevoerd is op te maken dat verzoeker weinig eigen initiatief lijkt te ontwikkelen en steeds weer moet worden aangespoord. Zo heeft hij tijdens het vaderschapsverlof van zijn vaste begeleider geen collega’s bij [naam] om hulp gevraagd bij het online reageren op woningaanbod. Ook is uit de verslaglegging op te maken dat verzoeker buiten de regio nauwelijks op zoek gaat naar woonruimte. Op de zitting heeft verzoeker dat laatste ook bevestigd. Daarbij heeft verzoeker verklaard dat hij zich wel aan de regels wil houden, en dat hij wel naar een woning buiten de regio, zoals in Limburg, zou gaan als het moet, maar dat hij daar geen netwerk heeft en bang is voor een isolement zodat hij een woning ver buiten de regio om die reden niet ziet zitten. Daarom gaat hij een woning buiten de regio ook niet bezichtigen, omdat dat, zo heeft hij toegelicht, voor hem voelt als het graven van zijn eigen graf, of het bezoeken van zijn eigen gevangeniscel voordat hij is veroordeeld. Verder is ter zitting gebleken dat verzoeker geen concreet aanbod voor een woning heeft geweigerd. Bovendien heeft verzoeker toegelicht over het aanbod van een woning in Haarlem dat hij de betreffende woning had bezichtigd, maar dat hij daar een mevrouw tegenkwam die hoger op de lijst stond en die de woning wilde hebben, waarna hij, omdat hij lager stond, heeft ingevuld geen interesse te hebben omdat hij er vanuit ging dat hij er toch niet voor in aanmerking kwam. Volgens verweerder heeft verzoeker daardoor aangegeven de woning in het geheel niet te willen. De voorzieningenrechter constateert dat sprake lijkt van interpretatieverschillen en dat tussen partijen daardoor onduidelijkheid is ontstaan omdat de gevolgen die verweerder aan het door verzoeker ingevulde antwoord verbindt voor verzoeker niet duidelijk zijn.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat weliswaar gezegd kan worden dat verzoeker zich niet volledig aan de voorwaarden heeft gehouden, zoals die ook staan vermeld in de eerste besluiten tot toekenning van maatschappelijke opvang (de besluiten van 17 april 2019 en 13 augustus 2020), maar in het licht van artikel 2.3.10, eerste lid, onder d, van de WMO, gelezen in samenhang met artikel 12.6, tweede lid van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2020 en de Uitvoeringsregels maatwerkvoorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2020, hoofdstuk 6, acht de voorzieningenrechter de gedragingen van verzoeker onvoldoende voor de definitieve beëindiging van de opvang, dan wel het niet verlengen van de indicatie.
9. Daarbij heeft de voorzieningenrechter het volgende meegewogen. Tussen partijen is niet in geschil dat verzoeker tot de doelgroep behoort. Wat hem destijds is toegekend is maatschappelijke opvang in natura en trajectbegeleiding individueel OGGZ. Zoals door verweerder terecht naar voren is gebracht vormen opvang en begeleiding één geheel. Verweerder mag aan het bieden van opvang voorwaarden verbinden, maar daarbij moet, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, echter niet uit het oog worden verloren dat die voorwaarden redelijk moeten zijn. Daarnaast geldt dat de naleving van de gestelde voorwaarden ook haalbaar moet zijn voor de individuele persoon die deze opvang nodig heeft. Daarbij is de aard van die persoon en zijn gesteldheid van belang. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter valt in dit geval niet uit te sluiten dat het niet (volledig) nakomen door verzoeker van die voorwaarden voor zijn opvang, (mede) is gelegen in de aard van de persoon van verzoeker dan wel zijn psychische gesteldheid. Dat is mede ingegeven door het beeld dat bij de voorzieningenrechter van verzoeker is ontstaan door de toelichtingen die verzoeker ter zitting heeft gegeven. Hoewel de gestelde voorwaarden op zichzelf niet onredelijk voorkomen, acht de voorzieningenrechter het goed mogelijk dat de formulering van die voorwaarden onvoldoende concreet is om verzoeker houvast en richting te bieden om te bevatten wat precies van hem gevraagd wordt. Dat daarmee bij de besluitvorming voldoende rekening is gehouden komt onvoldoende in de stukken tot uitdrukking.
10. De aard van de hiervoor genoemde gebreken in het besluit van 8 november 2021 brengt mee dat onzeker is of die gebreken hersteld kunnen worden in de bezwaarfase. Om die reden, en gelet op de kwetsbare situatie van verzoeker als dakloze, valt de te maken nadere belangenafweging naar het oordeel van de voorzieningenrechter in verzoekers voordeel uit. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding te bepalen dat verzoeker wordt toegelaten tot de maatschappelijke opvang tot en met zes weken na verzending van de beslissing op zijn bezwaar. Het verzoek in de zaak 22/215 wordt toegewezen. Omdat het verzoek in de zaak 22/214 in het verlengde daarvan ligt, behoeft het verzoek in de zaak 22/214 geen verdere bespreking. Dat verzoek zal worden afgewezen.
11. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoeker een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift in 22/215 en1 punt voor het bijwonen van de zitting). Die punten hebben een waarde van € 759,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-. Omdat aan verzoeker een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de gemachtigde.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
in de zaak 22/215
- schorst het primaire besluit van 8 november 2021 tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat verzoeker wordt toegelaten tot de maatschappelijke opvang tot en met zes weken na verzending van de beslissing op zijn bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.518,-;
in de zaak 22/214
-wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.H.R.A. Horring, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.